NOTITIES ECONOMIE
Schakeljaar Overheidsmanagement en -beleid
Academiejaar 2018 – 2019
Prof. André Watteyne
,DEEL 1
MARKTECONOMIE IN EEN NOTENDOP
INLEIDING
Examen
Geen vragen over dingen die niet in de slides voorkomen!
Eenvoudige vergelijkingen bij grafieken kunnen maken, lezen en omvormen moet je kunnen! Ook de betekenis
van een afgeleide en logaritme moet je kennen.
De vragen komen vaak uit de laatste ‘kern van het hoofdstuk’ slides!
Er komen 5 vragen op het examen uit de quizjes op Toledo!
Bedreigingen voor de economie
Steeds meer milieuproblematiek en technologische bedreigingen als uitdagingen en gevaren voor de
economie, zoals opwarming van de aarde en cyberaanvallen
Ook The Economist schrijft hierover, de oliebedrijven geven helemaal niets om het klimaat en vervuiling. De
oplossing voor de vervuiling zal niet van de grote, internationale oliebedrijven komen.
2
,HOOFDSTUK 1 – WAT IS ECONOMIE?
ONDERWERP EN INVALSHOEK
Economics is the study of economies
Economische wetenschappen is de studie van de economische werkelijkheid, de manier waarop je naar de
economische werkelijkheid (investeringen, prijzen, koopkracht, inflatie, …) kijkt.
Economisch denken gaat over het menselijk denken in tijden van schaarste. Economie gaat over hoe mensen
zich gedragen wanneer ze meer willen dan wat ze kunnen hebben, wanneer ze hun doelen niet allemaal
kunnen bereiken met de middelen die ze hebben. Mensen moeten dus kiezen tussen alternatieve
aanwendingen van hun budget. Het gaat over de inzet van beperkte middelen met het oog op het bereiken van
veel doelen, het maken van veel winst.
Maar kiezen is verliezen! Men verliest de opportuniteitskost bij het maken van een keuze. We gaan uit van de
homo economicus: een egoïst die enkel belangstelling heeft voor zijn eigenbelang en daarom continu kosten
en baten vergelijkt als een rekenmachine en in functie van deze berekening al dan niet een bepaalde keuze zal
maken. Cruciaal is dat we gaan kopen tot de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kost (marginaal =
met betrekking tot de laatste aankoop).
EEN EENVOUDIGE ECONOMISCHE KRINGLOOP
Arbeidsverdeling
Wat is arbeidsverdeling?
Niet alles dat we consumeren hebben we zelf geproduceerd en niet alles dat we produceren zullen we zelf
consumeren. Er is specialisatie in productie met diversiteit in consumptie. Horizontale of sociale
arbeidsverdeling is specialisatie tussen producten: verschillende jobs zorgen voor verschillende geproduceerde
producten die we verkopen aan anderen. Verticale of technische arbeidsverdeling is specialisatie binnen één
product: de productie wordt opgesplitst in verschillende productiefasen, elke persoon of bedrijf specialiseert
zich in een onderdeel.
Arbeidsverdeling zorgt voor efficiëntie maar moet gecoördineerd worden. Dit kan volgens drie methoden die in
de werkelijkheid samen voorkomen:
Traditie
Arbeidsverdeling bepaald door traditie, men wordt smid omdat zijn vader, grootvader, … smid was. Dit
coördinatieprincipe zorgt voor stabiliteit maar is nefast voor evolutie in bv technologie en internationale
handel.
Planning
Een centraal orgaan plant de arbeidsverdeling. Vroeger was de Sovjet Unie hier een voorbeeld van, vandaag
misschien enkel Noord-Korea en Cuba nog. In een marktcoördinatie komt echter ook planning voor wanneer
een baas bv een opdracht geeft aan zijn werknemers.
Markt
De markt is gebaseerd op vrijwillige transacties, wij kopen en verkopen omdat we dat zelf willen. Dit zorgt ook
voor een efficiënte coördinatie, dit zien we vooral in onze maatschappij. Ook planning en persoonlijke relaties
hebben echter een invloed op het individuele motief van de markt.
3
, De economische kringloop
Gezinnen en bedrijven zijn van elkaar te onderscheiden, maar dit was niet
zo in de traditionele economie van bv de familielandbouw met ruilhandel
Gezinnen stellen hun productiefactoren arbeid en kapitaal (labour and
capital) ter beschikking van de bedrijven. Ze worden hiervoor vergoed met
lonen en vermogensinkomens zoals dividenden of huur (wages and
profits).
Bedrijven gebruiken deze om de grondstoffen (primaire inputs) om te
zetten in afgewerkte producten. De lopende of intermediaire inputs zijn
zaken die verdwijnen in het productieproces. Het eindproduct zal een
toegevoegde waarde hebben tov de grondstoffen die gebruikt werden om
het eindproduct te realiseren. Deze toegevoegde waarde is de productie.
Wat wordt geproduceerd door de bedrijven (goods and services), komt
weer terecht bij de gezinnen. De gezinnen gebruiken hun inkomen om te
consumeren, maar ook om te sparen.
Er zijn verschillende lekken in de kringloop. Om te beginnen gaan gezinnen sparen, die de banken toelaten om
de bedrijven te laten lenen om te investeren. Daarnaast betalen gezinnen ook belastingen, die de staat
toelaten om uit te geven. Uiteindelijk is er ook de internationale handel, waardoor gezinnen uitgeven aan
buitenlandse producten, maar onze producten ook geëxporteerd worden en dus betaald worden door
buitenlandse gelden.
WELVAART EN ECONOMISCHE GROEI
Economische groei
Economische groei is een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde voor de stijging van de welvaart.
Het is de systematische toename van het bruto binnenlands product
BBP: wat we b innen een jaar produceren in ons land, de toegevoegde waarde waar wij
verantwoordelijk voor zijn
Prijsverandering en prijsverschillen
Als we het BBP van België gaan weergeven, doen we dat niet in aantal producten, maar wel in geld. Het
probleem is wel dat de prijzen veranderen doorheen de tijd. De waarde van de euro kan veranderen en tonen
de inflatie en stijging van de productie.
Sommige landen leiden onder hyperinflatie. Dit wordt berekend door te kijken hoe snel de prijzen
verdubbelen. In Venezuela was dit in 2018 bijvoorbeeld om de 18 dagen.
Als we verschillende BBP’s vergelijken van landen met verschillende munten, kunnen we de munt omzetten.
Maar er zijn ook prijsverschillen, zo kost een pint in verschillende landen niet hetzelfde.
Zie bv de Big Mac index: in verschillende landen vergelijken hoeveel een Big Mac kost in dollars
Begrippen
q = aantal geproduceerde eenheden
TK = totale kost = totale kost voor de volledige productie q TK GK MK
GK = gemiddelde kost = TK / q = totale kost / aantal geproduceerde eenheden 0 0 0 0
MK = marginale kost = meerkost van de laatst geproduceerde eenheid = TK / q=1 1 5 5 5
2 9 4,5 4
Wanneer we de marginale kost oneindig klein definiëren, krijgen we een afgeleide! 3 12 4 3
4