SAMENVATTING: Europese politieke integratie
Europese instellingen:
Instellingen EU:
Instemming lidstaten nodig voor beslissingen
1. EU Commissie (doen voorstellen), voorgelegd aan Raad v ministers
& Eu parlement (geen vaste meerderheid, geen coalitie = minder
voorspelbaarheid, parlementsleden zoeken meerderheid bij voorstel)
27 commissarissen, los van lidstaat = neutraal, eed aan Hof van
Justitie (Lux), vaste voorzitter (Von der Leyen)
2. EU-parlement => amendementen, zo opstelling standpunt
3. Raad v ministers (27), afwisselend afhankelijk onderwerp, roterend
voorzitterschap, wel belangen lidstaat verdedigen => opstelling
standpunt o.b.v. gekwalificeerde meerderheid (65%)
Vb uitstoot auto’s: botsende standpunten
Onderhandelingen, bemiddeling door Commissie, tot meerderheid in beide
instanties
Formele en informele procedure (=triloog: vertegenwoordigers +
Commissie)
4. Europese Raad: staats-en regeringsleiders => lange termijn +
crisismanagement (stemmen niet)
= Niet Raad v Europa (46): mensenrechten, minder macht, EVRM, Hof
voor rechten v/d mens (Straatsburg); veroordeling niet afdwingbaar; enkel
moreel gezag
,Theoretische benaderingen van Europese integratie
EUROPESE EENMAKING
Visies VOOR Europese eenmaking = vanaf WOI tot kort na WOII
1. Strekking federalisme
Zeer populair, geloof in oprichting Verenigde Staten v Europa om
conflicten te vermijden: wel behoud eigen identiteit, absolute macht wel
op hoogste niveau
(!) Wel risico op oorlogen tussen grote blokken, kritiek: niveau = “te
ver van de mensen”
= Supranationaal, integratie
2. Strekking functionalisme
Kijken naar problemen die gezamenlijke oplossing vereisen, functioneel
probleem per probleem bekijken (instelling oprichten per probleem)
Continentale & intercontinentale problemen; niet politiek
organiseren, eerder technische organisatie
3. Strekking transactionalisme/pluralisme
Geloof in hechtenis volkeren aan traditionele staten, zal basis blijven van
machtsindeling Europa, men zal zich niet hechten aan Europese
instellingen
Wel enkele problemen die samenwerking vereisen; tussen landen als ieder
er voordeel in ziet, ieder = gelijkwaardig
Na WOII: oprichting EGKS (supranationale dimensie): kolen en staal
gezamenlijk beheren + Instelling Hoge Autoriteit; kan beslissen boven
landen heen
= BE, NED, FR, LUX, DE, IT
Volgende theorieën bouwen verder op al bestaande theorie, ontstaan in
interbellum
Na WOII: opbouw supranationale organisatie; deels afgifte soevereiniteit =
iets nieuws
DUS nieuwe theorieën over EU-integratie
Ontstaan 2 scholen bij Europese eenmaking
Theorieën die de feitelijke Europese integratie vanaf jaren 50’ trachten te
verklaren
1. Neo-functionalisme
Bouwt voort op functionalisme, problemen praktisch samen aanpakken
,Kijken vooral naar dynamieken in technisch apparaat van EU (technische
en functionele problemen aanpakken) = begint met “low politics”
Vb economische samenwerking => transport => ... =
sneeuwbaleffect
Steeds meer zaken overhevelen naar supranationaal niveau, steeds meer
integratie
Belangenorganisaties richten zich ook meer naar supranationaal niveau,
centraliseren, politieke activiteit stijgt op hoger niveau en daalt bij
traditionele landen
= Proces van “spill-over”
Sterk centraal Europa = onvermijdelijk, gaat uiteindelijk ook naar “high
politics”, alles zal op dat niveau beslist worden
(!) MAAR klopt in praktijk niet want geen centraal asiel/klimaatbeleid, nog
altijd procedures van landen
2. Inter-gouvernementalisme
Bouwt voort op pluralisme
Geen automatisch proces van sterkere Europese instellingen, lidstaten
zullen belangrijkste blijven; EU-integratie = proces tussen regeringen,
gelijkwaardige samenwerking, zelfstandig beslissen op welk vlak ze
supranationaal samenwerken, afhankelijk politieke wil
Komt op rond jaren 60’, toen ook sabotage project De Gaulle (FR)
Vooral bijeenkomsten tussen regeringsleiders etc. (Europese Raad)
zijn belangrijk
Proces = omkeerbaar indien lidstaat dit wenst, enkel samenwerking bij
gezamenlijk voordeel
(!) Nog nooit geweest
Vb toevoeging Oost-Europese landen aan EU
Deze theorieën vinden personen inwisselbaar + minder grootste ambities
en wijzen op zwakheden van de vorige
Noot: soort theorie die gehanteerd wordt = bepalend voor blik in
geschiedenis
, GESCHIEDENISBLOK
Europa na WOII
Europa in puin, hulp nodig => VS nam isolationistische houding aan, trekt
zich terug = probleem voor Europese heropbouw want o.a.
grondstoffentekort (enkel in VS te kopen, maar geen winst) + dollartekort.
Europa kon ook niets exporteren (productieapparaat kapot)
Gaat Amerika bijspringen?
Ondertussen ontstaan bipolaire wereld; Sovjet-Unie VS => opdeling
tweedeling wereld; satellietstaten S-U helemaal ingelijfd door
communisme. Strekking ook erg populair uit oorlog gekomen in Europa
want slechte economie etc.
Communisme wordt naar voren geschoven als alternatief voor Amerikaans
model, angst Amerikanen verlies ideologische strijd DUS...
Strategische keuze VS: Marshallplan
Steun EU in economische wederopbouw van de door de oorlog getroffen
landen, stimuleren wederopbouw + buffer vormen tegen de verspreiding
van het communisme vanuit Oost-Europa = ideologische en economische
redenen.
Buitenlandse politieke strategie: “Trumanndoctrine”:
Militaire steun VS indien S-U gebieden in Europa wil inpalmen
(communisme) “wanneer ze zich bedreigd voelden” zal VS te hulp
schieten
Buiten ideologisch belang ook economisch belang; Amerika had toen
bloeiende productie maar ook nood aan afzetmarkten (Europa in puin &
communistische wereld geen optie) dus met deze strategieën
internationale handel proberen te bevorderen
Oprichting voorloper Wereldhandelsorganisatie (handel
makkelijker te maken)
(!) S-U zou wel geen geld mogen krijgen van Marshallhulp DUS VW
gekoppeld aan het krijgen van Marshallhulp: “landen moeten zich