Beleid
Beleid...................................................................................................................1
Hoofdstuk 1: Evoluties............................................................................................3
1. Inleiding.........................................................................................................3
2. Management...................................................................................................3
3. Evolutie in managementmodellen.......................................................................4
4. Managementrollen...........................................................................................6
5. Uitdagingen in de non-profit sector....................................................................7
6. Privatisering....................................................................................................8
7. Invloed op organisaties en het beroep................................................................8
Hoofdstuk 2: Theory of change en business models....................................................9
1. Sociaal ondernemen.........................................................................................9
3. Business modellen..........................................................................................12
Hoofdstuk 3: SANTO.............................................................................................13
1. Inleiding.......................................................................................................13
2. De geboorte van SANTO.................................................................................13
3. De impact op de samenleving..........................................................................13
4. Hoe organiseer je dat?....................................................................................14
5. Omgaan met het einde...................................................................................14
Hoofdstuk 4: Sociaal ondernemen..........................................................................15
1. Ondernemen.................................................................................................15
2. Ontstaan.......................................................................................................16
3. Vormen van sociaal ondernemen......................................................................16
Hoofdstuk 5: Strategisch werken............................................................................22
1. Waar willen we naartoe?.................................................................................22
2. Hoe gaan we er geraken?................................................................................25
3. Overzicht......................................................................................................28
Hoofdstuk 6: Sociale marketing..............................................................................29
1. Marketing......................................................................................................29
2. STP-model....................................................................................................32
3. Sociale marketing..........................................................................................37
Hoofdstuk 7: Financieel management......................................................................38
1. Financiële verslaggeving.................................................................................38
2. Inkomsten voor organisaties............................................................................39
3. Tips bij kleine acties.......................................................................................42
Hoofdstuk 8: Organisatiestructuur..........................................................................43
1
, 1. Organisatiestructuren.....................................................................................43
Hoofdstuk 9: Organisatiecultuur.............................................................................49
1. Definitie organisatecultuur..............................................................................49
2. Cultuuruitingen..............................................................................................49
3. Sterke en zwakke culturen..............................................................................50
4. Belang van organisatiecultuur..........................................................................51
5. Organisatieklimaat.........................................................................................54
Hoofdstuk 10: Organisatieverandering....................................................................56
1. De noodzaak van verandering..........................................................................56
2. Integrale organisatieverandering......................................................................58
3. Risico’s en valkuilen.......................................................................................60
4. Weerstand.....................................................................................................60
5. Draagvlak.....................................................................................................64
Hoofdstuk 11: Kwaliteitsmanagement.....................................................................66
1. Wat is kwaliteit?.............................................................................................66
2. Integrale kwaliteitsontwikkeling.......................................................................67
3. Kwaliteitsinstrumenten...................................................................................69
Hoofdstuk 12: Design thinking...............................................................................73
1. Design thinking..............................................................................................73
2. Universal design............................................................................................74
2
, Hoofdstuk 1: Evoluties
1. Inleiding
1.1 Beleid en ethiek
- Beleid = vertaling van ethiek op macroniveau
- Start is een kritische ethische grondhouding
o Kijken naar beleid
o Mee creëren van beleid
Een goed beleid is rechtvaardig en dus ethisch.
