Algemene literatuurwetenschap
Partim I: Fictie, verbeelding en literaire genres
Les 1) Fictie-theoretische en lineair-historische noties en conceptualisering
Werkdefinitie van fictie: een onwaarheid niet bedoeld om te misleiden, maar erkend als
onwaarheid, zowel door de zender als ontvanger
➔ In de middeleeuwen/oudheid is dit contrast tussen zender en ontvanger niet altijd even
duidelijk
Plato’s kritiek op fictie
- Athene, 5de-4de eeuw
- Had het moeilijk met fictie → zag het als hetzelfde dan poëzie
- Zag poëzie als een imitatie (mimesis) van de werkelijkheid → maar ziet de werkelijkheid zelf
als een mimesis van de Ideeën
dus dan is de poëzie/de kunst een mimesis van de derde graad → te ver van de werkelijkheid
- Zijn allegorie van de grot → voorstelling hiervan (de schaduw van de mensen = poëzie)
- Ook schrift → monologisch → dus hiermee geraken we niet tot de realiteit, juist in
dialoog/discussie gaan is belangrijk
Aristoteles’ verdediging van fictie
Plato ziet de dichter tegenover de filosoof, maar Aristoteles ziet de dichter tegenover de historicus
- Historiografie = houd zich bezig met specifieke statements
- Poëzie = meer algemene statements, niet water er gebeurd maar wat kan gebeuren (ziet
hierdoor meer waarheid in poëzie dan in geschiedenis)
- Voor Aristoteles is poëzie dan ook belangrijk en heeft het een positieve rol
Ovidius over fictie
- Speelt met fictie
- Fictieve lof voor Corinna
- Hij richt zich tot de lezer
- Hij is zijn vriendin kwijt en zegt dat het door zijn gedichten is
- In poëzie zitten volgens hem veel fictieve elementen, vooral in mythologische thema’s →
iedereen weet dat het fictie is = poëzie is dus geen bron van waarheid (wat evident is)
- Ook zijn gedicht over zijn geliefde zou op die manier gelezen moeten zijn, maar iedereen
nam het aan als waar
- Gedicht over hoe fictie gelezen moet worden
Band schrijver x lezer
Verantwoordelijkheid wordt bij de lezer gelegd
Conceptualisering van fictie in de antieke retorica
➔ Helpen met het vormen van de beroemde driedeling → 3 types feitenrelaas
1) Verdraaien van feiten in het eigen voordeel
2) Verdachtmakingen van tegenstanders
3) Verhalen als oefenmateriaal
Dit is nog eens opgedeeld in 3
1) Fabula/muthos = verhalen die niet gebeurd zijn en niet geloofwaardig zijn zoals
verhalen in de tragedies vb: fabels
2) Historia = zaken die echt gebeurd zijn vb: de geschiedschrijving
1
, 3) Argumentum = een verzonnen gebeurtenis, wel geloofwaardig vb: de verhalen in
komedies
Greens definitie van fictie
Deel uit boek van D.H Green dat gelezen moet worden voor de lectuuropdracht (zie Ufora)
1. Historia: het idee dat fictie vrij inclusief is
2. Fabula: evenementen die niet gebeurd zouden kunnen zijn
3. Argumentum: evenementen die gebeurd zouden kunnen zijn maar die niet gebeurd zijn
4. Wat geloofd zou kunnen zijn als het geen fictie was
In de traditie dat fictie als een leugen gezien wordt
‘invites the intended audience to be willing to make-believe’
Het ongeloof wordt even aan de kant geschoven om zich helemaal in een verhaal onder te
dompelen voor genot (ook zo beschreven bij Coleridge)
Make-believe van Green
Contract tussen auteur en lezer
De lezer gelooft dat een personage niet echt is, maar gelooft ook alles wat het personage doet
Vaak is het duidelijk wanneer het over fictie gaat, maar soms ook minder duidelijk bv: de
Alexanderroman (3de eeuw n.C), was het de bedoeling van de auteur dat het als fictie gelezen
wordt ?
Vb 2: sommige hagiografische teksten zoals het Leven van Galaktion en Episteme (10 de
eeuw, Grieks)
Normaal is hagiografie = fictie
De heilige is het product van 2 fictieve personages
Weinig theoretische geschriften over
Roland Barthes
➔ Volgens hem is er geen formele specifiteit
➔ Fictie doet net zoals de historiografie hetzelfde en doen beide alsof alles wat ze zeggen echt
is, dus valt volgens hem niet te onderscheiden
➔ Dorrit Cohn zegt van wel, door de vrije indirecte reden (gebruiken van bv “nu” en een
werkwoord uit het verleden, de auteur geeft hiermee de gedachten weer van zijn personage)
Ze definieert fictie als non-referentialiteit (zelf-referentieel)
Fictie is geen reconstructie maar creëert een eigen wereld
Creaties ex nihilo → verteller construeert (bij fictie)
Paradox tussen fictieve en non-fictieve personages
➔ Barthes en Cohn zien fictie dus helemaal anders
Les 2) Antieke fictie: de roman in de oudheid
1) De roman: terminologie en concept
Term roman → een anachronisme, stond eerst voor verhalen die in het Romaans geschreven waren
Vanaf de 13de eeuw stond het voor hoofse verhalen in proza (tijdens de middeleeuwen stond het ook
voor gedichten)
Sinds de 17de eeuw = definitie waar specifieke aspecten bij staan: langere verhaalvorm die
avonturen/ innerlijke ontwikkeling van individuen weergeeft
Ook het idee van generische innovatie (heeft verband met genres) met de Engelse novel
➔ Fictie
2
, ➔ Vorm (proza) → geen korte verhalen meer, ervoor alleen echte (non fictie) verhalen in lange
vorm
➔ Lengte
➔ Realisme
➔ “openness” → openheid tegenover andere genres
Fictie → een novel moet een zekere lengte hebben en de acties moeten geloofwaardig zijn
Fabula → ongeloofwaardige verhalen
In Engeland = onderscheid tussen novel en romance
Romance → vooral in de volkspoëzie, romantisch, liefde en avontuur, later ook langer
Wat is de eerste roman uit de geschiedenis?
