Begrippenlijst Gerechtelijke Geneeskunde
= Forensische wordt enkel gebruikt bij het strafrecht, terwijl gerechtelijke ook
gebruikt wordt in het kader van bijvoorbeeld afhankelijk van burgerlijke belangen.
Forensische geneeskunde + de term “gerechtelijke” kan voor verwarring zorgen, doordat velen denken dat
↔ Gerechtelijke geneeskunde beoefenaars van gerechtelijke geneeskunde deel uitmaken van het gerechtelijk
apparaat & verbonden zijn aan het Ministerie van Justitie. Een arts die als
deskundige wordt aangesteld door een magistraat voert deze opdracht echter
zelfstandig en onafhankelijk uit & is m.a.w. geen officieel erkende of
geïnstalleerde functie (hoewel “wetsdokter” dit laat vermoeden).
→ is ook te wijten aan scheiding der machten! (PdK & OR behoren tot
uitvoerende & gerechtelijke macht en zijn dus vrij in keuze van deskundige. +
sinds 2002 specifieke 5-jarige opleiding)
= wetenschappelijk onderzoek om daders van misdrijven op te sporen en de
fysieke bewijslast objectief te onderbouwen
Criminalistiek = gericht op de ontwikkeling en de toepassing van overwegend technische en
wetenschappelijke methoden en technieken van sporenonderzoek ten behoeve van
de waarheidsvinding in rechtspleging. Het houdt zich ook bezig met de reflectie
op deze activiteiten vanuit wetenschappelijk perspectief.
↔ forensische wetenschap; want hieronder vallen ook een aantal disciplines die
niet technisch of (natuur)wetenschappelijk van aard zijn en zich niet richten op
fysiek sporenmateriaal (bv. forensische psychiatrie).
= het gaat niet alleen om een in- of afdruk die achtergelaten is door iets (vb.
kogelinslag) of iemand (bv. vingerspoor), maar ook over een zeer kleine
hoeveelheid van een substantie terug te vinden op de plaats delict of op een
Spoor persoon (bv. bloed, speeksel). Dergelijke sporen kunnen zintuigelijke
(in de brede zin) waarneembaar zijn, zoals een bloeddruppel, of kunnen waarneembaar gemaakt
worden, zoals latente vingersporen.
Verschillende typen sporen:
- Af- en indruksporen (vb. vingerafdrukken, schoeiselsporen, …)
- Overdrachtsporen (vb. glas, vezels)
- Ballistische sporen (vb. schotresidu’s)
- Chemische sporen (vb. drugs)
- Botanische sporen (vb. plantenzaden)
- Biologische sporen (vb. bloed, sperma, haar)
Niet destructieve Vb. scheerlicht; kamer verduisteren en met 1 lamp schijnen
↔ Destructieve ↔ vb. DNA-onderzoek
detectiemethoden
= tak van de tandheelkundige wetenschap die zich ten behoeve van het gerecht
Forensische odontologie bezig houdt met het onderzoek, de interpretatie en de presentatie van een aantal
observaties in verband met de tanden. Gaat bv. over rampen- of gerechtelijke
identificaties van slachtoffers of beetsporen op een slachtoffer.
1
, = wetenschap die zich bezighoudt met de werking van giftige stoffen. Het is een
Forensische toxicologie deelgebied van de biologie en van de geneeskunde.
= de techniek voor het zichtbaar maken, classificeren en identificeren
Forensische dactyloscopie van vingerafdrukken. Wordt gebruikt als onderdeel van het forensisch
onderzoek bij misdaadbestrijding en is onderdeel van de methoden tot het
vaststellen van de identiteit.
= maakt gebruik van het gegeven dat bepaalde insectensoorten (vooral vliegen)
hun eieren binnen een bepaald tijdsbestek op een lijk komen leggen en hun larven,
Forensische entomologie de maden, ook weer binnen een bepaald tijdsbestek zich te goed doen aan de
voedselbron, zich verpoppen en als volwassen vlieg wegvliegen. Omdat deze
tijdsduren voor verschillende soorten vliegen goed bekend zijn, is het mogelijk om
door het stadium waarin het proces zich bevindt vrij nauwkeurig vast te stellen
wanneer de dood is ingetreden.
