Samenvatting van de leerstof voor het onderdeel Fysiologie dat wordt getoetst in de DBG van blok 2.1. De samenvatting bevat zowel de leerstof uit het boek als uit de reader.
Samenvatting WGAF en WG OWE6/7 PIP - cijfer kennistoets 8,5
Samenvatting WGAF en WG OWE6/7 PIP - cijfer kennistoets 8,5!
Alles voor dit studieboek (231)
Geschreven voor
Hanzehogeschool Groningen (Hanze)
Voeding en Diëtetiek
Fysiologie
Alle documenten voor dit vak (19)
2
beoordelingen
Door: denise_zon • 5 jaar geleden
Door: catootje98 • 4 jaar geleden
Verkoper
Volgen
student380624
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
Week 1. Inleiding en mond tot slokdarm
7.2 Spijsverteringskanaal
Waar? Hoelang?
Van de mondholte naar de maag Na 5 seconden
Het gedeeltelijk verteren in de maag 2-6 uur
De opname van voedingsstoffen in het bloed 5-6 uur
Het voedsel verlaat als feces (ontlasting) het lichaam 12-24 uur
Functies van het spijsverteringskanaal (afzonderlijke taken):
− Opname van voedsel uit het uitwendige milieu (eten en drinken);
− Mechanische verkleining en menging van het voedsel (kauwen en kneden);
− Chemische bewerking door enzymen (vertering);
− Vervoer van voedsel door het spijsverteringskanaal (peristaltiek);
− Overdracht van de voedingsstoffen aan het bloed (resorptie);
− Uitscheiding van onverteerde en onverteerbare stoffen (ontlasting).
Het spijsverteringskanaal
− Holle verbinding tussen mondholte en anus;
− Ongeveer acht meter lang;
− Het lumen behoort tot het uitwendige milieu => de gehele wand is bekleed met epitheel;
− Bestaat uit mondholte, keelholte, slokdarm, maag, dunne darm en dikke darm;
− Met ondersteuning van de speekselklieren, alvleesklier, lever en galblaas.
Algemene bouw van de wand
1. Mucosa (slijmvlies): de epitheellaag die aan het lumen grenst. Tussen de epitheelcellen zitten veel
slijmproducerende cellen => het slijm dient als glijmiddel en beschermt de wand tegen chemische inwerking. Op
sommige plaatsen zijn er kliercellen en/of afvoerbuizen van klieren die spijsverteringssappen afscheiden.
a. Lamina propria mucosae: de onderliggende laag losmazig bindweefsel van het slijmvlies.
b. Muscularis mucosae: grenst aan de lamina propria mucosae; een dun laagje glad spierweefsel =>
contracties van deze spieren ondersteunen de afgifte van klierproducten aan het lumen.
2. Submucosa (bindweefsel): relatief dikke bindweefsellaag met bloedvaten, lymfevaten, lymfatisch weefsel en
zenuwen. In de submucosa liggen de grotere klieren van de mucosa ingezonken.
3. Muscularis (spierweefsel): bestaat uit glad spierweefsel. Het is verdeeld in een binnenste laag kringspieren en
daaronder een laag lengtespieren. Wanneer de kringspieren samentrekken, wordt het lumen dichtgeknepen. Bij
contractie van de lengtespieren wordt het betreffende stukje darm korter. Beide bewegingen kort na elkaar =>
peristaltiek; een golfbeweging van de darmwand.
4. Serosa: het viscerale blad van het buikvlies (niet aanwezig rond de slokdarm). Het is een dun, glad vlies,
bestaande uit mesotheel op een basaalmembraan.
1
,Mondholte
De mondholte of cavum oris vormt het begin van het spijsverteringskanaal en is ook onderdeel van de luchtwegen.
De mondholte is bekleed met slijmvlies, bestaand uit meerlagig niet-verhoornend plaveiselepitheel. De mondholte is
een multifunctioneel orgaan. Het heeft een functie bij het spreken en de smaakzin. In de mondholte start de
voedselvertering: het voedsel wordt betast, verscheurd en verkleind, vermengd met speeksel en slijm, gedeeltelijk
verteerd en ten slotte ingeslikt.
Begrenzing van de mondholte
1. Het dak wordt gevormd door het palatum (gehemelte) in het centrum en de bovenkaak met de gebitselementen
aan de zijkanten. Het is de scheiding tussen de mond- en neusholte.
a. Het voorste deel, het palatum durum (harde gehemelte), is hard en bevat botweefsel dat tot de bovenkaak
behoort.
b. Meer naar achteren bevindt zich het palatum molle (zachte gehemelte) en dit bestaat uit spierweefsel.
c. Het loopt naar achteren taps toe en eindigt in de uvula (huig).
2. De achterste rand van het zachte gehemelte loopt met een plooi langs de zijkanten omlaag tot in de
mondbodem: de achterste gehemeltebogen.
