ECONOMIE – JUNI
HOOFDSTUK 0: Inleiding
Economie is wetenschap, een gedragswetenschap. Wordt gevormd door mensen, mensen
zijn irra8oneel (kuddegevoel).
ð Het zijn gedragingen die bepalen hoe economie eraan toe gaat.
Degrowth in België: gaat niet, welvaartsverlies. Vergrijzing, mensen hebben pensioen nodig
van werkende mensen. Er moet economische groei zijn, groei geeB inkomsten en die
genereren uitgaven.
Belgen leven boven stand => teveel geld uitgeven met te weinig inkomsten.
Als rente-standen verhogen, komen we in problemen. Degrowth wordt nergens in de wereld
toegepast. Je moet groeien om welvaart te kunnen behouden.
0.1 Doel economische wetenschap
Economisch principe = behoeBen vs middelen => keuzeprobleem DUS met gegeven middelen
maximale behoeBebevrediging bereiken.
0.1.1 Behoefte
Behoe;e
= aanvoelen van tekorten + streven naar bevrediging ervan
• Primaire, immateriële (diensten), collec8eve (gemeenschap: wegen), individuele.
0.1.2 Schaarse middelen
Schaarse middelen
= economische of schaarse goederen. Middel waarvan verlangde hoeveelheid de
beschikbare hoeveelheid zou overtreffen als ze gra8s zou worden aangeboden.
• Schaars is niet beperkt of zeldzaam, als je dat product of dienst gra9s zou aanbieden, zou er
onvoldoende stock zijn.
• Vb: wc-papier -jdens corona. Niet maken op basis van extreme vraag, wel normale vraag.
Komt voor bij crisissen/oorlogen. Het is voldoende aanwezig, maar bij bepaalde zaken een
tekort
ð BehoeBen zijn er, die ga je financieren met middelen.
0.1.3 Nuttigheid en keuzeprobleem
Nu>gheid en keuzeprobleem
= kopen enkel goederen die nuSg zijn en waarmee je iets doet.
,Keuzeprobleem
= consument zal voorkeurschema opstellen om met de beschikbare middelen een maximale
behoeBe na te streven.
• Je moet keuzes maken, aanbod wordt groter in de winkel. Te maken met loon. Hoge
stand moet geen keuzes maken, koopt maar wat. Leefloon krijgt te maken met
keuzeprobleem.
0.2 Welvaart en welzijn
Welvaart
= gemeten met bbp. Puur economisch.
• Hoeveel goederen en diensten we maken en gebruiken in een land. Perfecte
graadmeter. Omwille van demografie makkelijker om aan jobs te geraken nu.
• Mate waarin mensen met beschikbare schaarse middelen in behoeBen kunnen
voorzien
Welzijn
= meer dan economische, uw welbehagen. Soms in conflict met walvaart, maar daar kijkt
men niet meer.
• Zorgen dat mens zich goed voelt in economische omgeving, overs8jgt welvaart.
• Leggen geen beslag op schaarse middelen.
0.3 Soorten goederen
Vrije goederen = niet schaarse goederen
• Voor iedereen beschikbaar, in overvloed aanwezig
• Volledige behoeBe aan dergelijke goederen kan worden bevredigd
o Lucht
Schaarse goederen = economische goederen.
1. Zuiver individueel
• Rivaliteit onder C en P kan C uitsluiten van gebruik.
• Geproduceerd door bedrijven, marktprijs dekt kosten, winst
o Fiets, pintje
2. Zuiver collec8ef
• Niet-rivaliserend, voor iedereen beschikbaar. Geen par8jen die elkaar
beconcurreren, voor alle burgers. Iedereen belas8ngheffing.
o Poli2e is georganiseerd door overheid en er is maar één poli2e, één
leger, één brandweer.
3. Quasicollec8ef
• Wel concurren8e, niet voor iedereen beschikbaar. Vaak commerciële
ondernemingen die dat gaan doen. Tolwegen, gedaan door privé-instelling.
, • Huren wegen en laten die toe aan mensen die willen betalen. Verschillende
ondernemingen die hetzelfde gaan aanbieden: staat biedt secundaire wegen,
ondernemingen kiezen snelwegen waarvoor je betaalt.
Economische goederen
4. Consump8egoederen
5. Investeringsgoederen
ConsumpGegoederen
• Bevredigen onmiddellijk behoeBen van gezinshuishouding
o Verbruiksgoederen
§ Niet-duurzaam, slechts 1x gebruiken (brood)
o Gebruiksgoederen
§ Duurzaam, meerdere malen gebruiken voor bevrediging 1 behoeBe
Investeringsgoederen
• Dienen om andere goederen, consump8e en investeringsgoederen te produceren.
• Produc8e door bedrijfshuishouding
o Kapitaalgoederen / producGegoederen
§ Duurzaam, levensduur minimaal 1 jaar
§ Produc8efactoren: N-A-K => K belangrijkste nu in België
o VloKende investeringsgoederen
§ Niet duurzaam, 8jdens proces vernie8gd
§ Grondstoffen, hulpmaterialen
0.4 Consumptie
ConsumpGe
= aanwending van economische goederen voor niet-produc8eve doeleinden. Consumeren
hangt samen met besteding van inkomen.
ProducGe
= scheppen of toevoegen van waarde (nuSgheden) aan economische goederen. Gaat
gepaard met verwerven van inkomen.
ProducGefactoren
• Natuur
• Arbeid: kolen hebben we, maar niet meer rendabel
• Kapitaal: belangrijkste nu in België
0.5 Consumptie
NK
, 0.6 Ceteris-paribusclausule
Stel inkomen of voorkeur wijzigt, alle factoren hebben impact en zie je oorzaak niet meer.
ð Ceteris-paribus: maar één variabele verandert, de rest van omstandigheden blijB.
0.7 Micro-, meoso-, en macro-economie
• Macro
o Alle dingen tesamen: infla8e, alle bedrijven, alle huishoudingen
• Meso
o Bepaalde huishoudingen, bepaalde sector/regio. Er is verwantschap.
o Lager niveau: bedrijven die werken in Pharma.
• Micro
o Voor één onderneming kijken wat die doen.
o Gedrag individuele huishouding.
Foto boek: helikoptergeld p. 9
= geld uitdelen aan de burger, ongeveer 2009. Sindsdien gaat het slecht, infla2e is er
gekomen door oa dit. Economisch wou het niet lukken, rente verlaagt en geld gaan uitdelen.
Daarom gingen alle beurzen naar boven, grote banken en O gingen massaal geld halen. In
Amerika ook geld gegeven aan de burger, om burger te laten consumeren.
ð Hierdoor nu wereldwijd infla2e. Teveel infla2e is slecht.