= de wetenschap die zich bezighoudt met de beweging, het gedrag en de effecten
van projectielen, in het bijzonder kogels. Een ballistisch onderzoek is vaak
Ballistiek gerelateerd aan een schotresten onderzoek en wordt onderverdeeld in
verschillende fasen: Inwendige ballistiek, uitwendige ballistiek & terminale
ballistiek. Aan de hand van vergelijkend onderzoek en/of kogelbanen kunnen
eveneens de verklaringen van (een) getuige(n) en/of verdachte(n) worden
onderzocht
= De klinisch forensische geneeskunde is dat onderdeel van de gerechtelijke
Klinische forensische geneeskunde dat zich toelegt op het onderzoek van nog levende slachtoffers van
geneeskunde misdrijven of het onderzoek van de daders. Bij het onderzoek van daders wordt
getracht na te gaan of zij drager zijn van (micro)sporen die hen materieel kunnen
linken aan het misdrijf, terwijl slachtoffers vooral zullen onderzocht worden met
het oog op het bepalen van hun (rest)letsels.
Postmortem ↔ Ante morten = na overlijden, na de dood. ↔ voor de dood.
= er is een trigger die een aantal pathologische processen/mechanismen in het
lichaam in gang zet, die uiteindelijk tot een fatale afloop leiden. Die trigger, dit is
Doodsoorzaak de doodsoorzaak (achteraf beschouwt).
KORTWEG: Elke pathologische toestand (ziekte) of uitwendige factor die
verantwoordelijk is voor een fatale afloop. (bv. myocardinfarct,
steekwonde, …)
Doodsmechanisme = gewijzigde of abnormale fysiologische en/of biochemische reactie van het
lichaam die het overlijden uiteindelijk heeft veroorzaakt (bv. longoedeem,
hypovolemische shock, …)
= ontstaanswijze van de doodsoorzaak (natuurlijke wijze, niet-natuurlijke wijze,
Aard van overlijden zelfdoding, accident, moord). Door schouwing kan blijken dat de doodsoorzaak
enkel tot stand kan komen door tussenkomst van derden. Hierbij is niet enkel
medisch OZ belangrijk, ook resultaten van politieOZ en andere deskundigen zijn
medebepalend.
Exhumaties = laattijdige autopsie/ opgraving van een lijk na begrafenis. (kan door
verschillende redenen)
2
, = ook wel inwendige lijkschouwing, lijkopening, sectie of obductie, is het
Autopsie/ obductie/ sectie/ inwendig onderzoeken van het lichaam van een overleden persoon om onder
necropsie andere de doodsoorzaak en overige ziekteprocessen te onderzoeken en/of vast te
stellen.
Polytrauma en meerdere traumata zijn medische termen die de toestand
Polytraumata beschrijven van een persoon die is blootgesteld aan meerdere traumatische letsels,
zoals een ernstige hoofdwond naast een ernstige brandwond.
= letsels veroorzaakt door/tijdens medische handelingen of tussenkomsten
Iatrogene kwetsuren (hierdoor niet altijd te onderscheiden van de opgelopen kwetsuren)
Anamnese = wat een patiënt zijn arts aan medische voorgeschiedenis kan vertellen.
Overlijdensattest: = opgesteld door arts die overlijden heeft vastgesteld (indien niet = strafbaar)
- Model III C - 1 jaar of ouder
- Model III D - Minder dan 1 jaar of doodgeboorte
= wordt verricht in een ziekenhuis door de pathologen van ziekenhuis. Soms
wordt een klinische sectie gedaan voor wetenschappelijk redenen, om
Klinische autopsie bijvoorbeeld een zeldzame ziekte te onderzoeken. Voor een klinische sectie is
altijd toestemming van de nabestaanden nodig. Indien het een 'niet-natuurlijk
overlijden' betreft kan er alleen een klinische sectie worden gedaan als de het
lichaam vrijgegeven door de bevoegde magistraat. Er is in deze gevallen geen
vermoeden van een strafbaar feit.
