The Student’s Guide to Cognitive Neuroscience
Samenvatting door Eva De Corte
Inhoudstafel
CHAPTER 1 : INTRODUCING COGNITIVE NEUROSCIENCE
o HISTORISCH PERSPECTIEF 4
❖ Filosofische benaderingen van geest en brein
❖ Wetenschappelijke benaderingen van geest en brein
❖ De geboorte van de cognitieve neurowetenschappen
CHAPTER 5: THE LESIONED BRAIN
o DISSOCIATIONS & ASSOCIATIONS 9
o SINGLE-CASE STUDIES 10
❖ Caramazza's aannames voor het theoretiseren van cognitieve neuropsychologie
❖ In het geval van single-case studies
o GROEPSSTUDIES EN ASSOCIATIES VAN LAESIE-GEBREKEN 11
❖ Manieren om patiënten te groeperen
o DIERENMODELLEN IN DE NEUROWETENSCHAPPEN 11
o TRANSCRANIAL MAGNETIC STIMULATION (TMS) 12
CHAPTER 3: THE ELECTROPHYSIOLOGICAL BRAIN
o OP ZOEK NAAR NEURALE REPRESENTATIES: SINGLE-CELL RECORDINGS 13
❖ Hoe worden single-cell recordings verkregen?
❖ Verschillende soorten neurale codes
o ELEKTRO-ENCEFALOGRAFIE (EEG) EN EVENT-RELATED POTENTIALS (ERP’S) 14
❖ Hoe werkt EEG?
❖ Ritmische oscillaties in het EEG-signaal
❖ Hoe werken ERP’s?
o MENTALE CHRONOMETRIE IN ELEKTROFYSIOLOGIE EN COGNITIEVE PSYCHOLOGIE 16
❖ Onderzoek gezichtsherkenning met ERP's en reactietijden
CHAPTER 4: THE IMAGED BRAIN
o STRUCTURELE BEELDVORMING 18
❖ Computerized tomography (CT)
❖ Magnetic resonance imaging (MRI)
❖ MRI-fysica voor non-fysici
o FUNCTIONELE BEELDVORMING 19
❖ Positron emission tomography (PET)
❖ Functional magnetic resonance imaging (fMRI)
o VAN BEELD NAAR COGNITIEVE THEORIE: HET EXPERIMENTELE DESIGN 21
❖ Een voorbeeld van cognitieve substractie
❖ Problemen met cognitieve substractie
❖ Cognitieve conjuncties en factoriale designs
❖ Parameterdesigns
❖ Functionele integratie
❖ Event-gerelateerde versus block designs
o ANALYSE VAN DATA UIT FUNCTIONELE BEELDVORMING 24
o INTERPRETATIE VAN DATA UIT FUNCTIONELE BEELDVORMING 25
o WAAROM KOMEN DATA VAN FUNCTIONELE BEELDVORMING SOMS NIET OVEREEN MET DATA VAN LAESIES? 26
CHAPTER 6: THE SEEING BRAIN
o VAN OOG TOT BREIN 27
❖ De primaire visuele cortex en de geniculostriate route
❖ Corticale en niet-corticale routes
o CORTICALE BLINDHEID EN "BLINDSIGHT" 28
o FUNCTIONELE SPECIALISATIE VAN DE VISUELE CORTEX BUITEN V1 30
❖ V4: Het hoofdkleurencentrum van de hersenen
❖ V5/MT: Het hoofdbewegingscentrum van de hersenen
o OBJECTHERKENNING 31
❖ Onderdelen en gehelen: principes van de Gestalt-groepering
❖ Structurele beschrijvingen benaderen: objectconstantie
❖ Neurale substraten van objectconstantie
❖ Categorie specificiteit bij objectherkenning?