3. Hiervóór ligt aan beide kanten nog een plooi: de voorste gehemeltebogen.
4. Tussen de voorste en achterste gehemelteboog zitten aan beide kanten de tonsillen (amandelen).
5. De zijkanten van de mondholte worden gevormd door de wangen, die naar voren toe uitlopen in de lippen
(labia). Lippen en wangen bestaan uit dwarsgestreepte spieren. De lippen kunnen de mondholte afsluiten en
spelen een grote rol bij de mimiek; onderdeel van de mimische musculatuur. De lippen hebben een uitgebreide
doorbloeding en zijn bedekt met een dunne laag verhoornend plaveiselepitheel, zonder slijmcellen => vormt de
overgang tussen de huid en het slijmvlies in de mond.
6. Elke lip heeft aan de binnenkant een lipteugel, een mediaal vlies dat de lip met het tandvlees verbindt.
7. De mondbodem wordt gevormd door de onderkaak en de mondbodemspieren, zoals de spierteugels van het
tongbeen, de spieren van de tongbasis en uitlopers van de halsspieren.
Structuren die een rol spelen bij de voedselbewerking zijn de tong, de kauwspieren, het gebit en de speekselklieren.
2
, Tong
De lingua is een dwarsgestreepte spier met een grote beweeglijkheid => de tongpunt kan alle kanten op bewegen.
1. Tussen de tong en de mondbodem zit een dunne slijmvliesplooi: de tongriem. Deze speelt een rol bij de
tongbewegingen.
2. Aan de achterkant zit de tong vast aan het os hyoideum (tongbeen).
3. Op de tongbasis achterin de mond ligt de tongamandel, lymfatisch weefsel dat deel uitmaakt van de
waldeyerring => lymfatisch weefsel in de keelholte dat betrokken is bij de afweer van het lichaam.
4. Het tongslijmvlies is een dikke laag niet verhoornend plaveiselepitheel. Het heeft een ruw, soms bultig oppervlak
en bevat een groot aantal smaakpapillen. Ze bevatten de smaaksensoren (smaakzintuigcellen).
Functies van de tong
− Onderzoeken van het voedsel door middel van tast-, temperatuur- en smaaksensoren;
− Een hulporgaan bij het kauwen en het vermengen met speeksel;
− Bij het inslikken van voedsel of vloeistof zijn tongbewegingen noodzakelijk;
− Van belang bij het spreken, reinigen van het gebit en vervult een erotische functie.
Kauwspieren
De kauwspieren zijn erg sterk. Ze trekken de onderkaak zeer krachtig tegen de bovenkaak aan. Je opent je mond
door de kaakspieren te ontspannen. Bepaalde halsspieren kunnen de kaak verder naar beneden trekken. De
ritmische bewegingen zijn op en neer, voor- en achterwaarts en naar links en rechts.
Gebit
Tanden en kiezen vormen samen het gebit. De tanden en kiezen van het
bovengebit zijn verankerd in de maxilla (bovenkaak). Het ondergebit zit vast
in de opstaande benige rand van de mandibula (onderkaak). Beide zijn
hoefijzervormig en passen op elkaar => occlusie.
Een volledig volwassen gebit bestaat uit 32 tanden en kiezen
(gebitselementen). Bij de benoeming hiervan verdeel je de bovenkaak en de
onderkaak elk in twee gelijke stukken => vier kwadranten. Elke kwadrant
heeft twee dentes incisivi (snijtanden), een dens caninus (hoektand), twee
dentes premolares (molaren, valse kiezen) en drie dentes molares (molaren,
ware kiezen). Op latere leeftijd => dentes sapientiae (verstandskiezen).
De samenstelling van het gebit geef je weer met de tandformule: elk gebitselement wordt in een getal met twee
cijfers uitgedrukt. Het eerste cijfer geeft de kwadrant aan, het tweede cijfer bepaalt om welk gebitselement het gaat.
Het zichtbare deel van de tand of kies noem je de kroon. De hals is het deel dat door tandvlees is bedekt. De hals
vormt de overgang naar de wortel die verankerd is in de kaak. Tanden hebben één wortel, kiezen hebben er twee tot
vier. Gebitselementen zijn opgebouwd uit dentine (tandbeen, ivoor), een speciaal soort botweefsel. Het is compacter,
maar toch elastischer dan botweefsel. Tandbeen wordt in de kroon
beschermd door email (tandglazuur): een harde deklaag die beschermt
tegen krassen, schuren en afbreken en tot op zekere hoogte tegen de
inwerking van zuren. In de tandhals gaat het glazuur over in cement,
een kitachtige stof waarmee hals en wortel bedekt zijn. Tussen het
tandbeen en het kaakbeen zitten stevige bindweefseldraden, waarmee
de tand of de kies stevig en een beetje verend in de kaak verankerd is.
Binnenin de kroon zit de tandholte, die overgaat in het wortelkanaal.
Beide zijn gevuld met tandpulpa (tandmerg), bestaand uit losmazig
bindweefsel met bloedvaatjes en zenuwtakjes.
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper student380624. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.