Plaats van vinding (scene of = Plaats waar slachtoffer wordt aangetroffen (vb. lichaam aangetroffen op plaats
death) ↔ plaats delict (crime Y) ↔ plaats waar het misdrijf heeft plaatsgevonden en de plaats waar mogelijke
scene) sporen ivm de feiten kunnen worden aangetroffen (vb. iemand is vermoord op
plaats Y en teruggevonden op plaats X)
Uitwisselingsprincipe van = bij ieder contact worden er sporen achtergelaten!
Locard
Forensische distologie = er worden coupes van de hersenen gemaakt, waarop verschillend onderzoek
gedaan kan worden.
Formolisatie hersenen = hierdoor worden ze harder waardoor je ze beter kan onderzoeken (dissectie van
de hersenen)
= bepaalde cellen die bloedingsaard gaan opruimen. Deze macrofagen nemen
bloedcellen op in hun cytoplasma (in bloed zit ijzer); ijzerkleuring uitvoeren →
Macrofagen vooral van belang in het bepalen van datering van letsels in microscopisch
onderzoek
= cel die in staat is resten van dode of beschadigde lichaamseigen cellen te
veranderen in intercellulair materiaal, en lichaamsvreemde cellen
= als het lichaam wordt vrijgegeven naar autopsie moeten nabestaanden de kans
Lijktooi krijgen om het lichaam te zien en afscheid te nemen. Het lichaam moet dus terug
toonbaar gemaakt worden (incisies die gemaakt zijn door autopsie moeten terug
dicht gemaakt worden, organen terugplaatsen, …)
3
, = studie van de veranderingen die het lichaam ondergaat na het intreden van de
dood. Met andere woorden: heeft betrekking op alles wat met het stervensproces
en met de dood te maken heeft.
Thanatologie
→Een grondige kennis hiervan is noodzakelijk niet alleen voor het bepalen van
het MPI maar ook om tot correcte interpretatie te komen van sommige
afwijkingen die tijdens een lijkschouwing worden opgemerkt.
→Thanatologie-etiologie = “leer van de doodsoorzaken”.
= als iemand geen waarneembare tekenen van leven (meer) vertoont: met name
Klinische dood geen hartslag, geen ademhaling, en geen bewustzijn.
= schijndood. Dit is een toestand waarbij de vitale functie in die mate verminderd
zijn dat zij uitwendig niet meer waarneembaar zijn.
“Vita recuta”
De regel van Bahrman (A E I O U + C) leert ons dat we dergelijke
toestand aantreffen in de situaties: anemie (bloedarmoede), anoxemie
(zuurstoftekort in bloed), alcoholintoxicatie, epilepsie, elektrocutie,
tramata (vooral schedelhersenletsels), intoxicatie met opium, uremie
(niervergiftiging) en koude (cold).
Agonale fase = stervensproces.
Cellulaire dood = alle cellen zijn afgestorven (verlies van functie en structuur)
= tijdens deze initiële periode is het mogelijk dat er nog sommige biochemische
processen plaatsvinden en dat bepaalde weefsels nog min of meer hun functie
Supravitale fase blijven behouden. (enkele levende cellen werken nog verder naast dode cellen tot
hun reserves zijn opgebruikt)
= enkele uren na overlijden, “gap” tussen somatische en cellulaire dood.
= spieren kunnen tot 6 à 8 uur na de dood nog steeds reageren op bepaalde
prikkels. Dit gebeurt tijdens de supravitale fase: er zijn nog cellulaire
“Supravitaliteit” stofwisselingsprocessen actief.
Mechanische prikkels: door een slag op de tweehoofdige armbuigspier
kan men nog een spiersamentrekking veroorzaken.
