Hoofdstuk 1: Inleiding
SEG bestudeert
(1) hoe mensen zich verspreid hebben over het aardopp.,
en daarbij op heel uiteenlopende wijzen (2) gebruik hebben gemaakt van het fysisch milieu
en (3) zich territoriaal hebben georganiseerd.
De concrete wijze waarop dit gebeurt, hang af (4) van een aantal (soms impliciete) geografische denkpatronen.
1. Europa in het continentale schema
(a) Waar liggen de grenzen van Europa?
- ‘Europa’ heeft verschillende dimensies: fysisch-geografisch, cultuur-geografisch, economisch-geografisch, …
- elk van deze dimensies heeft bovendien een onnauwkeurige definitie
- grenzen worden bewust en onbewust door elkaar gebruikt
Europa is een ‘chaotisch begrip’:
iedereen weet ongeveer wat het is en waar het ligt, maar niemand kan het precies zeggen
een andere vraag is drm relevanter: als niemand precies kan zeggen waar/wat Europa is, wrm willen we dan zulke
grenzen trekken en wrm gebruiken we het begrip dan voortdurend (cfr. schoolhandboeken Aardrijkskunde,
media)?
Lewis & Wigen (1997):
antwoord < reproductie v/d idee dat Europa ‘superieur’ is < analyse van ‘de mythe’ v/h Europese continent
(b) De mythe van het Europese continent
continent = ‘een grote landmassa op aarde’, waarbij we mogen aannemen dat de landmassa’s in kwestie gescheiden
worden door min of meer uitgestrekte wateroppervlakken
Europa is – ongeacht verdere specificatie – nooit een continent
dit is een fysisch-geografische definitie, dus wrm gebruiken vr sociaal- en economisch-geografische doeleiden
wrm krijgen scholieren nog steeds te horen dat Europa een continent is en pakweg het Indische schiereiland niet?
continentale schema werd in de loop van de 19 e E ontwikkeld om Europa de prioriteit te geven die het meende te
verdienen op basis van de specifieke rol in de wereld op dat moment (agressief kolonialisme)
impliciet denkkader: fysisch determinisme = sociale, economische en culturele geografieën worden verklaard
a.d.h.v. fysisch milieu, bv. superioriteit Europa < ‘gunstig klimaat’ in Europa
de 7 continenten (of ‘werelddelen’) zijn een typisch vb. van een ‘metageografie’:een vooraf gepredefinieerde,
maar niet noodzakelijk ter zake doende ‘ruimtelijke bril’ (in dit geval een fysisch-geografische) waardoor
allerhande patronen worden bekeken (in dit geval allerhande sociaal- en economisch-geografische structuren)
2. Bestaan Vlaanderen en Wallonië echt?
(a) Barsten in België
meerdere breuklijnen die op elkaar in lijken te werken, met Vlaanderen-Wallonië als belangrijk vb. maar …
- waar eindigt cultuur en beginnen clichés en irrelevante trivia (bv. ‘luie Walen’ en GSM’s achter het stuur)
- die breuklijnen zijn dynamisch doorheen de tijd
- er zijn andere breuklijnen: binnen Vlaanderen/Wallonië en op andere ruimtelijk schaalniveaus
(bv. werkloosheid en huizenprijzen, …)
,We zien dan wel tot op zekere hoogte Vlaanderen/Wallonië in reëel bestaande economische-sociale-politieke-
culturele breuklijnen, maar we zien toch vooral economische-sociale-politieke-culturele breuklijnen door de
geprefigureerde lens van Vlaanderen en Wallonië (~ ‘metageografie’).
(b) Bestaat Vlaanderen echt? natuurlijk, maar…
- vermeende grenzen niet eenduidig: gewest (socio-economische grenzen) en gemeenschap (culturele grenzen)
- vermeende gemeenschapsgrenzen niet eenduidig: Brussel, faciliteitengemeenten, Nederlands taalgebied
interne culturele breuklijnen (cf. Limburg/West-Vlaanderen)…
- vermeende gewestgrenzen niet eenduidig: werkloosheid/armoede als stedelijk fenomeen,
interne breuklijnen (cf. productiemilieus Kempen vs. West-Vlaanderen vs. Antwerpse Haven)
- vermeende heterogeniteit van België is eig. vrij beperkt:
diversiteit in andere staten vaak >> dan in België (cf. Zwitserland, India, Zuid-Afrika)
- België is niet ‘organisch’ gegroeid, maar Vlaanderen ook niet:
‘Vlaanderen’ is een product van de Vlaamse Beweging (en niet omgekeerd)
- ‘Vlaanderen’ en ‘Wallonië’ bestaan uiteraard, maar hun afbakening als ruimtelijke entiteit zit complexer in elkaar
dan men op het 1e zicht zou kunnen denken en is niet ‘natuurlijker’ dan pakweg provincies of België
- een evident lijkend geografisch begrip als ‘Vlaanderen’ is niet noodzakelijk een bruikbare analyse-eenheid in SEG
- we moeten ons telkens opnieuw afvragen hoe dergelijke ruimtelijke opdelingen tot stand komen, en hoe bruikbaar
ze in de praktijk echt zijn
- In welke mate is deze schijnbaar onontkoombare metageografie daadwerkelijk geschikt om inzicht te krijgen in de
geografie van de Belgische maatschappij?