o GEZICHTSHERKENNING 33
❖ Modellen van gezichtsherkenning
❖ Bewijs dat gezichten speciaal zijn
1
,CHAPTER 13: THE NUMERATE BRAIN
❖ Neurale substraten van de betekenis van getallen 35
CHAPTER 7: THE ATTENDING BRAIN
o HET SPATIALE EN NON-SPATIALE AANDACHTSPROCES 36
o DE ROL VAN DE PARIËTALE LOBBEN IN AANDACHT 37
o AANDACHTSTHEORIEËN 39
❖ Gebiasde concurrentietheorie
o NEGLECT ALS EEN STOORNIS VAN SPATIALE AANDACHT EN BEWUSTZIJN 40
❖ De karakteristieken van neglect
❖ Neglect en het verband tussen aandacht, perceptie en bewustzijn
❖ Verschillende types van neglect en verschillende types van ruimte
CHAPTER 8: THE ACTING BRAIN
o EEN BASIC COGNITIEF MODEL VOOR BEWEGING EN ACTIE 44
o DE ROL VAN DE FRONTALE LOBBEN IN BEWEGING EN ACTIE 45
o HET PLANNEN VAN ACTIES: HET SAS-MODEL 46
o ACTIEBEGRIP EN IMITATIE 48
❖ Spiegelneuronen
❖ Interageren met objecten
❖ Het gebruik van gebruiksvoorwerpen
o VOORBEREIDING EN UITVOERING VAN ACTIES 50
❖ De rol van de subcorticale structuren in beweging en actie
❖ Hypokinetische stoornis van de basale ganglia: de ziekte van Parkinson
❖ Hyperkinetische stoornissen van de basale ganglia: Huntington, Tourette en OCD
CHAPTER 14: THE EXECUTIVE BRAIN
o ANATOMISCHE EN FUNCTIONELE ONDERVERDELINGEN VAN DE PREFRONTALE CORTEX 52
o EXECUTIEVE FUNCTIES IN DE PRAKTIJK 53
❖ Taken stellen en problemen oplossen
❖ Ingaan tegen krachtige reacties of ‘gewoontereacties’
❖ Switchen tussen taken
❖ Multitasken
o DE ORGANISATIE VAN EXECUTIEVE FUNCTIES 57
❖ “Warme” versus “koude” controleprocessen
❖ Het ‘multiple-demand network’
❖ Is de laterale PFC hiërarchisch georganiseerd van voor naar achter?
❖ Verschillen tussen de laterale PFC in de linker- en rechterhemisfeer
o DE ROL VAN DE CORTEX CINGULARIS ANTERIOR BIJ EXECUTIEVE FUNCTIES 59
CHAPTER 9: THE REMEMBERING BRAIN
o KTG EN WERKGEHEUGEN 63
❖ Het fonologische KTG
❖ Het visuo-spatiale KTG
❖ Het begrip “werkgeheugen”
❖ Het werkgeheugen en de frontale lobben
o VERSCHILLENDE SOORTEN LTG 68
o AMNESIE 69
❖ Behouden en verstoord geheugen bij amnesie
❖ Verklaringen voor de geheugenstoornissen bij amnesie
o FUNCTIES VAN DE HIPPOCAMPUS EN DE MEDIALE TEMPORALE LOBBEN IN HET GEHEUGEN 71
❖ Consolidatie
❖ Multiple-trace theory
❖ Cognitive map theory
o THEORIEËN ROND ONTHOUDEN, WETEN EN VERGETEN 74
❖ Terug oproepen versus herkenning & familiariteit versus recollection
❖ Waarom vergeten we dingen?
o DE ROL VAN DE PREFRONTALE CORTEX IN HET LTG 76
❖ Herinneringen coderen
❖ Monitoring en ophalen van herinneringen
❖ Source monitoring
❖ Geheugen voor tijd-gerelateerde context
2
,CHAPTER 10: THE HEARING BRAIN
o DE AARD VAN GELUID 78
o VAN OOR TOT BREIN 79
o HET BASIC VERWERKEN VAN AUDITIEVE INFORMATIE 80
❖ “Wat” versus “waar”
❖ Auditief geheugen en segregatie van de auditieve stroom
o MUZIEKPERCEPTIE 82
o STEMPERCEPTIE 82
o SPRAAKPERCEPTIE 82
CHAPTER 11: THE SPEAKING BRAIN
o HERKENNING VAN HET GESPROKEN WOORD 85
❖ Wat zijn de toegangseenheden voor vormen van het gesproken woord?
❖ Het cohort-model
❖ Woordherkenning in context: de N400
o HET SEMANTSICHE GEHEUGEN EN DE BETEKENIS VAN WOORDEN 86
❖ Amodale versus gegronde concepten
❖ Hiërarchieën, kenmerken & categorieën
❖ Categoriespecificiteit binnen semantische kennis
o ZINNEN BEGRIJPEN EN PRODUCEREN 93
❖ De rol van Broca’s regio bij het verwerken van zinnen
❖ Is de syntax onafhankelijk van het werkgeheugen?
o GESPROKEN WOORDEN OPHALEN EN PRODUCEREN 95
❖ Discrete of interactieve stadia bij het ophalen van gesproken woorden?