Elektrische prikkels: door elektrische prikkeling van de mimische
gelaatsspieren kunnen er nog grimassen worden uitgelokt.
Chemische prikkels: postmortale pupilreacties: men kan vernauwing van
de pupil veroorzaken door inspuiten van een pupilvernauwend middel.
1. Daling van de lichaamstemperatuur – algor mortis
Vroegtijdige postmortale 2. Hypostase
veranderingen Wijziging in de inwendige bloedverdeling
Vorming van lijkvlekken (livores)
3. Lijkstijfheid – rigor mortis
4. Uitdroging van het lijk
4
, = de verandering in lichaamstemperatuur post mortem. Na een aanvankelijke
Algor mortis plateaufase van een paar uur, begint de kerntemperatuur van het lichaam te dalen
tot de omgevings-temperatuur wordt bereikt. Dit is meestal een gestage daling,
maar externe factoren kunnen een belangrijke invloed te hebben.
Rectale temperatuur = temperatuur van een lijk meten (anaal); kan een indicatie van het tijdstip van
overlijden geven.
= Een ophoping van bloed als gevolg van problemen in de bloeddoorstroming in
Hypostase een bepaald gedeelte van het lichaam. → gaat over postmortaal bloedstransport.
Gevolgen hiervan zijn wijzigingen in de inwendige bloedverdeling van de organen
en de vorming van lijkvlekken (livores).
= lijkvlekken als gevolg van postmortaal bloedtransport; lekvormige
Livores huidverkleuringen in de laagstgelegen gebieden (bv. als lijk op zijn rug ligt dan
zien we die op de rug). De eerste lijkvlekken verschijnen 30 à 60min na de dood.
Deze conflueren daarna met elkaar en vormen uiteindelijk een egale
huidverkleuring. De livores wordt evenwel niet gevormd ter hoogte van
drukplaatsen.
Kleur van lijkvlekken:
▪ Gewoonlijk → paars/violet
▪ Door de koude → roos/rode
▪ CO-intoxicatie → kersrood
▪ CN-intoxicatie → baksteenrood
▪ Nitraat- of chloraatintoxicatie → bruinachtig (bv. herbiciden)
= niet te verwarren met lijkvlekken!! Soms ziet men in het gebied van de
Vibices lijkvlekken postmortaal ontstane oppervlakkige, speldenkopgrote tot erwtgrote
bloeduitstortingen, donkerrood tot blauw/zwart (ook wel“leichenfleckblutungen”).
Het belangrijk deze te herkennen als postmortaal verschijnsel en niet te verwarren
met bv. ecchymosen of petechiale bloedingen in kader van asfyxie.
= spanningstoestand van de huid als gevolg van uitdroging van het lijk. Na
overlijden gaat lichaam vocht verliezen/verdampen via de huid, hierdoor droogt de
Huidturgor huid uit. Dit merk je vooral op plaatsen waar de huid van nature dun is (bv. lippen,
scrotum) of op plaatsen waar de huid gekwetst is (bv. schaafwonden). Hier
ontstaan perkamentachtige vlekken.
Als ogen na dood openblijven, ontstaat na 1 à 2 uur een bruin/zwarte
verkleuring ter hoogte van de sclera (=oogwit). Dit fenomeen mag niet
verward worden met een sclerale bloeding!
Een aantal fenomenen zoals “postmortale groei van (baard)haren en
nagels” kunnen door de verminderde huidturgor verklaard worden.
= Lijkstijfheid; het verstijven van het lichaam na het overlijden. Kort na de dood
treedt er een veralgemeende verslapping van alle spieren op, die variabel van duur
is en gewoonlijk tot 3 à 6 uur duurt, welke geleidelijk aan gevolgd wordt door een
verstijving van alle spieren.
Rigor mortis
De lijkstijfheid bereikt zijn maximum na 6 à 12 uur en begint geleidelijk aan te
verminderen na 18 à 36 uur, als gevolg van het intreden van de ontbinding (de
spiercontractie berust op het ineenschuiven van actine- en myosinefilamenten).
