ARGUMENTATIELEER
HANS SMESSAERT
Linn Rademaekers
Schakeljaar bedrijfscommunicatie
Academiejaar 2022 - 2023
,DEEL I INLEIDING................................................................................1
Hoofdstuk 1: basisbegrippen..................................................................1
Wat is argumentatieleer?............................................................................................................ 1
Argumenteren als taalhandeling / speech act............................................................................. 2
Overtuigen m.b.v. ethos, pathos en logos................................................................................... 1
Argumentatieleer versus logica................................................................................................... 2
Argumenteren versus redeneren................................................................................................. 0
Argumenteren versus verklaren.................................................................................................. 0
Hoofdstuk 2: indicatoren en structuren...................................................2
Argumentatieve indicatoren........................................................................................................ 2
Argumentatiestructuren.............................................................................................................. 1
DEEL II LOGISCHE ARGUMENTATIESCHEMA’S.........................................1
Hoofdstuk 3: het categorisch syllogisme.................................................1
Basisbegrippen predicaatlogica................................................................................................... 1
Het categorisch syllogisme.......................................................................................................... 2
Het quasi-categorisch syllogisme................................................................................................ 0
Hoofdstuk 4: het propositioneel syllogisme.............................................1
Basisbegrippen propositielogica.................................................................................................. 1
Modus Ponens............................................................................................................................. 0
Modus Tollens en Reductio ad Absurdum.................................................................................... 0
Het hypothetisch en disjunctief syllogisme.................................................................................. 0
DEEL III QUASI-LOGISCHE ARGUMENTATIESCHEMA’S..............................0
Hoofdstuk 5: redeneren met logische operatoren in natuurlijke taal.........0
Contradictie................................................................................................................................. 0
Transitiviteit................................................................................................................................ 1
“En” versus conjunctie................................................................................................................ 1
“Dus” versus disjunctie............................................................................................................... 1
“Als ... dan” versus materiële implicatie...................................................................................... 2
Hoofdstuk 6: deductie, inductie, abductie...............................................0
Deductie...................................................................................................................................... 0
Inductie....................................................................................................................................... 1
Abductie...................................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 7: enthymeem, epicheireem en model van Toulmin..................1
Het enthymeem: deductie met ontbrekende premissen..............................................................1
Problemen met ontbrekende premissen...................................................................................... 0
, Het epicheireem: deductie en ondersteunde premissen..............................................................0
DEEL IV ONDERSTEUNENDE ARGUMENTATIESCHEMA’S..........................0
Hoofdstuk 8: associatie opeenvolging en co-existentie...........................0
Argumentatie o.b.v. opeenvolgingsrelaties (na elkaar)................................................................0
Argumentatie o.b.v. co-existentierelaties (tegelijk)..................................................................... 2
Hoofdstuk 9: associatie inductie/analogie...............................................0
Argumentatie o.b.v. inductie/generalisatie.................................................................................. 0
Argumentatie o.b.v. analogie/vergelijking................................................................................... 0
Hoofdstuk 10: argumentatie door dissociatie..........................................0
DEEL V DROGREDENEN........................................................................0
Hoofdstuk 11: drogredenen met betrekking tot zender en ontvanger.......0
Argumentum ad hominem........................................................................................................... 0
Argumentum ad populum (bandwagon argument)...................................................................... 1
Argumentum ad verecundiam..................................................................................................... 1
Argumentum ad misericordiam................................................................................................... 1
Argumentum ad baculum............................................................................................................ 1
Hoofdstuk 12: drogredenen met betrekking tot de boodschap.................2
De spreker en toehoorder worden niet volledig weggelaten........................................................2
Verschuiven van de bewijslast..................................................................................................... 2
Standpunt van tegenstander vertekenen (de stroman)...............................................................2
Argumentum ad ignorantiam...................................................................................................... 3
Cirkelredenering (petitio principii/begging the question).............................................................3
Post hoc ergo propter hoc........................................................................................................... 3
Argumentum ad consequentiam................................................................................................. 4
Hellend vlak (Slippery slope) argument....................................................................................... 4
,DEEL I INLEIDING
Hoofdstuk 1: basisbegrippen
Wat is argumentatieleer?