❖ Articulatie
CHAPTER 12: THE LITERATE BRAIN
o VISUELE WOORDHERKENNING 97
❖ Cognitieve mechanismen voor visuele woordherkenning
❖ Pure alexie of “letter-voor-letter” lezen
o LUIDOP LEZEN: ROUTES VAN SPELLING NAAR GELUID 99
❖ Profielen van verworven centrale dyslexieën
o SPELLEN & SCHRIJVEN 101
❖ Een model voor spellen en schrijven
CHAPTER 15: THE SOCIAL AND EMOTIONAL BRAIN
o THEORIEËN OVER EMOTIES 102
o DE NEURALE SUBSTRATEN VAN EMOTIEVERWERKING 102
❖ De amygdala: angst en andere emoties
❖ De insula: walging en interoceptie
❖ De orbitofrontale cortex: gecontextualiseerde emoties en emotionele gevoelens
❖ De cortex cingularis anterior: responsevaluatie, autonomische responsen & pijn
❖ Ventrale striatum: beloning
o GEZICHTEN LEZEN 107
❖ Gezichtsexpressies herkennen
o GEDACHTEN LEZEN 108
❖ Empathie, ‘mirroring’ & simulatietheorie
❖ Gedachten lezen bij autisme
❖ De neurale basis van de Theory of Mind
3
,CHAPTER 1: INTRODUCING COGNITIVE NEUROSCIENCE
Vroege 20ste E: Wilder Penfield voert hersenchirurgie uit voor de behandeling van patiënten met
zware vormen van epilepsie. Om te vermijden dat hij belangrijke hersendelen zou raken tijdens de
operatie, bracht hij steeds vooraf bij elke patiënt de verschillende gebieden van de hersenen in kaart
door ze elektrisch te stimuleren (terwijl de patiënt bij bewustzijn was, maar dit was niet pijnlijk
aangezien de hersenen geen pijnreceptoren hebben). Opmerkelijk was dat Penfield ook
herinneringen kon oproepen door stimulatie van bepaalde hersengebieden, alsof die ergens heel
lokaal opgeslagen zijn.
• Cognitie: een aantal hogere mentale processen zoals denken, waarnemen, verbeelding, spreken,
gedragingen en plannen.
• Cognitieve neurowetenschappen: (‘cognitive neuroscience’) discipline die de brug slaat tussen
cognitieve wetenschappen en cognitieve psychologie aan de ene kant, en biologie en
neurowetenschappen aan de andere kant.
HISTORISCH PERSPECTIEF
Filosofische benaderingen van geest en brein
• Mind-body problem: het vraagstuk van hoe een fysieke substantie (de hersenen) onze
gevoelens, gedachten en emoties (onze geest) kan doen ontstaan.
Verschillende benaderingen van het mind-body problem:
➔ Dualisme: het geloof dat geest en brein bestaan uit verschillende soorten substantie - René
Descartes. (Descartes)
➔ Dual-aspect theory: de overtuiging dat de geest en de hersenen twee aspecten/niveaus van
hetzelfde zijn. (Spinoza)
➔ Reductionisme: de overtuiging dat cognitieve, mind-based concepten (zoals emoties,
herinneringen, aandacht) uiteindelijk zullen worden vervangen door puur biologische,
neurowetenschappelijke concepten (afgifte van neurotransmitters ed.). (Churchland, Crick)
Wetenschappelijke benaderingen van geest en brein
Aristoteles: ratio breingrootte-lichaamsgrootte groter in intellectueel verder ontwikkelde soorten,
zoals de mens.
Galen: ontdekte dat zenuwen naar en vanuit de hersenen projecteren. Hij geloofde dat mentale
gebeurtenissen in de ventrikels van de hersenen zaten. Dit idee overleefde het 1500 jaar (!)
Vesalius: veel meer aandacht voor de ventrikels dan bv voor de cortex in zijn tekeningen.
Gall & Spurzheim: Frenologie: het (verkeerdelijke) idee dat individuele verschillen in cognitie in kaart
kunnen worden gebracht op verschillen in schedelvorm (knobbels op de schedel).
De frenologie heeft twee belangrijke aannames:
1. Onze hersengebieden hebben bepaalde functies en worden elk geassocieerd
met bepaald gedrag.
