uitwerking leerdoelen medische kennis leerjaar 1 periode 2 (3.1)
Samenvatting module 7 hs.1 nieren en urinewegen / Niveau 4 - Anatomie en fysiologie (AN)
Alles voor dit studieboek (68)
Geschreven voor
ROC Mondriaan
Verpleegkunde
Anatomie en fysiologie
Alle documenten voor dit vak (2)
17
beoordelingen
Door: keniavaldez • 2 jaar geleden
Door: isabellesmith200222 • 2 jaar geleden
Door: rickbelt • 2 jaar geleden
Door: anthonyisenia89 • 3 jaar geleden
Door: ayakoukou • 3 jaar geleden
Door: kvislokhorst • 4 jaar geleden
Door: eerke • 3 jaar geleden
Bekijk meer beoordelingen
Verkoper
Volgen
denisesharon
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
Anatomie
Hoofstuk 3: Bouw van de cel
Organellen
Belangrijkste organellen:
o Celkern
o Ribosomen
o Endoplasmatisch reticulum
o Golgicomplex
o Mitochondriën
o Lysosomen
o Centrosoom
Celkern
Elke cel heeft 1 celkern (nucleus).
Grootste organel van de cel.
Stuurt alle stofwisselingsactiviteiten in de cel
aan.
Bevat informatie voor de erfelijke
eigenschappen.
Een bolletje met waterige inhoud =>
kernplasma, en is omgeven met een vlies =>
kernmembraan.
o In het kernmembraan zitten vele
openingen => kernporiën.
In het kernplasma zit een groot aantal
draderige structuren => chromosomen.
Een chromosoom bestaat uit eiwitten
waaromheen een lang molecuul is gewikkeld, dat molecuul is het kernzuur DNA
(desoxyribonucleïnezuur).
o De kernen van de cellen hebben altijd 46 chromosomen.
In de celkern bevinden zich nog een of meerdere kleine structuren:
o Kernlichaampjes => bevatten het kernzuur RNA (ribonucleïnezuur).
RNA lijkt op DNA. Speelt een rol bij de vorming van ribosomaal RNA
(rRNA).
Ribosomen
Ribosomen zijn kleine bolletjes die ofwel los rond
zweven in het celplasma, ofwel vastzitten aan een andere
organel, het endoplasmatisch reticulum.
Hebben hun eigen RNA => wordt in de kernlichaampjes
gemaakt.
Spelen een belangrijke rol bij de eiwitsynthese.
In de losse ribosomen worden eiwitten gemaakt die de
cel zelf nodig heeft om goed te kunnen functioneren.
De ribosomen van het endoplasmatisch reticulum maken
eiwitten die bedoeld zijn voor gebruik buiten de cel.
o Deze worden de cel uit getransporteerd;
bijvoorbeeld: hormonen en enzymen.
,Endoplasmatisch reticulum
Het endoplasmatisch reticulum (netwerk in het plasma) is een systeem van holten,
blaasjes en buisjes.
De membranen zijn van oorsprong uitstulpingen van de kernmembraan.
Aan het endoplasmatisch reticulum zitten ribosomen vast, die zogen voor de
eiwitsynthese.
Speelt een rol bij de vorming van celmembranen en het onschadelijk maken van giftige
stoffen, zoals drugs en alcohol.
Golgicomplex
Bestaat uit een stapeltje platte blaasjes.
Transporteert allerlei stoffen die in of buiten de cel nodig zijn, zoals:
o Eiwitten
o Suikers
o Vetten
Deze stoffen worden vervoerd in kleine blaasjes, die die van het
golgicomplex afsnoeren.
Sommige stoffen gaan naar de organellen in de cel, andere stoffen gaan
naar de celmembraan om buiten de cel afgegeven te worden.
Mitochondriën
Mitochondriën (ev. Mitochondrium) => langwerpig, gladde buitenmembraan en sterk
geplooide binnenmembraan.
Binnenin vinden allerlei stofwisselingsreacties plaats => doel: energie voor de cel vrij
maken.