5
, → In de praktijk wordt dit nagegaan door trachten ledematen te plooien;
Rigor mortis (vervolg) ondervinden van rigiditeit is dan een teken van stijfheid.
Verschillende factoren beïnvloeden de intensiteit en duur van de rigor:
- Omgevingstemperatuur (hogere temp. = sneller intreden & verdwijnen)
- Fysieke inspanning kort voor het overlijden (versnelt intreden)
- Spierstelsel (mate van spieren bepaalt intensiteit → < bij kind/ouderen)
- Doodsoorzaak (sneller optreden bij bv. epilepsie)
+ beperkt zich niet alleen tot skeletspieren; ook in alle spieren & organen!
= regel waarbij lijkstijfheid begint bovenaan en vervolgens verder gaat naar
Regel van Nysten beneden (benen, voeten..) en waarbij rigor verdwijnt in omgekeerde volgorde.
Lijkstijfheid neemt aan rond +/- 3u, is volledig na 8u (in alle spieren) en maximaal
rond 12-24u. Neemt af na ongeveer 2d, volledig weg na 3 dagen. Bij hogere
temperatuur: sneller lijkstijfheid en neemt ook sneller af.
= een extreme variant van een versneld optredende lijkstijfheid, bv. indien vlak
Kataleptische rigor/ vooraf de dood vrij uitputtende spierspanning geleverd werd. De lijkstijfheid zou
Kadaverspasme in zulke gevallen onmiddellijk na de dood intreden, zonder voorafgaande periode
van spierverslapping. Door een snel lokaal optreden van lijkstijfheid kan een
persoon bv. een voorwerp omklemmen in de handen.
(“uitputting tijdens de doodstrijd = onmiddellijk lijkstijfheid”)
= de ontbinding kan in drie richtingen evolueren, afhankelijk van de
Laattijdige postmortale omstandigheden waarin het lichaam zich na de doodt bevindt. Vaak ziet men
veranderingen gemengde beelden;
1. Ontbinding door rotting – putrefactie
2. Ontbinding door mummificatie
3. Ontbinding door adipocirevorming – “fettswachsbildung”
= ontbinding door rotting; activiteit van micro-organismen. Zolang het organisme
Putrefactie in leven is, houdt het immuunsysteem de natuurlijke bacteriën in toom. Bij het
overlijden valt dit immuunsysteem weg en krijgen de bacteriën vrij spel. Begint
met abdominale rottingsvlek die ontstaat na 36-48 uur en eindigt in
skeletvorming. (→ “Bacteriële rotting”)
+ Er treedt liquefactie (vloeibaarwording) op ↔ bij mummificatie treedt
uitdroging van weefsels op!
Skelettering = na ontbindingsproces blijven enkel nog botten over. Hierbij is het moeilijk om te
determineren hoe oud een lichaam is.
Regel van Casper = putrefactie in open lucht verloopt 2x sneller dan in water en 8x sneller dan onder
de aarde.
= uitdroging van de weefsels. Mummificatie treedt vooral op wanneer het lijk zich
Ontbinding door op een droge, warme en goed verluchte plaats bevindt (of bv. bij kinderdoding).
mummificatie De huid wordt lederachtig + vaak plaatselijke schimmelvorming. Uitgebreide
mummificatie ontstaat pas na 1 of meerdere jaren.
6
, = vorming van lijkenvet; vaak bij lijken die langdurig in vochtige of koude
omgeving hebben verbleven (bv. waterlijk of natte grond).
Ontbinding door → Er treeft een chemische omvorming op van de weefsels die een wit, min of
Adipocerevorming meer droog en kruimelig aspect vertonen en sterke weerstand biedt tegen rotting.
Eerst gebeurt dit in het onderhuids weefsel en nadien ook in de spieren. Later
worden ook ingewanden betrokken.
→Meestal is een tijdsverloop van 3 à 6 maand noodzakelijk alvorens de
adipocerevorming duidelijk zichtbaar is, maar het kan uitzonderlijk ook vroeger
(na 3 à 6 weken). Bij het schatten van het PMI moet tevens de diepte van de
adipocirevorming in acht worden genomen.
