SAMENVATTING VERGELIJKENDE BIOLOGIE
HOOFDSTUK 1 (HFST 4 HB)
CELTHEORIE:
1. Alle organismen zijn samengesteld uit cellen
2. Cellen zijn de kleinst levende eenheid
3. Cellen onstaan alleen uit reeds bestaande cellen (alle cellen zijn afstammelingen van de eerst levende
cellen)
Celgrootte = gelimiteerd à hoe groter de cel, hoe langer het duurt voor in-/ uitkomend materiaal om te
diffunderen van celmembraan tot binnen de cel
Lichtmicroscopen = onderscheiden structuren die 200nm van elkaar liggen
Electromicroscopen = onderscheiden structuren die 0,2nm van elkaar liggen
Alle cellen hebben bep structuren gemeen:
- Genetisch materiaal = in kern of nucleus (nucleoid)
- Cytoplasma = semivloeibare matrix (cytosol & organellen)
- Plasmamembraan = dubbele fosfilipide laag (eiwitten + cholesterol) à
PROKARYOTE CELLEN
- Geen echte ker, gen materiaal in nuchleoid of kernzone
- Cytoplasma
- Plasmamembraan (soms organel-achtige functies vb. pigment voor fotosynthese) en celwand
- Ribosomen
- Geen membraan-omgeven organellen
- Eenvoudig cytoskelet
- Roterend flagellum (beweging)
2 typen:
1. Archea à geen peptideglycaan in celwand
2. Bacteria à celwand bestaat uit peptidoglycaan
à gram positief (veel peptidoglycaan) of gram negatief (weinig peptidoglycaan)
Microbiologie = studie van prokaryoten
EUKARYOTE CELLEN
- Membraan-omgeven nucleus, 2x dubbele fosfilipiedenlaag
- Complexer dan prokaryote cellen
- Cellulaire functies gecompartimentalizeerd in organellen en endomembranair systeem
- Cytoskelet: voor steun en behoud van celstructuur
- Dierlijke cellen en plantencellen
Celbiologie = studie van eukaryote cellen
Kop = hydrofiel (waterlievend)
Staart = hydrofoob (waterafstotend), lipieden = vet
Dierlijke cel à
,CELKERN
- Produceert ribosomen à cluster van rRNA genen + rRNA + r proteïnen
- Genetisch materiaal in vorm van vele lineaire chromosomen
(chromatine (epigenetica) = DNA + eiwitten)
- Omgeven door nucleaire enveloppe met 2 dubbele fosfilide lagen
- Nucleaire lamina = intermediaire filamenten, ! voor celvorm,
! bij kerndeling – vorming van nucl env.
- Nucleaire porieën = voor passage van eiwitten (in) en RNA (uit)
- Nucleoli (synthese van rRNA en rRNA-eiwit complexen)
BASIS VAN GENETICA:
- DNA à RNA à proteïnen
- Maar 1 streng DNA wordt gekopieerd per keer = 2 strengen aan elkaar verbonden (mbv eiwitten) (4≠
combinaties)
- 4 verschillende baseparen (GC/AT en GC/AU)
• Transcriptie = DNA à mRNA (T verandert naar U in mRNA)
• Translatie = mRNA à proteïnen
RNA (RIBONUCLEÏNEZUUR)
1. Messenger RNA (mRNA) = uitwisseling van info tussen kern en cytoplasma voor verdere processing
2. Ribosomal RNA (rRNA) = RNA gevonden in ribosomen en essentieel voor functie in proteïneproductie
3. Transfer RNA (tRNA) = molecule dat aanwezig is tussen mRNA en eiwitsynthese à noodzakelijk om
eiwitsynthese te voltooien
Genetische code is in drievoud: een drielettercode komt overeen met een amynozuur
RIBOSOMEN
- Cellulaire machines van eiwitsynthese
- Bestaan uit ribosomaal RNA en eiwitten
- In cytosol of cytoplasma, gebonden aan interne membranen
- Universeel voorkomen in ALLE cellen
mRNa loopt door grote en kleine subeenheid als machientje.
Afgelezen door ribosomen die overeenkomt met 3 lettercode en
sluit aan door tRNA. Volgende 3 worden afgelezen. Keten van
amynozuren door dat ze op elkaar komen à keten = proteïnen/ eiwitten
,ENDOMEMBRAINAIR SYSTEEM
- Serie membranen doorheen cytoplasma
- Verdeelt cel in compartimenten met ≠ cellulaire functies
- Bestaat uit
o Endoplasmatisch reticulum (netwerk van kanalen)
o Golgi-apparaat
o Lysosomen
Cisternale ruimte = wat in de celorganel zit
Cytosol = wat in de cel zit
Celorganellen binnen de cel à omgeven door eigen membraan
ENDOPLASMATISCH RETICULUM
Ruw endoplamsatisch reticulum (RER)
- Aanhechting van ribosomen geeft ruw uitzicht
- Synthese van te secreteren eiwitten, verder gezonden naar lymosomen
of plasmamembraan
Glad ensoplasmisch reticulum (SER)
- Relatief weinig ribosomen aangehecht
- Synthese van membraanlipiden
- Intracellulaire calcium opslag
- Detoxificatie van vreemde substanties (bv drugs) cfr lever
GOGLI APPARAAT
- Samengesteld uit golgi cisternae
- Platte structuur van geïnterconnecteerde membranen
- Voorkant = cis face (naar celkern)
- Achterkant = trans face (weg van celkern)
- Inpakken en distributie van materiaal naar verschillende delen van de cel
- Post-translationele modificaties (na vertalingen) van eiwitten en lipiden
voor afgifte via cisternae
- Synthese van celwandcomponenten
LYSOSOMEN
- Mebraan-omgeven vesikels die digestieve enzymes bevatten
- Afbraak van macromoleculen (= proteïnen, nucleinezuur, lipiden, carbohydraten)
en oude celorganellen = autofagie
- Afbraak van vreemde stoffen door cel opgenomen vie fagocytose
- Zure pH vie protonpomp activatie. Lysosoom ≠ actief, vanaf afbraak zure pH
nodig (via protonpomp, pos geladen) om enzymen te activeren.
