De onwetende meester – 5 lessen over intellectuele emancipatie
Emancipatie als praktische hypothese van de gelijkheid- Jacques Rancière/Joseph Jacotot:
een presentatie
Op het eerste zicht lijkt het boek een historische vertelling waarbij Jacques Rancière de
auteur is en Joseph Jacotot (begin 19de eeuw) de protagonist (= hoofdrolspeler). Maar
wanneer je verder leest weet je soms niet meer wie aan ’t woord is.
Eerste hoofdstuk : Een intellectueel avontuur
In het jaar 1818 beleefde Joseph Jacotot, docent Franse literatuur aan de universiteit van
Leuven, een intellectueel avontuur. Zijn lessen waren geliefd, ook bij hen die geen Frans
kenden, terwijl Jacotot geen woord Nederlands sprak. Er ontbrak dus een taal waarin hij hen
kon onderwijzen. Op dat moment werd er in Brussel een tweetalige editie van de Télémaque
gepubliceerd (van Fénélon. Télémaque was geschreven voor de opvoeding van een prins (de
Hertog van Bourgondië), maar werd een groot succes en bleef tot het einde van de 19de
eeuw een verplicht referentiewerk voor elk denken over onderwijs en opvoeding). Jacotot
vroeg zijn leerlingen de Franse tekst te leren met behulp van de vertaling. Wanneer ze in de
helft van het boek waren gekomen, moesten ze zonder ophouden herhalen wat ze hadden
geleerd en de rest van het boek moesten ze lezen om het te kunnen navertellen. Het
(filosofisch) experiment overtrof zijn verwachtingen. Hij vroeg de studenten achteraf om in
het Frans op te schrijven wat ze dachten van alles wat ze hadden gelezen. De studenten
deden dit voortreffelijk en maakten weinig fouten. Volstond het dus te willen om te
kunnen?
Dit was een grote omwenteling. Tot dan toe geloofde hij dat de taak van de meester erin
bestond uit te leggen. Onderwijzen was kennis overbrengen totdat de leerling het niveau
had bereikt dat hij zelf kon gaan onderwijzen, pleiten of besturen, bedenken, nieuwe
ontdekkingen doen,… (naargelang zijn positie in de maatschappij (onderwijs, politiek,
wetenschap,…). Maar met dit experiment zag hij dat de leerlingen zich zelf hadden
onderwezen. Was de uitleg van de meester dan overbodig? Of, indien ze het niet was, voor
wie en voor wat was ze dan dienstbaar?
De orde van het uitleggen
De noodzaak van de uitleg was altijd een evidentie geweest van elk onderwijssysteem: Men
kent alleen écht datgene wat men begrepen heeft. Maar door het experiment stelde zich
de vraag of de vader niet evengoed zijn zoon zou kunnen onderwijzen. Was er wel een
meester nodig?
De logica van de uitleg bevat het principe van een oneindige regressie: enkel de meester kan
antwoorden op de vraag of de leerling de redeneringen heeft begrepen die hem leren
redeneringen te begrijpen. Het is daar waar de meester de huisvader in zijn greep houdt: de
vader ontbeerde de kunst van de uitlegger, nl. de kunst van de afstand. Het geheim van de
meester is dat hij de afstand weet te herkennen tussen de onderwezen stof en de te
onderwijzen leerling, de afstand ook tussen leren kennen en begrijpen. De uitlegger is
diegene die de afstand instelt én teniet doet. Er is een mondelinge uitleg nodig om de
geschreven uitleg uit te leggen. Dat wil dus zeggen dat de (vluchtige) woorden van de
meester helpen om de (onuitwisbare) letters beter in te prenten bij de leerling. Hoe moeten
1
,we dit paradoxale voorrecht van het spreken boven het schrijven, van het gehoorde boven
het geziene begrijpen? Welke relatie bestaat er dan tussen de macht van het gesproken
woord en de macht van de meester?