(c) Het ontstaan van de Belgische tweespalt
een collectief geografen gekend onder de naam ‘Mort Subite’ maakte een diepgaande analyse van de geografie van
de Belgische maatschappij
beter inzicht in de dynamiek van het Belgische federaliseringsproces:
Wrm wordt de taalkundige breuklijn in België zo vaak opgevat als betekenisvolle socio-economische breuklijn?
basisstelling ‘Mort Subite’: België is, net als andere staten, geografisch gefragmenteerd,
en een aantal ruimtelijke breuklijnen zijn in de afgelopen decennia +/- samen komen te liggen
en hebben een zelfversterkende dynamiek teweeg gebracht die België in stukken trekt.
A) Economische geografie
1830-1910: uiteenlopende ontwikkelingen in Wallonië en Vlaanderen tot aan de 2 e IR
- 1e IR: proletarisering in steenkool & staal + socialisme/secularisering in steden in Borinage en Luik
<> semi-proletariaat in textiel + blijvende rol van de Kerk in het platteland van Binnen-Vlaanderen
=> basis voor politieke tweedeling, dominantie ‘zuidelijk’ België, en migratie naar (steden in) steenkoolbekkens
- Brussel ontwikkelt hoofdstedelijke functies (Société Générale, Banque de Belgique belangrijkste
industriële holding voor Waalse industrie + ontwikkeling als tertiaire groeipool)
- 2e IR: nieuwe groeisectoren, productietechnieken en afzetmarkten (cf. chemie en non-ferro (halffabricaten) en
groei Antwerpse regio)
1910-1960: economische eenmaking van België
- sterke ontwikkeling Antwerpse Haven en Kempen (ontginning steenkoolmijnen)
- ABC-as wordt economisch kerngebied, integratie van België in 1 enkele economische structuur
- sterke sturing vanuit Brussel
- kiem van de latere tweedracht ontstaat: de economische kern van België komt progressief in Vlaanderen te liggen
na 1960: groeiende divergentie tussen Vlaanderen en Wallonië hegemonie in Vlaanderen
- buitenlandse investeringen in Vlaanderen, Wallonië is ‘vastgeroest’ in verouderde economische structuren
- beslissingsmacht ‘grote bedrijven’ verhuist naar het buitenland,
wel veel lokaal verankerd kapitaal in delen van Vlaanderen (‘Vlaanderen KMO-land’)
- bloei Antwerpse havengebied (‘Maritime Industrial Development Area’)
, na 1960 stagneert het hoofdzakelijk Franstalig gebied dat vroeger een sterke economische ontwikkeling kende
ten voordele van een sterke economische groei in hoofdzakelijk Nederlandstalig gebied: dit is vooral een verhaal
van veranderede productiemilieus en beslissingsmacht, en niet het zegevieren van ‘de hardwerkende Vlaming’
B) Taal- en culturele geografie
- grootste deel van 19e E: geen status voor ‘het Nederlands’…
- … dat evenwel geen homogene standaardtaal was
- vanaf 1870: taalwetten (zoals de ‘gelijkheidswet’),
met graduele overgang van personaliteits- tot territorialiteitsprincipe
- en graduele overgang van taalflamingantisme tot cultuurflamingantisme tot federalistische beweging met als
streefdoel de culturele emancipatie van ‘het Vlaamse Volk’
- 1963: radicaal doortrekken territorialiteitsprincipe tot taalgrens
‘Vlaanderen’ als culturele entiteit werd langzaam geïnstitutionaliseerd d.m.v. federalisering taal- en cultuurbeleid,
en vervolgens in dagdagelijkse leven genormaliseerd d.m.v. standaardtaal in massamedia
C) Politieke geografie
- Katholieke Partij in Vlaanderen, Socialistische Partij in Wallonië
- hegemonie Katholiek Onderwijs in Vlaanderen
- Koningskwestie in 1950
taalgrens (b)lijkt meteen ook een politieke/levensbeschouwelijke grens
(initieel vooral aan de ‘Franstalige’ zijde als een ‘politiek probleem’ gezien)
Vlaanderen werd politiek geïnstitutionaliseerd
d.m.v. splitsing traditionele politieke partijen in de vroege jaren ’70, verder uitgediept
door regionale partijen (bv. RW in Wallonië, de zich langzaam van het WOII-stigma
onttrekkende Volksunie)
en splitsing nationale partijen (bv. BSP in SP.A en PS),
en vandaag gepercipieerd door sommigen als ‘1 van de 2 democratieën in België’
- in de loop van de geschiedenis hebben de 3 breuklijnen (taal, ideologie en economie) afwisselend
de Belgische politieke agenda beheerst,
en hun geografische patronen hebben hierbij eveneens een min of meer wisselend karakter gekend
- na WOII: deze 3 breuklijnen zijn in steeds grotere mate ook ruimtelijke breuklijnen geworden
- Het is vooral de socio-economische breuklijn (dynamiek van productiekrachten en klassenvorming) die de
belangrijkste is gebleken.