= Wonden die veroorzaakt zijn door dieren na het overlijden. Bijvoorbeeld door
maden, andere insecten, knaagdieren, honden, … Men kan het soort dier dat voor
de wonden heeft gezorgd identificeren door bepaalde kenmerken die de wond
Diervraat heeft, bijvoorbeeld typisch voor knaagdieren is de gekartelde rand van de wonde.
De belangrijkste diervraat die bij ons voorkomt wordt veroorzaakt door vliegen
die hun eitjes in wonden of natuurlijke holten leggen en waar dan maden uitkomen
(1 vlieg ± 5000 nakomelingen) die beginnen te vreten. Aan de hand van
entomologie kan men heel wat informatie vergaren omtrent de aard van
overlijden, de plaats van overlijden en het postmortem interval.
➔ De afzetting van vliegeneitjes zal vooral in schaduwgebieden
plaatsgrijpen. 12-24 uur later komen larven van 2 mm uit die dagelijks 1 à
3 millimeter groeien. 1-3 dagen voor verpopping voeden de larven zich
niet meer en kunnen ze wegkruipen aan 1m/dag. Een massieve
madenvraat kan een lijk in 1 à 2 weken doen skeleteren.
= is de tijd die is verstreken sinds een persoon is overleden. Als de tijd in kwestie
niet bekend is, worden een aantal medisch-wetenschappelijke technieken gebruikt
om dit te bepalen.
Postmortem interval
(PMI) → De kennis van postmortale veranderingen laat toe om een estimatie te maken
van deze periode;
- Uitdroging: niet bruikbaar voor PMI
- Lijkvlekken: onbetrouwbaar voor PMI als het alleen gebruikt wordt
- Lijkstijfheid: onbetrouwbaar voor PMI als alleen gebruikt; wel in combi
met temperatuur
- Temperatuur van het lijk is wetenschappelijk onderbouwd
- Supplementaire methoden bv. idiomusculaire contractie opwekken, reactie
irismusculatuur
- Forensische entomologie (studie van insecten; altijd zelfde patroon in
kadavers)
= na een aanvankelijke plateaufase van een 2 à 3 uur zal een normaal gebouwde
Vuistregel van persoon die in geen al te extreme omstandigheden verblijft zal in de eerste uren na
Moritz de dood grosso modo met 1 graad per uur dalen. In zulke omstandigheden biedt
deze vuistregel een behoorde houvast om het PMI te bepalen;
➔ 37°C – rectale temperatuur + 3 (o.w.v. plateaufase waar het afkoelen
trager verloopt)
7
, = een model voor schatting van de tijdsduur na overlijden op basis van afkoeling
Nomogram van van het stoffelijke overschot. Deze laat toe om o.b.v. de rectale temperatuur van
Henssge het lijk, de omgevingstemperatuur, het lichaamsgewicht en met toepassing van een
correctiefactor het tijdstip van de dood te situeren in een bepaalde periode, met
inachtname van een relatief groot betrouwbaarheidsinterval.
Zsako-fenomeen = samentrekking van spier door mechanische stimulatie om supravitale reacties bij
een lijk op te sporen →slag op bicepsspier waardoor die beweegt. Tot. 6-8 uur na
de dood.
Dilatatie of constrictie = farmacologische prikkeling van de pupillen om eventuele supravitale reacties op
te sporen
= studie van insecten en maden die zich in en rond het lijk hebben ontwikkeld.
Forensische →De entomoloog werkt niet alleen met levende insecten maar gebruikt ook
Entomologie vleugelresten, eieren, larven, poppen, … Na het bepalen van de soorten insecten
en van het stadium van hun levenscyclus zal men, rekening houdend met de
geografische en klimatologische gegevens, een minimale PMI kunnen bepalen.
