Deel 1: Biologische, psychologische en sociale basis van gedrag
Inleiding
Biopsychosociale basis van gedrag = studie van het gedrag (handelen, waarnemen, denken,
gevoelens) doorheen de verschillende levensfasen van de mens en de biologische,
psychologische en sociale invloeden daarop
Gedrag = iets doen of iets niet doen (je kunt niet niet communiceren), laten beïnvloeden
door omgeving
Gedrag is een complex samenspel van verschillende factoren:
Biologische basis van gedrag: (hersenen, hormonen)
Psychologische basis van gedrag: (motivatie, leren, geheugen, stress,…)
Sociale basis van gedrag: (invloed van ons gezin, netwerk, sociale rol,
maatschappelijke kwetsbaarheid,…)
Hoofdstuk 1 – Biologische basis van gedrag
1 Inleiding
Om onszelf en ons gedrag te begrijpen, moeten we weten waar we vandaag komen:
evolutieleer -> erfelijkheidsleer
Gedrag = een reactie op een prikkel uit het milieu
2 Evolutieleer
2.1 Inleiding
Wie zijn we en waar komen we vandaag? -> ontstaanstheorieën met verschillende invalshoeken:
Schepping door hogere macht (religieus)
Evolutie uit ééncellige organismen (wetenschappelijk)
-> één van de ontstaanstheorieën is de evolutietheorie: beschrijft hoe de erfelijke eigenschappen
van een populatie veranderen van generatie tot generatie als gevolg van genetische variatie,
natuurlijk selectie en voortplanting (Darwin wordt dikwijls gezien als de grondlegger)
2.2 Darwin en de evolutietheorie
Darwin en zijn evolutietheorie legt uit hoe planten, dieren en zelf de mens zijn ontstaan uit
een voorouder en zich dankzij natuurlijke selectie aan hun omgeving hebben aangepast ->
theorie was revolutionair
Darwin stelde dat het voortplantingssucces van een individu afhangt van zijn eigenschappen
en dat alleen de eigenschappen die het best in de omgeving passen terecht komen in de
volgende generatie
Drie basisprincipes:
1. Variatie als motor voor evolutie
Van nature al verschillen tussen organismes van eenzelfde soort
Nakomelingen zijn nooit een exacte kopie van de ouders
Kleine verschillen in de natuur = variaties
2. Selectie
1
, Natuurlijke selectie:
Variaties geven aanleiding tot selectie
Afhankelijk van de omgeving zijn sommige eigenschappen gunstig of
nadelig -> individu die voornamelijk gunstige eigenschappen bezit,
grotere kans om veel nakomelingen te produceren
Het richting geven aan de evolutie gebeurt door:
Struggle of life = door bepaalde (veranderde) omgevingsfactoren
wordt het leven voor sommige organismen moeilijker ->
concurrentie tussen soortgenoten
Survival of the fittest (het overleven van de beste passende NIET
recht van de sterkste) = sommige eigenschappen zijn aangepast aan
de omgeving, de best passende overleefd
Ook seksuele selectie:
Uiterlijk van mannetje zegt bij veel soorten iets over zijn kwaliteiten
Natuurlijke en seksuele selectie kunnen met in elkaar in conflict komen
(mannetje die opvallend is voor vrouwtje kunnen voor vijand makkelijke
prooi worden)
3. Erfelijkheid
Eigenschappen worden doorgegeven aan nakomelingen
Veranderingen (mutaties) in de genen van een individu zorgen ervoor dat er
variaties binnen een soort ontstaan & dat de soort zich steeds beter gaat
aanpassen (adaptie)
2.3 Evolutie stopt niet
Evolutie is een zeer traag proces, en is meestal niet zichtbaar in een mensenleven. Toch
gebeurt evolutie soms versneld, vb. in een omgeving met veel selectiedruk of bij organismen
die zich zeer snel en veelvuldig voortplanten
2.4 Evolutionaire verklaringen voor gedrag
Wortels van ons gedrag zijn terug te vinden in een grijs en ver verleden
Evolutionaire psychologie = probeert het gedrag van mensen te begrijpen door te
bestuderen hoe onze evolutie heeft plaatsgevonden
Evolutionaire verklaringen voor gedrag proberen te verklaren waarom mensen zich
gedragen zoals ze doen door te wijzen op de voordelen van een bepaald gedrag in termen
van overleving
Psychologische gedragsverklaringen proberen te zoeken naar onderliggende mechanismes -
> hersenen
Sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan
2.5 Argumenten tegen de evolutietheorie
2
, Vanuit wetenschappelijke hoek worden veel argumenten pro evolutietheorie aangebracht,
er zijn ook contra’s vanuit vb. katholieke hoek, maar ook vanuit andere godsdiensten
worden tegenargumenten geformuleerd en verspreid
3 Erfelijkheidsleer
3.1 Inleiding
Veel van ons menselijk gedrag kan dus verklaard worden vanuit de biologie
Doel in het leven om zoveel mogelijk gezonde, fitte nakomelingen te produceren
Veel variatie in onze populatie
De erfelijke eigenschappen van elk levend wezen worden bepaald door hun DNA
3.2 Het erfelijk materiaal van de mens: DNA, chromosomen en genen
Ons lichaam is opgebouwd uit 100.000 miljard
lichaamscellen -> 1 lichaamscel is kleiner dan een zandkorrel
en bevat een celkern
In de celkern worden een soort wormpjes zichtbaar =
chromosomen -> 46 in totaal per celkern, telkens twee die
heel veel op elkaar lijken, vormen een paar
In totaal 23 paar chromosomen
Chromosomenparen 1 tot 22 zijn
lichaamsbepalende chromosomen
Paar 23 bestaat uit de geslachtschromosomen, XX
bij een vrouw en XY bij een man
In elke ‘gewone’ celkern vind je dezelfde 46 chromosomen
terug. Ieder chromosoom bestaat uit een lang, in elkaar
gevlochten draad = DNA
DNA = de stof die in de celkern zit en informatie bevat voor erfelijke eigenschappen, zowel
zichtbaar als onzichtbaar (vb. haarkleur, bloedgroep, kleur ogen) -> structuur: lange
wenteltrap
Genen = kleinere DNA stukjes die zorgen voor een erfelijke eigenschap (meer dan 30.000
genen) -> beschrijft dus de code van een kenmerk
Genen zijn belangrijk, maar doen zelf helemaal niets -> zware werk in cellen wordt gedaan
door eiwitten -> gen beschrijft alleen hoe een eiwit eruit moet zien
Genoom
= de volledige set van erfelijk materiaal van een
organisme en bevat alle informatie die nodig is
voor opbouw van dat organisme en zijn groei en
ontwikkeling -> kort: verzameling van alle genen
Bijzonder: geslachtschromosomen
3