- Shikibu, verhaal van Genje (11de eeuw)
- Rabelais, Gargantua & Pantagruel (1532)
- Cervantes, Don Quichote (1630)
- Lafayette, La Princesse de Cléves (1678)
Voldoen aan de waarden van de roman
Geen verschil hierin tussen orale tradities die neergeschreven zijn en geschreven teksten
Chariton van Aphrodisias, Callirhoe, 1ste eeuw N.C
➔ De oudste antieke roman
2) De roman in de oudheid: wie, waar, wanneer?
2.1) De antieke roman: naamgeving
De antieke roman => een anachronisme aangezien romance en novel geen antieke termen zijn, er
was ook geen literaire theorievorming over dit genre in de oudheid, over de epiek en de tragedie
bijvoorbeeld wel
Vernieuwend: proza gebruikt om fictie te schrijven
- Lange tekst
- Hiervoor alleen bij biografie en historiografie
- Vroege titels van fictieve proza’s hadden dan ook een historiografische vormgeving
- Ook historische personages
2.2) De Griekse (idealistische) roman: de Big Five
→ 1) Chariton van Aphrodisias, Callirhoe, ca. 50 N.C
→ 2) Xenophon van Efeze, Efezische avonturen
→ 3) Achilles Tatius van Alexandrië, Leucippe & Clitophon
→ 4) Longus van Lesbos, Daphnis en Chloë
→ 5) Heliodorus van Emesa, Ethiopische avonturen, ca. 250 N.C
➔ We weten eigenlijk niet vanwaar de auteurs komen, wordt vaak uit de roman zelf afgeleid
2.3) Griekse roman inhoudelijk
Onderscheid tussen geschiedenis (fabula) en verhaal (sujet)
3
, Geschiedenis → chronologische en logische samenhang
Verhaal → gebeurtenissen gepresenteerd aan de lezer
In geschiedenis vaak stereotiepe motieven (topoi) = vaak hetzelfde patroon in romans → de boy
meets girl die van elkaar gescheiden worden en avonturen meemaken om dan terug samen een happy
ending te krijgen
Verhaal = variatie in de romans
Bv: Longus, Daphnis & Chloe = in Grieks eiland Lesbos → maar de reis is een psychologische reis
naar volwassenheid
Bv: Achilles Tatius, Leucippe en Clitophon = symmetrisch verhaal, om beurt lezen we hoe ze
verliefd werden maar door de romanheld (Leucippe) zelf verteld
Vertelt met een ik-vertelling hoe hij haar ontmoette
Zien hun relatie niet door beide ogen, maar alleen via zijn ogen
Bv: Heliodorus, Ethipische avonturen
Begint in medias res (gebeurt midden in de actie, en gebruikt flashbacks)
Historisch veel belang gehad → in de renaissance bv veel admiratie voor het in medias res
begin
Soort van puzzel/eerste detectiveroman
2.4) De Latijnse (komisch-realistische) roman
- Apuleius van Madaurus, De Gouden Ezel, 2de eeuw N.C, Algerije
- Petronius Arbiter, Satyricon, 1ste eeuw N.C
-Worden schelmen romans genoemd
-Staan ver van de idealistische Griekse romans
-Pervertering
-Humoristisch
2.5) Griekse fragmenten en/of samenvattingen: thematisch gevarieerder palet
➔ Maar een fractie is overgebleven
➔ Veel ruimer dan men nu denkt
2.6) Fringe novel (fringe = rand)
➔ Gefictionaliseerde vertellingen over historische figuren (soms ook meer religieuze figuren)
➔ Bv: de Alexanderroman
3) Het publiek
Wie las deze romans?
➔ Argumenten op sociologisch, empirisch en stilistisch vlak
➔ Vooral bedoelt voor een intellectuele elite, geschoold publiek → maar geen zeker antwoord
4) Receptie
Romans waren heel invloedrijk
In de 12de eeuw in Byzantium = imitaties gemaakt van de antieke literatuur
5) Casus: de 1001 levens van de Alexanderroman in oost en west
4