1.1.1 Beleid
- = beleid voeren
o Management/leiding geven
- = beleid ondersteunen
o Bewust en kritisch meedraaien in een organisatie
- = beleid maken
o Ondernemen
2. Management
2.1 Wat is management?
- Management
o Plannen, organiseren, controleren en beslissen
o Met de praktische zaken bezig zijn
o Ervoor zorgen dat alles vlot/goed verloopt
- Leidinggeven
o Verandering en innovatie
o Werken met groepen en mensen
Een groep mee krijgen (in een bepaalde visie)
Zorgen dat de groepsdynamiek goed zit
o Inspireren
- Coachen
o Grotere betrokkenheid
o Beter functioneren
o Optimale ontwikkeling
- Ondernemer
o Zoekt opportuniteiten en nieuwe ideeën
o Heeft oog voor maatschappelijke meerwaarde
o Bouwt netwerken uit
o Stimuleert medewerkers om hetzelfde te doen
3
, Motiveren
Deze 4 nodig om een goede manager te zijn
3. Evolutie in managementmodellen
- Reductie van complexe werkelijkheid
- Afspiegeling van samenleving/werkelijkheid
o Wat de maatschappij op dat moment wil
- Constante vernieuwing
o Levenslang leren
3.1 1900-1925: rationeel-doelmodel
- = productiviteit en winst
- Duidelijke leiding winst
- Rationeel economisch klimaat
- Leidinggevende = harde bestuurder en producent
- Symbool: dollarteken
3.2 1900-1925: intern proces model
- = stabiliteit en continuïteit
- Routines efficiëntie
o Alles moest zo vlot mogelijk werken om meer te kunnen produceren
Geen chaos, alles moet duidelijk en stabiel zijn
- Hiërarchische cultuur en structuur
o Nodig om ervoor te zorgen dat iedereen in het gareel bleef lopen
- Leidinggevende = controleur en coördinator
- Symbool: driehoek
3.3 1926-1950: human-relationsmodel
- = inzet, samenhang en moreel
- Lichtexperiment betrokkenheid
- Participatie – consensus – teamgerichtheid
- Leidinggevende = mentor en stimulator
- Symbool: cirkel
3.4 1951-1975: open-systeemmodel
- = aanpassingsvermogen en externe ondersteuning
- Concurrentie innovatie, flexibiliteit
- Innovator en bemiddelaar
- Symbool: amoebes
3.5 1976-heden: én/én vooronderstellingen
- Aantrekken, houden, ontwikkelen van mensen
- Strategisch denken
- Innovatie
- Waarborgen prestatiegericht klimaat
- Verbeteren van klanttevredenheid
4
, EVENWICHT
o Evenwicht zoeken tussen veel prestatie (winst maken) en
klanttevredenheid
3.6 Heden
- Timemanagement en stressbeheersing
o Mensen zo efficiënt mogelijk laten werken (niet afgeleid worden)
o Omgaan met psychisch welzijn en steun bieden
- Concurrentie voorblijven
- Leven en werk in balans houden
- Interne processen verbeteren
- Innovatie stimuleren
- Hybride werken
o Evenwicht online en niet online
3.7 Model van concurrerende waarden (Quinn)
Goede leidinggevende moet alle stukjes hebben.
Alles samengevoegd in 1 persoon = ondernemende coachende manager.
(NIET KENNEN)
Inzicht in uzelf en anderen
Mentor Effectief communiceren
Ontwikkeling van medewerkers
Teambuilding
Stimulator Participerende besluitvorming
Conflict managen
Informatie beheren door kritisch denken
Controleur Omgaan met overvloed aan informatie
5
, Kernprocessen beheren
Projectmanagement
Coördinator Taken ontwerpen, structuur ondersteunen
Crossfunctioneel management
Visie ontwikkelen en communiceren
Bestuurder Doelstellingen formuleren
Ontwerpen en organiseren
Productief werken, taakoriëntatie
Producent Productieve werkomgeving bevorderen
Tijd- en stress management
Bemiddelaar Machtsbasis opbouwen en handhaven
Onderhandelen over inzet en overeenstemming
Innovator Leven met verandering
Creatief denken
4. Managementrollen
4.1 Taakgerichte rol
Deze rolhouder:
- Bewaakt de teamresultaten
- Volgt teamdoelstellingen op
- Zorgt voor een planning van de activiteiten (coördineren)
- Zorgt voor structuur in de activiteiten
- Zorgt voor de middelen die nodig zijn
- Is eindverantwoordelijke voor de kwaliteit
o Als team de doelstelling niet haalt, is dit de verantwoordelijkheid van de
leidinggevende
4.2 Mensgerichte rol
Deze rolhouder:
- Bewaakt de goede interactie tussen teamleden: aanspreekpunt
- Houdt oog op goede relaties
- Wil dat elk teamlid betrokken is
- Vindt erkenning en waardering belangrijk en maakt dit bespreekbaar
- Pakt conflicten en verschillen constructief aan
- Bewaakt de sfeer in het team
- Coacht de verschillende teamleden
4.3 Veranderingsgerichte rol
Deze rolhouder:
- Gaat mee actief op zoek naar innoverende projecten
- Durft dingen te ondernemen
- Bewaakt dat het team blijft vooruitgaan en veranderen in de goeie richting
(wetenschappelijk onderbouwd, decretaal, …)
- Moedigt experimenten aan in het team
- Bekijkt mee wat er nodig is voor het leren van de teamleden
Met deze rol kan je verschil in de maatschappij maken.