- Lysosomal storage disorders
Vb. Tay-Sachs disease: verlies van 1 lysosomaal enzyme dat membraanglycolipide
afbreekt, leidt tot aantasting van zenuwcelfunctie, resulterend in spierrigiditeit
en epileptische aanvallen
- = opruimingssysteem in de cel
MICROBODIES
- Membraan-omgeven vesikels die enzymen bevatten
- Maken eigenlijk GEEN deel uit van endomembranair systeem (kunnen ook
Ontstaan uit fusie van ER vesikels)
- Glyoxysomen in planten bevatten enzyme carbohydraten
- Peroxisomen bevatten oxidatieve enzymen, nevenproductie van H2O2 – wordt
Afgebroken door catalase H2O en O2 (reactieve scheikundige processen)
MITOCHRONDRIA
- Bevatten enzymes voor oxidatief metabolisme nodig voor het overbrengen van
energie binnen macromolecules naar ATP
- Komen in alle eukaryote cellen voor
- Omgeven door 2 membranen
o Gladde uitwendige membraan
o Gevouwen inwendige membraan met lagen, cristae
- Matrix gelegen binnen inwendige membraan
- Intermembranaire ruimte
- Bevat eigen DNA, doorgegeven door moeder
, - Metaboliseren suiker om ATP te genereren
- Gedragen zich als cellen binnen een cel, zijn niet autonoom
- Delen tijdens celdeling
- = Energiefabriekje van de cel; produceert cellulaire energie = ATP
CHLOROPLASTEN
- Aanwezig in cellen van planten en enkele andere eukaryoten
- Bevatten chlorofyl voor fotosynthese
- Omgeven door 2 membranen
- Gecompartimentaliseerde membranen
o Thylakoiden
o Grana (stapels van thylakoiden)
- Bevatten eigen DNA
- Gebruiken licht om suikers en ATP te genereren
- Delen zelf voor vermenigvuldiging
Chloroplast + amyloplast + leukoplast = plastiden
MITOCHONDRIA & CHLOROPLASTEN
- Beiden betrokken bij energie metabolisme
- Geëvolueerd langs dezelfde weg
- Hypothese: ontstaan door endosymbiose
o Hebben 2 membranen
o Bevatten eigen DNA en ribosomen
o Hebben de grootte van prokaryote cel
o Delen volgens een proces zoals bacteria (splijting)
Beginnen van oercel (1 fosfilipidenlaag)
Eencellige organismes (met eigen membraan) worden opgenomen door
oercel (2e membraan)
Meerdere membranen = component is meerdere keren opgenomen door een cel
Video’s met uitleg: With the amoeba sisters
CYTOSKELET
- Netwerk van eiwitvezels
- Onderhoudt vorm cel
- Houdt organellen in een vaste locatie
- Helpt bij beweging van materiaal in cel = motor proteïne
- Dynamisch systeem (in afbraak en opbouw)
- Bestaat uit polymeren van identieke eiwitsubeenheden
o Actine filamenten à cellulaire contracties, kruipen, “pinching”
o Microtubuli à organisatie en beweging cel, gevormd vanuit centriolen in centrosoom
- Intermediaire filamenten: structurele stabiliteit (vb, neurofilament, vimentine, keratine)
EXTRACELLULAIRE STRUCTUREN
- Celwand van planten, fungi en sommige protista, bevat cellulose bij planten en protista,
chitine bij fungi
- Dierlijke cellen produceren extracellulaire matrix (ECM), een complex van
glycoproteïnen en fibreuze eiwitten, geconnecteerd met cytoplasma via integrins,
aanwezig in plasmamembraan
HOOFDSTUK 4: VIRUSSEN (HFST 26 HB)
Alle levende organismen delen gemeenschappelijke fundamentele eigenschappen
• Cellulaire organisatie: elk organisme bestaat uit 1 of meerdere cellen = complexe georganiseerde
assemblages van moleculen ingesloten in een membraan
• Gevoeligheid voor stimuli: alle levende org. reageren op stimuli
• Groei: alle levende org. bouwen energie op en gebruiken deze om orde te onderhouden en te groeien
= metabolisme
• Ontwikkeling: zowel eencellige als meercellige org ondergaan systematisch gengestuurde
veranderingen voor hun groei en maturatie
• Reproductie: org vermenigvuldigen, geven genen door van de ene op de andere generatie
• Regulatie: alle org zetten regulatorische mechanismen in om interna processen te coördineren