Worden ook 'energiecentrales' van de cel genoemd.
Lysosomen
Lysosomen zijn kleine blaasjes.
Bevatten enzymen die betrokken zijn bij de afbraak en opruimen van stoffen in de cel.
o Dat kunnen voedingsstoffen zijn, die eerst afgebroken moeten worden.
Houden zich bezig met het opruimen van 'versleten' organellen.
o Dienen als vuilnisvat: ze nemen onbruikbare en schadelijke stoffen op.
Veel enzymen zijn agressief.
o Lysosomen kunnen gaan lekken => agressieve enzymen gaan de cel afbreken, de
cel gaat dan dood.
Centrosoom
Elke cel heeft een centrosoom.
Bestaat uit 2 identieke cilindervormige structuren: de centriolen.
Komt in actie als de cel gaat delen.
Centrosoom verdubbelt en verplaatst zich naar een van beide polen van de cel.
Celmembraan
Speelt een rol bij het constant houden van de samenstelling van het celplasma.
= Buitenste grenslaag van een cel.
Schermt de cel inhoud af van de buitenwereld.
= Een dun vliesje. Bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden (= vetmolecuul met een kop-
en een staartgedeelte) met daarin meer of minder cholesterolmoleculen.
o Kop => gevormd door een fosfaatgroep en staart is een vet (lipide).
, = waterafstotend en soepel. Dit wordt bereikt doordat er twee fosfolipiden tegen elkaar
aan liggen.
In de dubbele fosfolipiden dobberen eiwitmoleculen.
o Deze dienen als een soort antenne voor het doorgeven van boodschappen.
o Een membraaneiwit met zo'n antennefunctie heet een receptoreiwit.
o Er zijn ook eiwitmoleculen die aan weerskanten uitsteken. Ze vormen afsluitbare
kanaaltjes en worden mebraanporiën genoemd.
Aan de buitenkant van de celmembraan kunnen suikermoleculen vastzitten.
o Zij hechten zich aan de eiwitten en vetten in de celmembraan.
o Zo'n complex moleculen wordt een glycocalix genoemd.
Hoofstuk 4: Transport in en uit de cel
Extracellulaire ruimte = buiten.
Intracellulaire ruimte = binnen.
Passief transport
Bij passief transport stromen stoffen vanzelf in of uit de cel, via de celmembraan.
= gebaseerd op twee natuurkundige processen:
o Diffusie = de beweging van deeltjes van een plaats waar die deeltjes in een hoge
concentratie voorkomen, naar een plaats waar de concentratie kleiner is. (Limonade
verspreid zich door heel het water)
o Osmose = Halfdoorlaatbaar vlies. (Glas water een vlies waar wel water door kan,
maar geen inktmoleculen).
Celmembranen => half doorlaatbare vliezen.
o Er kunnen heel kleine moleculen
doorheen: gassen (zuurstof/koolstofdioxide)
en water.
Ook via membraanporiën (sluis) kunnen
bepaalde opgeloste stoffen de cel in en uit.
Factoren die diffusie en osmose beïnvloeden:
o Concentratieverschil: hoe groter de
concentratie, hoe sneller de diffusie en
osmose verlopen.
o Temperatuur: bij hogere temperatuur
gaan diffusie en osmose sneller.
o Diffusieoppervlak: Hoe groter het
oppervlak van de (half)doorlaatbare wand,
des te sneller zullen diffusie en osmose verlopen.
o Diffusieafstand: Hoe kleiner de afstand tussen beide ruimten, des te sneller
zullen diffusie en osmose verlopen.
o Stroperigheid (viscositeit) van het oplosmiddel: hoe meer de stroperigheid, hoe
langzamer het gaat.
Actief transport
De cel moet vaak grotere deeltjes en stoffen via de celmembraan naar binnen of buiten
brengen. Dit doet hij door middel van actief transport.
Dit gaat niet vanzelf, de cel moet er energie in steken.
Twee typen actief transport:
o Enzymatische pomp
o Blaasjestransport
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper denisesharon. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.