6
, 4.4 Externgerichte rol
Deze rolhouder:
- Bewaakt de relaties met andere teams, netwerk cliënt, andere organisaties,
…
- Stimuleert het hele team om relaties te beheren
- Vertegenwoordigt het team naar buiten toe
- Heeft oog voor mogelijkheden
- Heeft zicht op maatschappelijke processen
4.5 Waardengerichte rol
Deze rolhouder:
- Houdt de kernopdrachten en de ambities van het team steeds als uitgangspunt
- Zorgt voor blijvende aandacht voor de visie en de waarden van de organisatie
- Selecteert het geschikte personeel
5. Uitdagingen in de non-profit sector
Alle veranderingen in de maatschappij zorgden voor heel wat uitdagingen voor onze
sector.
- Vroeger aan ene kant bedrijfsleven en andere kant non-profit sector
o Zat gigantische kloof tussen
NU: steeds kleiner meer en meer geleerd van elkaar en
samengewerkt
o Vroeger:
Bedrijfsleven: winst en zichzelf verrijken
Non-profit sector: waarden, normen en geluk
- Nu als leidinggevende aantonen dat je de kwaliteiten hiervoor hebt
o Leiderschap: op een efficiënte manier als ondernemende coachende
manager aan het hoofd staat van de groep of organisatie
- Efficiëntie: alles moet efficiënter en sneller kunnen
o Cliënten sneller uit hulpverlening halen, sneller verzorgen,…
- Jobschaarste
o Speelt in voordeel van de begeleiders zelf
o Organisaties beter hun best doen personeel aan te trekken
- Veranderingsgerichte rol
o Levenslang blijven leren
o Nieuwe methodieken, innovatieve projecten
o Globalisering: leren over de grenzen heen
- Budgetten worden minder groot maar de verantwoording stijgt
o Transparantie (misbruik op overheidsgeld tegengaan)
o Alle uitgaven goed bijhouden
- Flexibel werken
o Job zal veranderen doorheen het traject
o Verwacht dat je hier goed mee kan omgaan
7
, 6. Privatisering
- De overheid heeft steeds minder middelen, bespaart op de zorgsector,
onderwijssector,…
o Overheid die zich gaat terugtrekken, minder geld gaat geven, minder
inmenging gaat geven
o 10 jaar geleden had de overheid alles in handen en waren de organisaties
volledig afhankelijk van hen
Geen innovatie, maar gewoon uitvoerend werk
- Kan mooie samenwerkingen opleveren, maar kan ook gevaarlijk zijn
o Als we ons erin gaan verliezen worden de cijfers belangrijker dan de
mensen
o Cijfers vs kwaliteit in de gaten houden
- Door privatisering kritisch zijn (kwaliteit voorop)