2. De grootte van deze gebieden produceert vervormingen van de schedel en
correleert met individuele verschillen in cognitie en persoonlijkheid.
Frenologie is onzin natuurlijk, maar het basisidee dat verschillende delen van de hersenen
verschillende functies hebben, is wel waardevol. Moderne cognitieve neurowetenschappen
gebruiken empirische methoden om de verschillende functies na te gaan. Er wordt niet van
uitgegaan dat elke regio één functie heeft of dat één functie één bepaalde locatie heeft (itt. de
frenologie), maar men veronderstelt wel enige mate van functionele specialisatie van neuronen in
bepaalde regio's.
4
,• Functionele specialisatie: verschillende hersengebieden zijn gespecialiseerd voor verschillende
functies.
➔ Broca dacht eerst dat er één gelokaliseerde regio was gerelateerd aan taal.
➔ Wernicke vond later iemand die taal goed verstond maar slecht zelf sprak, en ontdekte zo
dat er minstens twee ‘speech faculties’ (verstaan + produceren van taal) in de hersenen zijn
(die beide onafhankelijk van elkaar kunnen verzwakken door hersenbeschadiging).
→ cognitieve neuropsychologie
Een groot deel van de psychologie in de 20ste E hield zich bezig met observaties van gedrag, in plaats
van observaties van de hersenen tijdens gedrag. Dit leidde tot cognitieve modellen die geen directe
verwijzing naar het brein bevatten, zoals het information-processing model, wat het fundament van
cognitieve psychologie werd vanaf de jaren 50’.
• Information-processing model: Een benadering waarin gedrag wordt beschreven in termen van
een reeks cognitieve fases. Verschillende fases gaan vooraf aan cognitie. Perceptuele processen
vinden plaats, gevolgd door aandachtsprocessen die informatie bewaren in short term of long
term memory. ~ Het idee van de geest als computerprogramma.
Input → Perception → Attention → Short-term memory → Output
• Interactivity: feit dat al deze verschillende fases niet strikt gescheiden zijn van elkaar. Latere
fases kunnen weer de uitkomst van eerdere fases beïnvloeden (top-down verwerking).
• Parallel processing: feit dat verschillende informatie simultaan (=tegelijk, op hetzelfde moment)
verwerkt kunnen worden.
• Connectionist models: zijn wiskundig (zoals een computer) van aard maar niet met seriële
verwerking en discrete routines. (=Parallel Distributed Processing)
De geboorte van de cognitieve neurowetenschappen
Cognitieve neurowetenschappen onderverdeeld in ‘recording methods’ en ‘stimulation methods’.
Dimensies van de methoden van cognitieve neurowetenschappen:
- Temporal resolution: hoe accuraat er gemeten kan worden wanneer een gebeurtenis
plaatsvindt. (De effecten van hersenbeschadiging zijn vaak permanent en hebben hierdoor
geen temporale solutie.)
- Spatial resolution: hoe accuraat er gemeten kan worden waar een gebeurtenis plaatsvindt.
- Invasiveness of a method: of het materiaal intern of extern geplaatst wordt.
5
,Verschillende methoden:
• TMS= transcranial magnetic stimulation; non-invasive stimulation, electromagnetic.
• tDCS= transcranial direct current stimulation; non-invasive stimulation, electrical.
• EEG/ERP= electrophysiological methods; recording, non-invasive, electrical.
• MEG= magnet physiological methods; non-invasive, recording, magnetic.
• PET= positron emission tomography; recording, invasive, hemodynamic (the dynamics of the
blood flow).
• fMRI= functional magnetic resonance imaging; recording, noninvasive, hemodynamic.
6
,CHAPTER 5: THE LESIONED BRAIN
Mensen met hersenschade zijn een grote bron van informatie voor cognitieve neurowetenschappers.
• Reverse engineering: door het abnormale te bestuderen, is het mogelijk om inzicht te krijgen in
de normale functies. De functie van een regio (of cognitief mechanisme) afleiden door het te
verwijderen en het effect op de rest van het systeem te onderzoeken.
o Bijvoorbeeld, als schade aan een bepaalde regio het lezen verstoort, maar niet de spraak
of het zicht, zou je kunnen concluderen dat de regio gespecialiseerd is in een bepaald
aspect van de verwerking van tekst.
