OMGEVINGSPSYCHOLOGIE
LES 1: WAT IS OMGEVINGSPSYCHOLOGIE?
Zonder de omgeving zijn de acties van een acteur moeilijk te begrijpen:
- De scène verschaft de context
- De scène verschaft betekenis: wat gebeurt er? Wat laat de omgeving toe en wat niet?
Vergelijk dit met het echte leven:
- Er is een voordurenede interactie (wisselwerking) tussen mensen en omgeving
§ De omgeving bepaalt de mogelijkheden die mensen hebben om dingen te doen
§ De mensen wijzigen hun omgeving om handelingen te kunnen verrichten
Omgeving = context
- Omgeving bepaalt de mogelijkheden
- Omgeving geeft info over handelingen
- Omgeving inspireert
Als interieurarchitect ga je die omgeving creëren. Je gaat mogelijkheden scheppen. Je gaat een
omgeving, context maken waarin mensen handelingen al dan niet kunnen stellen.
DEFINITIE OMGEVINGSPSYCHOLOGIE
= De studie van de interactie van individuen met hun omgeving en het oplossen van problemen.
Mens: individuen of (kleine) groepen
Fysieke omgeving: bebouwde en natuurlijke omgeving
DOEL OMGEVINGSPSYCHOLOGIE:
De omgeving, in het bijzondere gebouwen en interieurs, humaniseren, optimaliseren met het oog op
een beter functioneren van mensen, overeenkomstig hun psychische mogelijkheden:
à De omgeving afstellen op de gebruiker gegeven zijn natuurlijke, cognitieve beperkingen.
Met humaniseren wordt bedoelt:
De omgeving verbeteren of wat dan ook verbeteren met het oog op het welzijn van de mens.
Geschiedenis omgevingspsychologie:
Gerespecteerde wetenschappelijke discipline 50-tal jaar oud.
’70: Massaal veel krantenartikelen + boeken
- Milieuproblematiek
- Studie van het dagelijks gedrag van mensen: omgeving beïnvloed gedrag van de mens
Bv. Waar gaat men zitten in een aula en waarom?
’80: Kleine terugval op het aantal publicaties
’90: Weer een groei
Wordt aan weinig universiteiten onderwezen
Onderwerpen OPSY:
- De kranten staan vol van omgevingspsychologie onderwerpen
à Ongezonde gebouwen (asbest), overbevolkte gevangenissen, luchtvervuiling, oorlogen, …
- Hoe kan je mensen privacy geven? Hoe voorkom je inbraak? Hoe bekom je samenwerking? Hoe
kan je ervoor zorgen dat ze zich goed voelen?
- Omgevingspsychologie beschouwt elk gedragsprobleem als een uitdaging om de omgeving te
wijzigen
1
,Probleemoplossende discipline:
Problemen oplossen:
- Binnen het theoretisch kader oplossingen vinden voor problemen.
- De ene theorie werkt al beter dan een andere voor een bepaalt probleem
- Er zijn dus verschillende theoretische kaders
Onderzoek:
- Onderzoek om theorieën te confirmeren, verfijnen, weerleggen.
- Onderzoek om fenomenen te verklaren door een theorie te ontwikkelen
- Voorbeelden van onderzoek:
§ Vergelijkend onderzoek: Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen met betrekking
tot territorialiteit?
§ Beschrijvend onderzoek: Wat is de invloed van vertrouwdheid op de oriëntatie in een
omgeving?
§ Verklarend onderzoek: Wat maakt dat we een kamer als groot ervaren?
Beperkingen van omgevingspsychologie:
- Niet altijd éénduidige resultaten:
§ Vandaar diversie theoretische kaders
§ Toch nuttig
§ Vermijden van valkuilen in verdere onderzoeken
§ Realistische kijk op onderzoek
à Misverstanden worden uit de wereld geholpen, zoals crowding of territorialiteit
- Soms blijken vaststellingen niet houdbaar
- Soms is het onderzoek gebaseerd op fraude
Verschil met algemene psychologie:
1. Probleem-georiënteerd: praktische problemen aanpakken
AP: is beperkt tot het beschrijven van processen
2. In dagelijkse omgevingen: gedrag waar het zich voordoet = bijna een voorwaarde
AP: meestal laboratoriumonderzoek, gecontroleerde omstandigheden
3. Beschouwt persoon en omgeving als een geheel: holisme
à Maakt onderzoek moeilijker
AP: Onderscheid de mens van de invloed, welke stimulus heeft welk effect
4. Individuen zijn deel van de omgeving: ze zijn actief
AP: individuen ondergaan prikkels, ze zijn passief
5. Is erg interdisciplinair: rekening houden met andere wetenschappen
AP: gedraag zich meer als autonome wetenschap, ziet zich als fundamentele wetenschap, streeft
hoogste coherentie na, omvat cognitieve, klinische en ontwikkelingspsychologie
Besluit:
- Omgevingspsychologie aan de rand van algemene psychologie (is niet de kern)
- Geen specifieke opleidingen
- Veel minder onderzoekers
2
,Wat bepaalt het gedrag?
Nature
= Individuele verschillen in genotype leiden tot individuele verschillen in gedrag.
