100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Histologie correctie vragen €4,99   In winkelwagen

Antwoorden

Histologie correctie vragen

2 beoordelingen
 418 keer bekeken  19 keer verkocht

In dit document staan ALLE antwoorden op de vragen (van alle hoofdstukken) van de syllabus histologie. Deze antwoorden zijn grondig besproken tijdens het hoorcollege extra informatie.

Voorbeeld 3 van de 17  pagina's

  • 16 mei 2019
  • 17
  • 2018/2019
  • Antwoorden
  • Onbekend
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alles voor dit studieboek (2)
Alle documenten voor dit vak (32)

2  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: clairedepuydt • 5 maanden geleden

review-writer-avatar

Door: shresha781 • 5 jaar geleden

avatar-seller
JefMaes
Histologie correctie vragen
1 Cytologie:


1) Een celmembraan:

a) Is structureel gebaseerd op een fosfolipidendubbellaag.
 Fosfolipiden bestaan uit een hydrofiele kop en hydrofobe staart.
b) Bevat alleen eiwitten die die dienen als enzymen
 Ook als transporteiwitten
c) Omringt de celkern in een enkele membraan
 In een parallel gelegen membraan
d) Omringt individuele ribosomen in de cel
 Staat hiermee in verbinding via perinucleaire ruimten.
e) Wordt aangevuld met vesikels uit het golgi-apparaat
 Zorgen samen voor het opslaan en transporteren van stoffen.


2) Mitochondira:

a) Repliceren onafhankelijk van de cel
 Mitochondriën vermenigvuldigen zich door binaire deling en bezitten eigen circulair DNA,
ribosomen, en een aantal eiwitten. Ze kunnen dus onafhankelijk van de celkern eiwitten
aanmaken.
b) Zijn de voornaamste plaats van oxidatieve fosforylatie
 Voor oxidatieve fosforylatie is veel energie nodig, mitochondria drijft de synthese van ATP
aan: levert energie voor cellulaire processen.
c) Hebben een zeer permeabele buitenmembraan
 Om kleine moleculen door te kunnen laten voor oxidatieve fosforylatie
d) Variëren qua formologie tussen verschillende celtypes
 Ze kunnen boon- of bolvormig zijn. Ze verschillen tevens in binnen en buiten membraan.
e) Bevatten hun eigen genetische materiaal
 Ze bezitten hun eigen ribosomen. Ze hebben eigen genetisch materiaal, maar hoeven niet
steeds identiek te zijn; heteroplasmie.


3) Lysosomen:

a) Hebben een membraan H+- ATP-ase dat een zure omgeving in stand houdt
 Het zijn membraan gevulde organellen. Ze bevatten ongeveer 40 verschillende enzymen. De
hydrolytische enzymen werken best in zuur midden.

, b) De enzymen die voorkomen in de lysosomen zijn dezelfde als diegene die voorkomen in de
peroxysomen
  Hebben andere functies (andere enzymen) en ook afbraak van andere zaken.
c) Vesikels uit het golgi brengen zure hydrolasen naar de lysosomen
 Endolysosoom wordt een lysosoom als de ph daalt (membraan van lysosomen bevat
H+ATPase). Wat de ph doet dalen om hydrolase te activeren.
d) Door fusie van een endosoom met een vesikel dat zure hydrolasen bevat ontstaat een
endolysoom
  Endolysosoom wordt lysosoom. Een lysosoom is een vesikel dat zure hydrolasen bevat.
E) Lysomale-opslagziekten worden veroorzaakt door gebrek aan specifieke lysomale enzymen
wat leidt tot accumulatie van een metabool product
  Geen specifiek enzym aanwezig. Metabool product kan niet afgebroken worden, dus
wordt opgestapeld.


4) In delende cellen:

a) Valt de kernmembraan tijdens de segregatie van chromosomen uiteen
 Om de deling te kunnen laten doorgaan, moeten de chromosomen scheiden. Verder zal het
kernmembraan samen met het kernomhulsel uit elkaar moeten vallen.
b) Is de nucleolus betrokken bij ribosomale biogenese en is prominent aanwezig in delende
cellen
  Maken RNA aan
c) Vinden profase en metafase beide plaats tijdens de S-fase van de celcyclus
 Ze vinden beiden plaats in de M-fase.
d) Zijn de uiteindelijke dochtercellen die tijdens de meiose gevormd worden haploïd
 De dochtercellen bevatten slechts 1 chromosoom van elk paar en zijn haploïd. Ze zijn
genetisch verschillend van de oudercel.
e) Kan controle van de totale populatie gereguleerd worden door apoptose
 Ongewenste weefsels gaan door apoptose verdwijnen. Apoptose is geprogrammeerde
celdood.

, 2 Epitheel:
1) Kenmerken epitheelcellen:

a) Plaveiselcellen zijn plat en schijfvormig (kunnen tekenen)
b) Bij pseudomeerlagig epitheel staan alle cellen in contact met de onderliggende
extracellulaire matrix
 De kernen van de cellen zitten niet allemaal op dezelfde hoogte van het basaal membraan.
c) Éénlagig cilindrisch epitheel is meestal 2 à 3x hoger dan breed
 Bij eenlagig cilindrisch epitheel staat de in de lengte langste as van de epitheelcellen
loodrecht op het onderliggende bindweefsel.
d) Celdeling vindt plaats in alle lagen van meerlagig plaveiselepitheel
 Niet in alle lagen, enkel in basale laag
e) Overgangsepitheel is kenmerkend voor de bekleding van de urinewegen
 Het overgangsepitheel in de urinewegen heeft als functie dat het bestand is tegen de
toxische inwerking van urine.
2) Celverbindingsstructuren:

a) Occludensverbindingen voorkomen latere diffusie van membraaneiwitten
 Occludensverbindingen voorkomen van de vrije doorgang van moleculen doorheen een
epitheel. Hoe meer verbindingsplaatsen per tight junction, hoe meer impermeabel
b) Zonula adhaerens gaat interactie aan met actinefilamenten in cellen
 Ze zorgen voor een hechte structuur tussen de verschillende cellen in een weefsel.
c) Desmosomen gaan interactie aan met actinefilamenten in cellen, verbinden intermediar
filamentnetwerk
d) Hemidesmosomen verankeren cellen aan de basale membraan
 Een hemidesmosoom gaat een interactie aan met een aangrenzend desmosoom op een
andere cel.
e) Gap junctions spelen een rol in de intercellulaire communicatie
 Gap junctions is een kanaal dat twee elektrisch actieve cellen met elkaar verbindt.
3) Gespecialiseerde structuren in epitheelcellen:

a) Microvilli in epitheelcellen worden gestuurd door het actine-cytoskelet
 De actinefilamenten zijn verankerd aan het actinecomplex van de cel via het terminale web.
b) Stereocili zijn actief bewegelijk
 Zijn niet actief
c) Cytokeratine is een kenmerkend type intermediair filament
 Cytokeratines zijn keratine bevattende eiwitten in de intermediaire filamenten. Ze worden
gevonden in het intracytoplasmatisch cytoskelet van epitheel cellen.
d) Microtubuli zijn samengesteld uit actine
 Samengesteld uit tubuline
e) Centriolen bestaan uit tubuline eenheden
 Een centriool heeft veel zijarmen van tubuline die een belangrijk deel vormen van het
cytoskelet.

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

√  	Verzekerd van kwaliteit door reviews

√ Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper JefMaes. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 67474 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€4,99  19x  verkocht
  • (2)
  Kopen