Farmacologie 2023-2024
Deel prof. M. Casteels
DEEL 2: TRANSMISSIE IN HET PERIFEER EN AUTONOOM ZENUWSTELSEL
Het perifeer zenuwstelsel is opgebouwd uit:
- Een afferent gedeelte (zendt sensorische prikkels door naar CZS (RM + hersenen)
- Een efferent gedeelte (autonoom ZS (1) + motorisch ZS (2))
1. Het autonoom ZS bestaat uit parasympatisch ZS, orthosympatisch ZS en enterisch ZS:
- PZS + OZS zijn samengesteld uit preganglionaire en postganglionaire vezels + synaps maken in de
autonome ganglia
- Preganglionaire vezels van PZS hebben hun cellichaam in mesencefalon, medulla oblongata en
sacrale ruggenmerg, postganglionaire vezels bezenuwen glad spierweefsel, hart en exocriene
klieren
- De preganglionaire van OZS ontstaan in thoracale ruggenmerg en bezenuwen glad spierweefsel,
hart, exocriene klieren, bijniermerg, eilandjes van Langherhans, lever, nier, vetweefsel en
skeletspier
- Contactpunt tussen postganglionaire vezels en bezenuwde weefsel = neuro-effectorjunctie
- EZS bevat, naast parasympatische ganglia, intrinsieke neuronen gelegen in de intramurale plexus
van de darmwand + wordt geïnnerveerd door postganglionaire vezels van OZS en preganglionaire
vezels van PZS
2. Motorisch ZS bestaat uit 𝛼- en 𝛾-motorneuronen die projecteren van ventrale ruggenmerg à
skeletspier
® Junctie tussen beiden = neuromusculaire junctie
Niet alle weefsels worden bezenuwd door OZS en PZS
® Uitsluitend OZS: zweetklieren, pilomotorspieren, vele bloedvaten, nier, m. dilatator pupillae,
skeletspier
® Uitsluitend PZS: m. constrictor pupillae, m. cilliaris, gastro-intenstinale klieren, traanklieren,
bronchiale gladde spieren (luchtwegen) (bronchiale GS bevatten wel ß2-R à bronchodilatatie)
De activiteit van de preganglionaire neuronen van OZS en PZS worden door neerdalende banen vanuit de
hersenen geregeld à veel farmaca (die CZS beïnvloeden) kunnen daarom activiteit van PZS en OZS
wijzigen door de centrale outflow naar dit deel van CZS te beïnvloeden
® Interactie ~ rechtstreeks/onrechtstreeks beïnvloeden met NT’s van het PZS
® Belangrijke NT: acetylcholine (cholinerge transmissie) & noradrenaline (adrenerge transmissie)
® Itt niet-adrenerge-niet-cholinerge transmitters (NANC): dopamine, serotonine, purines,
neuropeptiden, ATP en NO
1
,Begrippen/processen:
Co-transmissie = veralgemeend fenomeen
- Neuronen zetten meer dan één NT of modulator vrij à één bestanddeel kan sneller verwijderd of
geïnactiveerd worden, of kan de relatieve balans van de NTs variëren afhankelijk van toestand
Denervatiesupersensitiviteit:
- Supersensitiviteit initieel beschreven bij denervatie door zenuwsectie, maar bestaat ook (minder
uitgesproken) bij (langdurende) farmacologische blokkade
- Opheffen van de blokkade kan leiden tot reboud-effecten
- Verschillende mechanismen kunnen bijdragen:
1. Proliferatie van de receptoren
2. Verlies van mechanismen voor NT-verwijdering
3. Verhoogde postsynaptische gevoeligheid (mechanisme ongekend)
Presynaptische modulatie:
- Presynaptische receptoren regelen NT-vrijzetting vooral door modulatie van de Ca2+-instroom in
het zenuwuiteinde (meeste presynaptische R = GPCR)
We bespreken enkel GM die hun actie tot het PZS beperken voor zover ze niet door de BBB diffunderen
Meerdere farmaca gaan echter wel door de BBB, aangezien boven vernoemde NT ook voorkomen in het
CZS zullen deze geneesmiddelen ook centrale effecten vertonen
Overzicht:
1. Cholinerge transmissie
1.1 Anatomie
In het perifeer ZS komt Ach voor als neurotransmitter in:
1. Het autonoom ZS
o Parasympatisch ZS: ganglia en alle neuro-effectorjuncties
o Orthosympatisch ZS: ganglia en enkele neuro-effectorjuncties (oa zweetklieren)
o Enterisch ZS