Patient-based neuropsychology
2 soorten:
1) Classical neuropsychology: de functie van een bepaald hersengebied bepalen door
patiënten met laesies (=beschadigingen) in dat gebied hun patroon van verminderde en
gespaarde vermogens te onderzoeken. → functionele specialisatie v 1 bepaalde locatie
o Voorkeur voor group studies
2) Cognitive neuropsychology: het patroon van verminderde en gespaarde vermogens van
de patiënt wordt onderzocht om de bouwstenen van cognitie af te leiden - ongeacht
waar deze zich bevinden de hersenen. → wat de bouwstenen van cognitie zijn
o Voorkeur voor single studies
→ De methode die men gebruikt, moet geschikt zijn voor de vraag die men wilt beantwoorden.
• TMS (Transcranial magnetic stimulations): Niet-invasieve stimulatie van de hersenen
veroorzaakt door een snel veranderende elektrische stroom in een spoel die over de hoofdhuid
wordt gehouden, om zo een virtuele laesie te bekomen.
• tDCS (Transcranial direct current stimulation): Nieuwe, eenvoudigere methode, gebaseerd op
het principe van elektrische stimulatie. Net als TMS kan tDCS worden gebruikt om delen van de
hersenen te stimuleren of af te remmen. De plasticiteit van de hersenen wordt zo bevorderd.
Electroden worden op de juiste plek op het hoofd bevestigd, waardoor een zwakke elektrische
stroom geleid wordt. Op deze manier wordt de hersenschors via de schedel gestimuleerd.
Verstoring van de hersenfunctie komt tot stand door… → ZIE SCHEMA IN PPT
• natuurlijke schade (bv beroerte, verwonding)
• opgewekte schade (bv diermodellen)
• onschadelijke tijdelijke veranderingen die elektromagnetisch zijn geïnduceerd (bv TMS)
Natuurlijke hersenschade kan men oplopen door:
➢ Neurochirurgie (bv bij epilepsie) → split-brain (door schade aan corpus callosum)
➢ Strokes (= beroerte): cerebrovasculaire accidenten, CVA, = accident in de bloedvaten
(vascular) van de hersenen (cerebro)
• Twee types:
▪ Ischemic infarction (80%) (= herseninfarct)
→ meestal (80% vd gevallen) in de middelste hersenslagaders (=middle
cerebral artery), daarna het vaakste (5-10%) in de posterior cerebral artery
(vanachter beneden), het minst vaak (0.3-6%) in de anterior cerebral artery
(vanboven). (tekeningen zie ppt)
▪ Hemorrhage or bleeding (20%) (= hersenbloeding)
• Mensen geboren met aneurysma maken meer kans op CVA (aneurysma = stukken
van de bloedvaten die over-elastisch zijn en kunnen opblazen als een ballon en
springen, meest voorkomend in de aorta van de buik)
7
,➢ Traumatisch hoofdletstel
• Mannen vaker dan vrouwen
→ ‘coup’ en ‘contrecoup’
• Verschillende mechanische krachten kunnen resulteren in
1. Open traumatisch hersenletsel: meer gelokaliseerd
2. Gesloten traumatisch hersenletsel: meer wijdverbreide effecten
➢ Tumoren
• Tumoren in de hersenen = “intracranial tumors”
• Brein is na de baarmoeder de meest voorkomende plaats voor tumoren
• Classificatie
▪ Goedaardig (Eng: Benign) versus kwaadaardig (Eng: Malign)
▪ Ingekapseld versus geïnfiltreerd
▪ Primair versus secundair
➢ Virale infecties
• Invasie van het lichaam door ziekte producerende micro-organismen en
daaropvolgende weefselreacties
▪ Hoe doden infecties neurale cellen?