We erven zowel fysische kenmerken als persoonlijkheid, waarden en intelligentie van onze ouders
Nurture
- = Gedrag wordt bepaald door interactie van genen en omgeving, zoals opvoeding en ervaringen,
families waarin we geboren worden, steden, scholen en vriendenkring spelen een rol.
- De eerste levensjaren zijn een gevoelige periode voor de ontwikkeling van spraak, taal en scoiaal
contact.
- De omgeving is doorslaggevend, een stimulerende omgeving heeft dus een impact
positief/negatief.
Wordt ons gedrag bepaalt door externe, dan wel interne factoren?
Is het vooral door opvoeding en/of het milieu (extern) OF door genetische determinanten en/of aanleg
(intern)?
Radicale posities:
Watson:
Geef me een dozijn gezonde, welgevormde kinderen en mijn eigen wereld om ze in op te voeden en ik
garandeer je dat ik een willekeurig kind kan nemen en hem kan opleiden tot elk type specialist dat ik
uitkies - dokter, advocaat, kunstenaar, koopman-chef en ja, zelfs bedelaar en dief, ongeacht zijn
talenten, neigingen, capaciteiten, beroepen en het ras van zijn voorouders.
à Nurture
Aan de andere kant is er het Darwinisme
Eysenck:
Een mens heeft nu eenmaal een aantal talenten, heeft kenmerken die zijn gegeven en die kun je niet
veranderen en die persoonlijkheidskenmerken de zogenaamde de big five zijn:
1. Openness (to experience): elke mens is ofwel open voor ervaring of gesloten voor
2. Conscientiousness (geweten): heeft een geweten of is eerder gewetenloos
3. Extraversion: extravert of introvert
4. Agreeableness (goedaardigheid): goedaardig of slechtaardig
5. Neuroticism (emotioneel instabiel): emontioneel stabiel of emontioneel instabiel
Vroeger was dit de persoonlijkheidspsychologie: de dimensies van de persoonlijkheid.
Dit werd later uitgebreid naar de big five.
Nature/nurture in de context van de waarneming:
- Empiristen: Hoe we de wereld interpreteren is vooral aangeleerd.
Bv. Het woord appel. Als je een appel ziet en leert van dit is een appel en je ziet daarna een
appel, dan weet je dat het een appel is. Als je dingen ziet die je niet kent dan zie je ze zelfs niet,
of dan denk je dat het een appel is omdat het op een appel gelijkt.
- Nativisten: Hoe we de wereld interpreteren is vooral aangeboren.
Bv. We weten vooraf eigenlijk al wat ronde vormen zijn en dat we die ook daarom makkelijker
detecteren en dat het niet zozeer heeft te maken met dat we eerst woorden en context hebben.
- Compromis: Hoe we de wereld interpreteren is deels aangeboren, deel aangeleerd.
3
, Bepaalde dingen kan je aanleren, andere niet (compromis):
Voorbeelden:
1. Als je aangeboren blindheid hebt die na een chirurgische ingreep konden zien, dan gaan die wel
wat ze zien kunnen volgen, maar kunnen niets herkennen (zelfs niet na een training).
Het nature element zegt ze kunnen plots zien, ze gaan dus ze vormen zien en ze gaan
bijvoorbeeld beweging kunnen vaststellen maar kunnen niets herkennen.
DUS: ze kunnen niets herkennen omdat het niet is aangeleerd.
2. Katten die nog nooit diagonale lijnen hadden gezien maar enkel horizontale en verticale, zagen
geen diagonale lijnen. Testen door bijvoorbeeld afzonderen in een gecontroleerde ruimte waar
ze alleen verticale en horizontale lijnen zien. Als je dan die katjes losliet dan gingen ze wel een
muurtje zien, gingen ze niet tegen een muurtje aan knallen waar je verticale lijnen hebt.
DUS: je kan inderdaad zien dat je bepaalde dingen kan aanleren.
Onderzoek uit 1879 Stratton:
- Een bril die links en rechts wisselt alsook boven en onder desoriënteert een persoon gedurende
acht dagen, maar daarna functioneert die weer volkomen.
- Herhaalonderzoek (twintigste eeuw) bevestigt deze adaptatie: je kan zelfs fietsen en autorijden.
- Sommige culturen zien de Müller-Leyer illusie niet omdat ze niet in een orthogonale omgeving
leven (= hoofdzakelijk horizontale en verticale lijnen)
Müller-Leyer:
- Je hebt hier twee lijnstukken met pijlen aan
- Normaal geen moeite mee om te zeggen dat de onderste lijn langer is dan de
bovenste lijn.
- Maar beide zijn even lang!
- Het is hier de omgeving van de lijnen
- Het zijn de schuine lijntjes die lengte ervaren gaan beïnvloeden
Invloed van de omgeving:
1. Bij een experiment liet men vogels doorheen een gang vliegen, ofwel zwartwit verticaal gestreept
ofwel zwartwit horizontaal gestreept
Vogels vlogen trager doorheen de verticaal gestreept gang: meer informatie te verwerken voor de
hersenen om een beslissing te kunnen nemen (nature)
We kennen dat maar al te goed als we zelf over snelweg razen en wanneer daar horizontale lijnen
op de grond zijn getrokken dan gaan we dus afremmen. Het zijn de verticale lijnen die precies
aanzetten tot snelheid maar dat is nature dat is ons niet uitgelegd.
4