Deze paradox stuit meteen op een tweede: de woorden die het kind het beste leert, deze
waarvan hij het best de betekenis doorgrondt, dat zijn de woorden die hij leert zonder
uitleggende meester, nl. de moedertaal. Ze horen toe en onthouden, bootsen na en
herhalen, vergissen en corrigeren zich, en dat allemaal op een leeftijd waarop ze nog te jong
zijn om via uitleg onderwezen te worden. En dan komt het moment dat het kind aan zijn
eigenlijke onderwijs begint. Het lijkt alsof hij plots niet meer in staat is om vanuit datzelfde
instinct te leren, met behulp van hetzelfde intellect. Het gaat erom te begrijpen en dat kan
het kind niet zonder de uitleg van de meester. Dat uitleggen wordt altijd opnieuw
geperfectioneerd, om nog beter te kunnen uitleggen en begrijpen.
Jacotot ontdekt dat men de logica van het uitleg-systeem moet omkeren. De uitleg is niet
noodzakelijk om een onvermogen om te begrijpen te verhelpen. Iets uitleggen aan iemand
wil op de eerste plaats zeggen dat men hem aantoont dat hij het uit zichzelf niet kan
begrijpen. Zo creëer je een onderscheid tussen de wetenden en de onwetenden. De
pedagogische mythe deelt de wereld in twee. Ze deelt de intellegentie in twee. Er is nl. de
intelligentie van het kind en de man van het volk, die leert via waarnemingen, geluk,
herhaling,… De hogere intelligentie berust op redenen en werkt methodisch. Het is het
principe van de uitleg. Voortaan is dat voor Jacotot het principe van de afstomping of het
dom maken.
De bekommernis van de verlichte pedagoog is: om mijn leerling dingen te laten begrijpen,
moet ik het hem steeds beter uitleggen. Nobele zorg. Maar net dat begrijpen richt al kwaad
aan. Begrijpen dat wil zeggen begrijpen dat hij het niet begrijpt indien men het hem niet
uitlegt. Daardoor onderwerpt hij zich aan de hiërarchie van de wereld van intelligenties en
zal hij ooit genoeg begrijpen om zelf te kunnen uitleggen.
Het goed geluk en de wil
Zo ziet de wereld eruit van de uitgelegde uitleggers. Maar Jacotot ontdekt dus iets anders:
het feit was dat deze studenten zichzelf hadden geleerd om Frans te spreken en te
schrijven zonder hulp van zijn uitleg. Hij had hen alleen gelaten met de tekst van Fénelon en
hun wil om Frans te leren. Begrijpen is nooit iets anders dan vertalen. Het vraagt geen
andere intelligentie (die van de uitlegger). Er was enkel de wil van de leerlingen zelf om te
vertalen. Fénelon op zijn beurt had in zijn tekst het Grieks van Homerus, het Latijn van
Vergilius en andere verhalen vertaald in het Frans van zijn tijd.
Maar de intelligentie waarmee de leerlingen Frans hadden geleerd via de Télémarque was
dezelfde intelligentie waarmee ze hun moedertaal leerden: door te observeren en te
onthouden, door te herhalen en te verifiëren, door te verbinden wat ze nog niet kenden
met wat ze al wel kenden, door na te denken over wat ze gedaan hadden, door te doen, al
radend. Van daaruit stelde zich de vraag of deze radende manier niet ware beweging was.
Ze werd tot hiertoe verboden in het eigenlijke leren, maar was dit verbieden niet in de
eerste plaats het teken van de wil om de wereld van de intelligentie in tweeën te delen? Zij
die ‘op goed geluk’ een slechte methode vinden, tegenover de redelijke denkwijze, nemen
op voorhand al aan wat ze willen bewijzen.
Het feit was er: ze hadden alleen en zonder uitleggende meester geleerd. En wat één keer
heeft plaatsgevonden, is altijd opnieuw mogelijk. Zoals hij ook uit zijn eigen verleden kon
afleiden, ontstond leren soms op goed geluk.