2. De neuromusculaire junctie van het motorisch ZS (= cholinerg, Ach = NT + beïnvloeding van
neurotransmissie)
2
, 1.2 Synthese, vrijzetting en afbraak van acetylcholine (figuur)
Acetylcholine:
- Aangemaakt in het cytoplasma van het zenuwuiteinde door acetylatie van choline
- De acetylgroep (> acetyl-CoA) wordt overgedragen naar choline oiv choline acetyltransferase
(CAT)
- Acetylcholine wordt opgeslagen in secretiegranulen (getransporteerd door actief transport) en via
exocytose bij depolarisatie in de synaptische ruimte vrijgegeven
- Eens vrijgezet worden postsynaptische receptoren gestimuleerd
- Werking wordt beëindigd door hydrolyse tot choline iov cholinesterase (aanwezig in geboden
toestand op het postsynaptische membraan)
- Choline wordt door actief transport heropgenomen in presynaptisch zenuwuiteinde
Figuur 1.2: synthese, vrijzetting en afbraak van Ach
AcCoA = acetylCoA
CAT = choline acetyltransferase
Ach = acetylcholine
ChE = cholinesterase
$: VAMPs = vesicle associated membrane proteins
#: SNAPs = synaptosome associated membrane
proteins
1.3 Receptoren
1.3.1 Nicotinereceptoren
Lokalisatie:
- Postsynaptische cellichamen in ortho- en parasymaptische ganglia
- Chromaffiene cellen van het bijniermerg
- Neuromusculaire junctie
- Centraal ZS
Transductiemechanisme:
- Opening van een direct-receptor-gekoppeld kationkanaal à zeer snelle depolarisatie
1.3.2 Muscarinereceptoren
Laatste 2 kolommen = ter info
3
, 1.4 Activatie van cholinerge transmissie
Dit wordt bereikt door:
- Toediening van receptoragonisten (M en/of N)
- Inhibitie van de afbraak van endogeen acetylcholine door cholinesterase-inhibitoren à Ach-
concentratie thv de neuro-effectorjunctie stijgt
1.4.1 Farmacologische effecten
1.4.1.1: Farmacologische effecten gemedieerd door muscarine receptoren:
1. Oog:
o Contractie van m. constrictor pupillae (M3) => miosis
o Contractie van m. cilliaris (M3) => accommodatie om dicht te zien
2. Speekselklieren:
o secretie stijgt (M3)
3. Neusslijmvlies (nasofarynxklieren) en traanklieren:
o secretie stijgt (M3)
4. Longen:
o Secretie stijgt
o Bronchoconstrictie (M3)
5. Hart:
o Sinuskoop: hartfrequentie daalt (M2)
o Atriale spier: contractiekracht daalt
o AV-knoop: negatief dromotroop (M2) en eventueel AV-blok
6. Gastro-intenstinaal
o Secretie van maag stijgt (zuur: M3) en darmen stijgt (M3)
o Motiliteit stijgt (M3)
o Relaxatie van de sfincters (bij normale dosis kunnen krampen en diarree ontstaan)
7. Blaas:
o Contractie fundusspier (M3)
o Relaxatie sfincter (M3): mictie bevorderen
8. Genitaal:
o Erectie
9. Bloedvaten:
o Sommige BV van de huid en skeletspieren ondergaan een lichte vasodilatatie, dit is
gevolg van vrijzetting van NO uit endotheelcellen à NO relaxeert gladde spiercellen
10. CZS:
o Aanwezigheid van effect hangt af van doorgankelijkheid BBB voor farmacon
1.4.1.2: Farmacologische effecten gemedieerd door nicotinereceptoren
1. Ganglia van autonoom ZS
o Wisselende para- en orthosympatische effecten, thv cardiovasculair stelsel overheerst
orthosympatische effecten (tachycardie en vasoconstrictie met verhoogde BD)
o Hogere dosering verwerkt depolarisatieblok (= blokkade van de neurotransmissie door
continue depolarisatie) à BD val, shock en spierverlamming (inclusief
ademhalingsspier)
2. Neuromusculaire junctie
o Bij normale dosering: geen effect bij normale personen maar verhoging van de
spierkracht bij pt die lijden aan myasthenia gravis
o Bij hogere dosering: spierfasciculaties (= ongecontroleerde contracties van afzonderlijke
spiervezels) of spiertrekkingen (= contracties van heel de spier)
o Bij zeer hoge dosering: depolarisatieblok met slappe spierverlamming (= cholinerge
crisis)
3. CZS: nicotine-receptoren NN: CZS en autonome ganglia (<-> NM in NMJ)
4