o Interferentie met de bloedtoevoer
o Verstoren glucose- of zuurstofmetabolisme
o Passen celmembranen aan
o Vormen pus
o Veroorzaken oedeem (Eng: edema)
• Een aantal virussen vallen specifieke cellen in de hersenen aan
• Soorten:
▪ Herpes simplex encephalitis (HSE)
▪ Human immunodeficiency virus (HIV)
▪ Creutzfeldt-Jakob disease (CJD)
➢ Neurodegeneratieve aandoeningen (aandoeningen waarbij de zenuwen afbreken)
• Toename van storingen in een of meer cognitieve functies
• Corticale atrofie bij Dementia of the Alzheimer type
• Soorten:
▪ Dementia of the Alzheimer type (= DAT)
▪ Parkinsons disease
▪ Huntington’s disease
▪ Pick’s disease (= fronto-temporale dementie)
▪ Multi-infarct dementia (verschillende kleine strokes van dementie, soms
moeilijk te onderscheiden van DAT)
8
,DISSOCIATIONS & ASSOCIATIONS
• Cubelli: hij vond patiënten die geen klinkers schreven (o, a, e etc.), wel medeklinkers
• Kay and Hanley: hun patiënten schrijven geen medeklinkers (d, g , f etc.), wel klinkers
→ De logica achter de cognitieve neuropsychologische benadering is dat een moeilijkheid in een
domein ten opzichte van probleemloosheid in een ander domein kan worden gebruikt om de
onafhankelijkheid van deze domeinen aan te tonen.
(Dysgraphia: Moeilijkheden hebben met spellen en schrijven.)
• Single dissociation: situatie waarin de patiënt beperking heeft op A, maar gespaard blijft op B.
o Classical: A = verstoord ; B = normaal
volledig normaal presteren op A in vergelijking met de controlegroep
o Strong: A & B = verstoord
aangetast op zowel A als B, maar significant meer op een van de 2
Mogelijke verklaringen voor single dissociation:
→ Task-resource artifact: Als twee taken dezelfde neurale/cognitieve bron gebruiken, maar
één taak (B) is moeilijker en gebruikt die bepaalde bron meer, dan zal schade aan deze bron
die ene moeilijkere taak (B) meer beïnvloeden dan de andere (A).
Task resource artifact
→ Task-demand artifact: De ene taak (B) wordt slechter uitgevoerd dan de andere (A),
omdat de taak suboptimaal wordt uitgevoerd (bv onbegrepen, verveeld), maar niet omdat
een bepaald aspect van de taak is aangetast. Dit kan worden geminimaliseerd door duidelijke
instructies, geldige tests en het herhalen ervan.
9
, • Double dissociation: Manier om het task-resource artifact te verminderen. Daarbij worden 2 (of
meer) gevallen met complementaire profielen van capaciteiten, van sterke en zwakke punten,
onderzocht. Het wordt gebruikt om te concluderen dat twee taken/stimuli afzonderlijke
neurale/cognitieve bronnen gebruiken.
• Associatie van symptomen: De patiënt is aangetast bij taak A en taak B, dus misschien zitten
functies in de hersenen dicht bij elkaar?
o Syndroom: Een cluster van verschillende symptomen waarvan wordt verondersteld
dat ze verband houden op een zinvolle manier. (Bv: Gerstmann-syndroom)
SINGLE-CASE STUDIES
Caramazza's aannames voor het theoretiseren van cognitieve neuropsychologie
Caramazza stelde 3 onderliggende aannames voorop die ten grondslag lagen aan vrijwel alle
neuropsychologische onderzoeken:
1. De veronderstelling van fractionering: Schade aan de hersenen kan selectief afbreuk doen
aan een cognitieve functie.
2. De veronderstelling van transparantie: Laesies hebben invloed op een of meer
componenten binnen het reeds bestaande cognitieve systeem, maar ze zorgen er niet voor
dat er een geheel nieuw cognitief systeem ontstaat. Andere cognitieve functies werken op
normale niveaus van efficiëntie, zoals vóór de beschadiging.
3. De veronderstelling van universaliteit: alle cognitieve systemen zijn in principe identiek,
maw: alle individuen hebben dezelfde cognitieve systemen.
In het geval van single-case studies
Volgens Caramazza en McCloskey is een single-case study de enige juiste methode in cognitieve
neuropsychologie. Het vaststellen van cognitieve stoornissen vereist cognitieve tests van individuele
patiënten. Single-case studies zijn daarom geldige methoden en belangrijk om te bepalen wat de
componenten van ons cognitief systeem zijn. Carmazza zegt dat je bij participanten zonder
hersenschade de observaties kunt terugbrengen tot een gemiddelde, omdat men er vanuit gaat dat
ze hetzelfde cognitieve systeem hebben en dat ze het experiment dus op vergelijkbare wijze zullen
uitvoeren. Dit gaat echter niet op voor patiënten met hersenschade, want elk van hen heeft een
andere cognitieve laesie, die je op voorhand niet kent.
→ Kritiek: je kan geen theorie vormen obv observaties van één patiënt, je kan niet veralgemenen.
10