Buitenlandse en binnenlandse investeringen concentreerden zich de afgelopen decennia vooral in Vlaanderen,
en binnen de Belgische constructie zorgt dit voor wrevel bij sommigen.
Doordat deze socio-economische breuklijn ook een steeds duidelijkere ideologische dimensie heeft,
én gepaard gaat met verschillen in taal, heeft de idee van een eigen Vlaamse natiestaat de wind in de zeilen.
- vanaf de jaren ’60 worden in een versneld tempo alle (on)mogelijke problemen in de geografische mal van
‘Nederlandstaligen’ vs. ‘Franstaligen’ gegoten, zelfversterkend proces dat België uiteendrijft
- idee v/e ‘Vlaams Volk’ dat ‘recht’ heeft op een eigen beleidsruimte (of zelfs een staat) is geen verwezenlijking van
een historisch ideaal, maar gewoon een van de mogelijke opties die door veranderende SEG van België de wind in
de zeilen heeft gekregen en nu normaal lijkt
- verhaal is uiteraard complexer, cf. de meer algemene opstoot van regionale identiteit in Europa
- 1 v/d problemen met die gepredefinieerde ‘metageografie’ is dat ze inzicht in de weg kan staan:
veel maatschappelijke kwesties worden op oneigenlijke wijze door die lens geïnterpreteerd
(bv. Brussel is een wereld met eigen taalkundige en culturele dynamiek geworden)
, Hoofdstuk 2: Bevolking
1. Huidige spreidingspatronen
1. erg ongelijke verspreiding (cf. ‘Lorenz-curve en afgeleide Gini-coëfficiënt) met zwaartepunt in
(zuid-)oost Azië
2. relatie met het fysisch milieu (klimaat, fysiografie, bodemrijkdommen)?
3. irrelevantie van bespreking bevolkingsdichtheid op niveau van staten en bij uitbreiding administratieve eenheden
(bv. diversiteit binnen staten, vgl. Singapore/China is zinloos) of ‘territoriale containers’:
- diversiteit binnen ‘containers’ wordt uitgeveegd:
denk aan het ‘modifiable areal unit problem’ (MAUP) en het ‘state-istics’-probleem (is eig. aanwezig bij alle
ruimtelijke patronen die gebruik maken van gepredefinieerde ruimtelijke analyse-
eenheden)
- geografen gaan daarom op zoek naar alternatieven:
vb. 1: geïnterpoleerde kaarten o.b.v. de combinatie van gedetailleerde ruimtelijke informatie
geleverd door satellietbeelden en census data
vb. 2: methodes zoals ‘lived density’ of ‘geleefde densiteit’ = aantal inwoners/km² in de km²’s
die effectief inwoners tellen houdt rekening met dagelijkse ervaring/beleving van inwoners
4. onderscheid ‘oecumene’ en ‘anoecumene’ is essentieel (cf. er is een groot verschil tussen ‘geen’ en
‘weinig’)
2. Oorsprong van de mens en grote migraties
- kennisbron voor analyses v/d oorsprong v/d mens:
genetisch onderzoek (bv. ‘moleculaire klok’) en fossiele vondsten (bv. skeletten en werktuigen)
- ‘moleculaire klok’ = DNA-overeenkomst en kennis over snelheid mutaties wordt gecombineerd om timing en
volgorde van afsplitsing in te schatten:
zo’n 5 Ma splitsten de ‘hominiden’ (rechtoplopend) zich af; Homo Sapiens zelf ± 0,15 Ma
- mede doordat (1) kennis sterk afhankelijk is van (± toevallige) archeologische vondsten en (2) meerdere elementen
worden gebruikt in classificaties, zijn die voorwerp van wetenschappelijk debat en worden ze constant herzien
- verschillende soorten hominiden leefden in elk geval een tijd naast elkaar (bv. Neanderthaler en Homo
Sapiens), maar ook hier onduidelijkheid over concrete wisselwerking
(cf. aanhoudende discussie over ‘verwantschap’ Neanderthaler en Homo Sapiens en
uitsterven Neanderthaler)
- 2 contrasterende hypotheses m.b.t. de oorsprong en daaropvolgende verspreiding van de Homo Sapiens:
‘multiregionale’-these vs. de ‘Out of Africa’-these, waarbij er een consensus is over die laatste
- Homo Sapiens in Europa: vanaf 40 à 50 000 jaar geleden en dan opschuivend met de terugtrekking v/d ijskap
(bv. slechts 1000 jaar geleden in IJsland)
- de hedendaagse fenotypische differentiatie binnen de mens-als-soort kan teruggevoerd worden tot evoluties
in een hiërarchisch systeem van ‘regionale harten’ = ± aparte ontwikkeling door periodes van relatieve afsluiting
(bv. dynamiek zeeniveau voor ‘Amerika’ en uitbarsting Toba-vulkaan Sumatra)
zodat combinatie specifieke genenpool en aanpassing aan fysisch milieu haar beslag kon krijgen