Vooraf
1. De argumentatie van Sarah Van Hoof, dat variatie op een taal succesvolle communicatie niet
hoeft te hinderen (DS 2 februari), is even lachwekkend als de bewering indertijd dat we
“mismeesterd’ waren door de voorvechters van het ABN.
2. … Hun argumentatie komt neer op: “Maar wij doen dat hier allemaal! Dat approproation art.
Binnen onze gemeenschap wordt het gezien als een vorm van commentaar.”
3. … Als ze dat had gekregen, zou ze geslaagd zijn en had ze eind september haar opleiding
kunnen beginnen. De Raad van State volgde deze week die argumentatie.
4. De een zijn futiliteit is de andere zijn halszaak. Vorige week meenden drie parlementsleden het
wel degelijk ernstig met hun voorstel om de provincie Antwerpen de herdopen, hoe labiel hun
argumentatie ook was en hoe snel het ook werd weggewuifd.
Het gaat over iemand overtuigen, een doel te bereiken. Argumentatie is altijd in interactie
gesitueerd en dient om iemand te overtuigen van iets (een standpunt of mening), standpunt
beargumenteren omdat het je mening is ten opzichte van anderen (meningsverschillen) jouw
mening onderbouwen is daarom van belang, sterke vs. zwakke argumentatie.
• Het doel: een andere overtuigen van iemand is het eindpunt van argumentatie.
• Heeft heel vaak met een waardenoordeel te maken (normatief aspect).
Kenmerken
Argumentatie is:
• Een verbale activiteit: er moet een talige uitingen zijn, om van argumentatie te spreken.
Dit kan zowel gesproken taal zijn, als geschreven taal (zoals artikels, chat bericht).
• Een sociale activiteit: het doel is iemand anders overtuigen. Altijd zender en ontvanger.
Je hebt meerdere partijen nodig. Het gaat om een situatie met potentieel conflict.
• Een verstandelijke activiteit: je moet gebruik maken van rationele (ratio) argumenten.
Emoties zouden minder belangrijk mogen zijn, maar spelen toch vaak een rol bij het overtuigen.
• Draait om een standpunt, mening: er kunnen meningsverschillen zijn, je probeert andere te
overtuigen van jouw gelijk.
• Dient ter rechtvaardiging van een standpunt: nieuwe informatie aanreiken en is een
fundamenteel deel van argumentatie.
• Bestaat uit een constellatie van uitspraken met rechtvaardigingpretentie:
argumentatie, een reeks zinnen die aan elkaar vasthangen.
• Gericht op het verkrijgen van instemming van een rationeel oordelend publiek: een
poging om iets gedaan te krijgen van je publiek. Jij als spreker moet overtuigend overkomen,
maar de luisteraar moet open staan voor discussie. Als je publiek gesloten is, valt je
argumentatie in het water.
De buren zijn (wellicht) niet thuis, want hun auto staat niet in de carport.
• De buren zijn niet thuis = standpunt (mijn bewering, eigenlijke boodschap)
• Want hun auto staat niet in de carport = rechtvaardiging (bewijsmateriaal)
• Signaalwoord “want” standpunt – “want” – rechtvaardiging.
Ik heb Joke en Judith samen zien joggen. Ze zullen hun ruzie dus wel bijgelegd hebben.
• Ik heb Joke en Judith samen zien joggen = argument
• Ze zullen hun ruzie dus wel bijgelegd hebben = standpunt
• Geen noodzakelijke dwingende orde van standpunt – rechtvaardiging
• Signaalwoord “dus” rechtvaardiging – “dus” – standpunt
• Ik heb Joke en Judith samen zien joggen dus ze zullen hun ruzie dus wel bijgelegd hebben.
,Evaluatie van argumentaties
1. Onderscheid tussen deugdelijke en ondeugdelijke vertrekpunten van argumentaties
2. Onderscheid tussen deugdelijke en ondeugdelijke argumentatieschema’s
3. Systematisch beschrijvingen de normen/criteria bij beoordeling van deugdelijkheid in 1/2
Argumenteren als taalhandeling / speech act
Basiscomponenten van taalhandeling
1. Locutieve handeling = locutie
Wat er fysiek gebeurt in de taal.
