Prelinguale fase van de kindertaalontwikkeling (HB p 77 – 102)
Aangeboren taalvermogen: taalaanleg, bij het ene kind groter dan bij het andere, grootte is
individueel verschillend
alle anatomische en neurologische vermogens kind
alle neurologische rijpingsprocessen die ons in staat stellen om te leren
verschillende delen hersenen zijn verantwoordelijk voor de TO 1
cruciaal en op zich wel voldoende voor een goede TO
Aangepast taalaanbod: komt vanuit de omgeving (ouders, school, anderen,
externe stimuli)
kind beschikt over een aangeboren taalvermogen, maar breidt zijn taalvermogen uit door
al het taalanbod rondom zich
bv: kind in een NL omgeving zal NL aanleren
grotere kans op een goede TO als er voldoende taalaanbod is
kind met goede TO zal ook veel taalaanbod vragen
(vragen stellen, betekenissen van woorden vragen, …)
1 Gebeurtenissen prelinguale periode
Prelinguaal: voortalig, het kind spreekyt nog niet maar er wordt een basis gelegd naar taal en
communicatie toe
linguistische componenten: communicatie is breder dan taal
Van taal naar communicatie
Menselijke communicatie: het uitwisselen van signalen tussen minstens 2 personen (reeds
voor de geboorte)
baby maakt kreun- en zuchtgeluidjes zonder concrete betekenis = communicatie
baby maakt geluidjes, mama hangt over wiegje en lacht, mama verdwijnt uit gezichtsveld,
baby maakt geluidjes opnieuw = taal = interactie
Taal: signalen krijgen de vorm van symbolen, symbolen met een betekenis
Relatie tussen symbool en betekenis = arbitrair/willekeurig
verschillende symbolen met dezelfde betekenis
chaise, chair, stoel ( verschillende woorden, maar gemeenschappelijke betekenis)
zelfde symbool met verschillende betekenissen
tafel (in NL een andere betekenis dan in het Duits)
1
taalontwikkeling
, Rol van taal: belangrijk binnen symbolisch taalgebruik
vooral geschreven taal vertelt veel over de betekenis
versterkt de communicatie (communiceren zonder in de buurt van die persoon te zijn)
Soms zijn signalen ook taaluniverseel
brandalarm (signaal) gaat in elke taal gelinkt worden met brand(alarm)
ze gebruiken een ander woord (symbool), maar linken het signaal met dezelfde betekenis
Pierce: onderzoeker die tussen signalen en symbolen ook nog iconen plaatst
Iconen: verwijzen op een beeldende manier naar de betekenis (gebarentaal)
eten, lawaai, warm, koud, …
met gebaren aangeven wat je wilt zeggen
Iconen in gesproken taal zijn schaars --> kinderen gaan in het begin van hun TO starten door
met iconen iets te benoemen
Onomatopeeën: klanknabootsingen, een opstapje naar het (abstracte) symbool
Verschillende aspecten – verschillende periodisering
Oranje lijn = actief (taalexpressie/productie)
Stippenlijn = passief (taalbegrip)
Communicatieve ontwikkeling én linguistische ontwikkeling eerste levensjaar
fonologie en semantiek: passief > actief
Verschillende aspecten staan met elkaar in verbinding
Kind leert kruipen (motorisch) om de wereld te verkennen (psycho-sociaal) en gaat zijn
eerste brabbels maken (taal)
eerste brabbels komen ook vaak rond dezelfde tijd als de eerste stapjes