+ soms ingezet voor bepalen van plaats van overlijden, toxicologisch onderzoek &
DNA-onderzoek
“La Faune des Cadavres” = werk van pionier Mégnin die had vastgesteld dat er verschillende
achtereenvolgende “escouades” van insecten te beschrijven zijn tijdens de
postmortale periode.
Asfyxie/ hypoxie = verstikking/ zuurstoftekort; treedt op wanneer vitale organen geen
zuurstoftoevoer meer krijgen wegens een insufficiënte ademhaling
- Fase van dyspnoe (ademnood)
Fasen van asfyxie - Convulsieve fase (vermindering van ademhalingsbewegingen & het
hartritme)
- Preterminale stilstand van de ademhaling (geen ademhaling, versneld
hartritme)
- Fase van terminale ademhalingsbewegingen (“gasping” & definitieve
ademstilstand)
Pupildilatatie = pupilverwijding (in laatste fase asfyxie)
= “blauwzucht” = blauwe verkleuring van weefsel door zuurstoftekort. Het kan
Cyanose voorkomen in de vingers, ook onder de nagels, en in andere extremiteiten (perifere
cyanose) of (ook) in de lippen en het gezicht (centrale cyanose).
= is een kleine rode of paarse puntvormige huidbloeding en wordt veroorzaakt
Petechieën door een zeer kleine oppervlakkige bloeduitstorting. Het bloed in petechiën
(op het gelaat) bevindt zich namelijk niet meer in een bloedvat maar in de huid en kan daaruit
niet worden weggedrukt. Vooral ter hoogte van oogleden, oogbindvliezen,
slijmvlies van de mond (binnenzijde lippen) en achter de oren. Grotere spontane
bloedingen in de huid worden ecchymosen of purpura genoemd.
= bloedophoping/ stuwing; bloedvaten zetten uit en bevatten veel bloed. Dit uit
Congestie zich in bloedverlies uit neusslijmvlies of de sclerale bloedvaten (in het oog) zijn
(van het gelaat) duidelijk zichtbaar (=bloeddoorlopen ogen).
→ook orgaancongestie mogelijk = wanneer bloed zich ophoopt in orgaan.
8
, = bloeduitstorting met een zekere zwelling of buil. Ook wel “bloedbuil”.
(Hematoom = Latijns voor bloeduitstorting)
↔ Ecchymosen (“normale blauwe plek”)
Hematoom
→Bv. kan inwendig binnen schedelholte voorkomen;
- Epiduraal hematoom (= bloeduitstorting tussen het harde hersenvlies en
het schedelbot)
- Subduraal hematoom (=tussen het harde hersenvlies en het tweede vlies
om de hersenen)
= gevaarlijk door verdringing hersenweefsel!
Ecchymosen = “normale” blauwe plek
= gelijkaardige puntbloedingen (zie petechieën) in organen in de borstholte
Tardieu-vlekken (→in inwendige vliezen van longen en hart)
→ Oedeem is een ophoping van vocht dat ontstaat in het weefsel tussen
verschillende cellen van het lichaam in, bv. door ontsteking, infecties, kneuzingen
→ bv. in aangezicht; lippen zetten uit, ogen puilen uit.
Oedeem
+ hemorragisch longoedeem → longoedeem ontstaat als zich in de longblaasjes
of in de tussenruimte van het longweefsel vocht ophoopt. (+ hemorragisch =
bloederig)
= acute levensbedreigende toestand waarbij de druk in de bloedvaten te laag is om
Shock de vitale lichaams-functies in stand te houden. De doorbloeding en dus de
zuurstofvoorziening van het hart, de hersenen en andere organen komen hierdoor
in het gedrang wat snel resulteert in het afsterven van cellen.
= is het onderzoek van de bouw en de bijzondere functies van weefsels, dus van
Histologie groepjes cellen die dezelfde functie vervullen of samen een orgaan vormen.
Histopathologie is de (meestal microscopische) studie
van ziekteprocessen in weefsels.