Utterance act: materiële/fysische handeling: spraakklanken uiten; lettertekens schrijven.
• Hoe spreek je?
• Een taaluiting moet geformuleerd worden
• Gesproken taal of lettertekens
• Bv. met/zonder microfoon, schriftelijk uitdrukken, gebarentaal gebruiken.
Propositional act: referentiële achtergrond, verwijzing naar fictieve/reële wereld.
• Waarover spreek je?
• De link met de buitenwereld: taal gebruiken die verwijst naar iets dat buiten de taal gesitueerd
is.
• Waar verwijs je naar? De inhoudelijke aspecten.
• Bv. spreek je over de echte wereld, fictieve wereld, toekomstige wereld.
2. Illocutieve handeling = illocutie
Wat je teweeg brengt met je taal.
• Wat heb je gedaan door te spreken? (actie)
• Manier waarop de referentiële situatie wordt benaderd.
• De conventionele waarde van een zin in een communicatieve interactie.
o “Kan je mij het zout geven?”
o In principe is het antwoord op deze vraag ja of nee.
o Maar de conventionele waarde zit erin dat je een actie gaat uitvoeren.
o Je gaat het zout doorgeven, zonder ja of nee te antwoorden.
• De handeling die wordt gerealiseerd door het uitspreken van een bepaalde uiting.
3. Perlocutieve handeling = perlocutie
Wat volgt er op het spreken, wat veroorzaakt het spreken.
Perlocutionair doel: doel dat spreker nastreeft met uitdrukkingen/taalhandeling.
• Doel: ideaal, wat de spreken voor ogen heeft, wat hij wil bereiken.
• Voorbeeld zout doorgeven: je hebt als doel het zout te ontvangen.
Perlocutionair effect: effect dat een uitdrukking/taalhandeling teweegbrengt.
• Wat zijn de gevolgen van je spreken? (reactie)
• Effect: werkelijkheid, de feitelijke reactie dat er komt vanwege de toehoorder.
, Geslaagdheidsvoorwaarden (felicity conditions)
Voorwaarden waaraan moet worden voldaan om taalhandeling op geslaagde manier te verrichten.
1. Propositionele inhoudsregels
Regels die betrekking hebben op de inhoud van de taalhandeling
• Waarover spreek je?
2. Voorbereidende regels
Regels die situationele en contextuele omstandigheden vermelden
• Regels die te maken hebben met de situatie/context
• Zegt iets over de relatie tussen spreker en toehoorder
3. Oprechtheidsregels
Regels die de psychologische ingesteldheid van de spreker aangeven
• Wat is de attitude waarmee je een taalhandeling verricht?
• Wat betekent het als je een taalhandeling op een eerlijke of oneerlijke wijze tot stand
brengt?
• Bv. hoe betrouwbaar is een politici?
Voorbeelden: beloven, zich verontschuldigen
Ik beloof je dat ik vorige week naar die vergadering ben geweest.
• Verwijst normaal naar toekomst, niet verleden (inhoud).
• Ik beloof u dat ik nog voor de paasvakantie alle 5 delen van deze cursus er doorgejaagd
krijgt.
• Dit is negatief voor toehoorder, verondersteld relatie tussen spreker en toehoorder.
• We veronderstellen bij “beloven” dat de toehoorder er iets positief uithaalt/in hun voordeel.
Ik beloof u dat ik tegen 2030 de opwarming van het klimaat kan terugdringen tot 1,6 graden.
• Wat ze beloven is niet mogelijk, je kan dit niet alleen doen.
• Als je iets belooft, moet het iets zijn dat je effectief kan beloven en uitvoeren (loze
beloftes).
• Iets beloven is je engageren iets na te komen.
Ik verontschuldig mij voor het misverstand van morgen.
• Iets dat nog moet plaatsvinden is raar, je verontschuldigt je over iets van het verleden.
• Ik verontschuldig mij dat ik je heb laten slagen.
• Het misverstand is negatief, niet iets positief naar de toehoorder toe.
• Ik verontschuldig mij voor de klimaat opwarming. Jij hebt iets gedaan als spreker.
• De verantwoordelijkheid ligt bij de spreker – verontschuldiging veronderstelt spijt van iets.