- Gereguleerde marktwerking
o Als je in die markt wil werken als organisatie moet je sectorspecifieke
minimale kwaliteitseisen halen
7. Invloed op organisaties en het beroep
7.1 Kritiek verzorgingsstaat (Trappenburg, M.)
- Eerst netwerk, dan vrijwilligers en dan pas betaalde hulpverlening
o Minder werk of onbetaald
o Wij gaan ipv de cliënt eerder de mantelzorgers helpen
- Iedereen moet levenslang zorgen
o Burn-out bij mensen die moeilijk nee kunnen zeggen
o vaak bij hulpverleners ingebakken
o En zorgen voor kinderen en werk én zorgen voor ouders
- Door alle invloeden andere jobinvulling = ondersteunen van de mantelzorgers,
vrijwilligers,…
- Steeds meer variatie
7.2 Nood aan innovatie en creativiteit
- Kijken naar nieuwe doelgroepen
o Vb. in wzc’s crèches implementeren zodat de ouderen mee kunnen helpen
zorgen voor de kinderen
- Nieuwe diensten/mogelijkheden aanbieden
- Nieuwe financieringsbronnen, niet enkel de subsidies
o Vb. brood verkopen in de buurt
7.3 2005 vs 2024
7.3.1 2005
Begeleider
Opvoeder
8
, 7.3.2 2024
Ondersteuner
Coach Netwerker
Begeleider
Sociaal 2.0 Kritische
ondernemer wereldburger
Hoofdstuk 2: Theory of change
Innovator
en business models
Fondsenwerver
1. Sociaal ondernemen
1.1 Inleiding
Organisatie oprichten:
- Onderzoeken voor wie je dit gaat doen
- Onderzoeken hoe je dit gaat doen
Doelgroep = stakeholders
2. Welk verschil wil je maken?
2.1.1 Wat is impact?
Impact gaat erom om verandering te kunnen maken, van iets iets positiever
maken
We organiseren een studiedag met specialisten over het thema jongadolescenten met x
aantal deelnemers = output/controlesfeer
Het welbevinden van jongadolescenten in onze organisatie neemt toe dankzij onze
projecten en de toepassing van de opgebouwde inzichten = effecten/invloedssfeer
Het welbevinden van jongadolescenten in de jeugdzorg neemt toe dankzij de werkingen
en toepassing van de opgebouwde inzichten = impact/interessesfeer
Milieu impact vs maatschappij impact:
- Milieu impact
o Bijv. alle pakjes die rond gevoerd worden kijken of het duurzamer kan,
bijv. met een bakfiets
- Maatschappij impact
o Bijv. Broeinest
2.2 Problem tree
Vraag om te stellen: welke impact wil je maken?
Problem tree (als je impact wil maken moet je deze opstellen)
o Hoe evolueert jouw probleem als jij daar niks aan zou
veranderen, wat is het probleem en wat zijn de gevolgen
van het probleem? (KRUIN)
9
, o Wat zie je gebeuren in het leven, wat is er moeilijk, wie heeft er last van?
(STAM)
o Wat zijn die oorzaken daarvan? (WORTELS)
Wat als je niets doet? (= kruin)
- Hoe evolueert dit probleem verder als we niets doen?
- Wat zie je dan nog meer/minder gebeuren?
- Welke andere dingen zullen volgens jou gebeuren?
Wat is het maatschappelijk probleem? (= stam)
- Wat zie je gebeuren?
- Wie heeft er allemaal last van?
- Hoe heeft die persoon daar last van?
Wat zijn de wortels van het probleem? (= wortels)
- Wat zijn de oorzaken van dit probleem?
- Met welke andere uitdagingen of maatschappelijke problemen heeft dit te maken?
- Welke socio-culturele factoren beïnvloeden het probleem?
- Welke factoren houden het probleem (mee) in stand?
2.3 Outputs, effecten en impact
1. Activiteiten verlopen als gepland
2. Doelgroepen worden bereikt
3. Doelgroepen accepteren aanbod
= work perfored (output)
4. Doelgroepen hun vaardigheden veranderen
5. Doelgroepen hun gedrag veranderen
6. Doelgroepen hun levenssituatie veranderd
7. De maatschappij veranderd
= results (outcome + impact)
2.4 Van idee naar prototype
Ontdek definieer ontwikkel lever af
- Bij welke doelgroep(en) wordt een verandering beoogd?
- Welke verandering?
- Op de snijpunten van deze vakken: wat zijn de voornaamste zaken die we
moeten te weten komen?
10