2
, De methode van de gelijkheid was in de eerste plaats een methode van de wil. Men kon
alléén leren en zonder uitleggende meester wanneer men het wilde, door de spanning van
het eigen verlangen of door de noodzaak van de situatie.
De emanciperende meester
De leerlingen hadden geleerd zonder meester die uitlegt, maar daarom niet zonder meester
(hij verstrekte hen de raadgeving van de teksten te vergelijken en zo te leren). Dus had
Jacotot hen iets onderwezen zonder iets van zijn weten mee te delen. Het was dus niet het
weten van de meester dat de leerling leerde. Zo waren de twee functies die in de praktijk
van de uitleggende meester verbonden zijn, ontbonden: de functie van de wetende en de
functie van de meester. En zo werden ook twee vermogens van elkaar gescheiden: de
intelligentie en de wil. Tussen de meester en de leerling was een zuivere verhouding van wil
tot wil ingesteld. De intelligentie van de leerling stond enkel in verband met de intelligentie
van het boek.
Op die manier kon men categorieën uit de pedagogie die verstrengeld waren, weer uit
elkaar halen. Er is sprake van afstomping wanneer één intelligentie onderworpen is aan de
andere. De mens – en het kind in het bijzonder – kan nood hebben aan een meester wanneer
zijn wil niet sterk genoeg is om hem op zijn weg te zetten en te houden. Maar deze
onderwerping is een zuivere onderwerping van één wil aan een andere. Ze wordt
afstompend wanneer ze één intelligentie aan een andere bindt. Afstomping is dus het
samenvallen van twee willen en twee intelligenties. Emancipatie bewaart het onderscheid
tussen die twee verhoudingen. (bij Jacotot was de leerling verbonden aan de wil van Jacotot
én aan de intelligentie van het boek. Beiden waren volkomen gescheiden).
Dit pedagogisch experiment gaf dus uitzicht op een breuk met de logica van alle
pedagogieën: de tegenstelling tussen kennis en onwetendheid. Ze onderscheiden zich
enkel door de middelen die ze kiezen om de onwetende tot weten te brengen. Jacotot had
helemaal geen kennis overgedragen, dus hij viel niet te vergelijken met alle andere
pedagogieën. Hij had geen methode gebruikt. De snelle weg (de leerlingen van Jacotot
kenden zeer snel de Franse taal) was niet de weg van een betere pedagogie. Het was een
andere weg, die van het vertrouwen in de intellectuele capaciteit van elk menselijk wezen.
Onder de pedagogische verhouding van de onwetendheid tot de kennis, moest men de meer
fundamentele filosofische verhouding herkennen tussen de afstomping en de emancipatie.
De act van het leren kon tot stand gebracht worden volgens vier verschillende
gecombineerde bepalingen: door een emanciperende meester of door een afstompende
meester, door een wetende meester of door een onwetende meester.
Om zijn experiment uit te bouwen begon hij materies te onderwijzen waarin zijn
onbekwaamheid vaststond: schilderen en pianospelen.
De cirkel van het vermogen
De ervaring leek hem voldoende om hem duidelijk te maken dat men kan onderwijzen wat
men niet kent indien men de leerling emancipeert, dat wil zeggen, indien men hem verplicht
gebruik te maken van zijn eigen intelligentie. De onwetende zal zelf, alleen, leren wat de
meester niet kent indien de meester gelooft dat hij het kan en hem verplicht zijn
vermogen te actualiseren: de cirkel van het vermogen. Deze cirkel is homoloog aan de
cirkel van het onvermogen die de leerling bond aan de uitlegger van de oude methode
(vanaf nu ‘de Oude’ genoemd). De cirkel van het onvermogen is altijd al aanwezig, maar de
cirkel van het vermogen, die van de emancipatie moet worden begonnen.
3