= verwondingen op het lijk die na het overlijden werden toegebracht (postmortem)
Postmortale artefacten/ - Accidenteel; bv. lichaam in water komt in schroef van schip terecht
Postmortale mutilatie
- Niet accidenteel; bv. vrouw gewurgd en daarna borst afgesneden
- Intentioneel; bv. dépeçage = in stukken zagen van lichaam voor
verplaatsing/identificatie
- Rattenvraat (zie je aan gekartelde randen, kan bv. ook hond zijn)
= Typisch maar niet-specifiek - kunnen volledig ontbreken.
Zijn de asfyxietekens
specifiek voor asfyxie? →Ze zijn dus typisch, maar niet specifiek. Het kan duiden op verstikking, maar
ook op andere doodsoorzaken. Daarnaast kunnen verstikkingstekens soms
volledig afwezig zijn terwijl er wel daadwerkelijk sprake is van verstikking.
9
, “Smothering” = de mechanische obstructie van de mond en de neus (zie smoring).
→vaak bij machteloze figuren; kinderen, bejaarden, geïntoxiceerde personen, …
= verstikking door het afsluiten van neus en mond. Merkwaardig is dat het een
vorm van verstikking is zonder asfyxietekens. Dit komt doordat de
bloeddoorstroming nooit gestuwd is geweest. Smoring laat vaak geen sporen na,
Smoring omdat het vaak gebeurt in een toestand waarin het slachtoffer zich niet kan
verzetten. Bij smoring moet je kijken naar schade in het neus en mondgebied.
(bijzondere vorm = de mondprop om te vermijden dat men gaat schreeuwen, maar
gaat uiteindelijk luchttoevoer afsluiten)
Smoring moet men vooral vrezen bij babys. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de baby
in het kussen te duwen. Dit laat vaak geen sporen na.
Je kunt jezelf niet smoren tenzij je een plastic zak gebruikt. Een plasticzak wordt
aangezogen door de neus en mond; men verstikt hierdoor vrij snel. Hier moet men
nagaan of het om zelfdoding gaat!
= door obstructie van interne luchtwegen; in dit geval worden de bovenste
Bolusdood luchtwegen afgesloten oor een voedselbrok die blijft zitten ter hoogte van
strottenhoofd (= reflexdood bij het zich verslikken). Wordt vooral aangetroffen bij
kinderen, psychiatrische patiënten of geïntoxiceerden.
De redding is het voedsel terug uit de keel te krijgen (bv. heimlich-greep).
= bij deze vorm van strangulatie worden de bloedvaten en eventueel de luchtwege
Strangulatie in de hals toegedrukt met een snoerend voorwerp (bv. een touw).
door een ligatuur
+ “auto-striangulatie” = zelfdoding
= klassiek is deze in het onderste deel van de hals en nek gelegen, gewoonlijk
horizontaal, volledig circulair (ofwel gekruist, ofwel met een knoopindruk) en
Strenggroef zelden enkel ventraal en min of meer overal even diep. Soms is de strenggroef
perkamentachtig uitgedroogd en soms ischemisch (eerder bij een zacht en breed
snoer).
Wordt duidelijker naarmate het PMI toeneemt; verklaring ligt in het feit
dat huidbeschadigingen sneller uitdrogen en daardoor hard
perkamentachtig en donker worden.
Snoerspoor = herkenbare structuur van de strenggroef (bv. gevlochten structuur → touw)
Auto-erotische asfyxie = tijdens seksuele activiteit past men een vorm van asfyxie toe, meestal bij
zelfbevredigingspraktijken. Men komt in een soort roes door het zuurstofgebrek in
de hersenen.
Volledige ↔ onvolledige = volledig indien het lijk volledig vrij hangt & onvolledig indien het nog
ophanging gedeeltelijk of geheel ondersteund wordt (dan kan men twijfelen of dit wel reële
doodsoorzaak is).
Typische ↔ atypische = bij een typische bevindt de knoop van de strop zich in het midden van de
ophanging nekstreek. Bij atypische daarentegen is de knoop in de halsstreek gelegen.
10