Dierkunde
Bouw en fysiologie van het dier
Hoofdstuk 0: Inleiding
Begrippen
Structuren = cel + weefsels + organen + stelsels
een cel: vormt een anatomische eenheid van een levend wezen en kan sterk verschillen van functie en vorm
weefsel: een geheel van gelijk gespecialiseerde type cellen
organen: een geheel van verschillende weefsels die 1 samen 1 welbepaalde taak uitvoeren
stelsel: een geheel van organen die samen een welbepaalde fysiologische functie uitvoeren
Anatomie: de studie van vorm, ligging en onderlinge betrekking van cellen, organen, weefsels en stelsels in
statische toestand.
o Microscopische anatomie: de anatomie van structuren die niet met het blote oog waar te nemen zijn.
Cytologie / celleer: studie vd celstructuur
Histologie / weefselleer: studie vd weefselstructuur
o Macroscopische anatomie: de anatomie van structuren die wel met het blote oog waar te nemen zijn
Topografische anatomie: de studie betreffende de plaats van organen in een organisme
Vergelijkende anatomie: studie van gelijkenissen en verschillen bij eenzelfde orgaan of stelsel
zoals deze voorkomen bij verschillende soorten dieren.
Fyisologie: studie vd werking vd verschillende structuren
Morfogenese: studie vh ontstaan en de ontwikkeling v. structuren
o Embryologie: bestuderen vd ontwikkelng van een nieuw individu in een periode gaan de vd conceptie
tot aan de geboorte.
OPM: in principe spreekt men slechts over een foetus zolang niet alle organen en stelsels gevormd zijn.
Van zodra alle organen en organensystemen gevormd zijn wordt het embryo een foetus. Bij rundvee wordt
het embryo na ~2 maanden dracht een foetus.
Doel vd anatomie in het zootechnisch onderwijs
1. het is noodzakelijk een dier grondig te kennen
2. het is een basis vak voor de beoordeling vh levende dier en ook van het geslachte dier (het karkas)
3. het is een basisvak voor de fysiologie: vooral inwendige organen en in relatie daarmee de veevoeding
4. het is een basisvak voor de gezondheidsleer en ziekteleer
Topografische beschrijving
… lees cursus p. 14 – 16 …
Stijn Vandelanotte -1- Dierkunde II
, Dierkunde
Hoofdstuk 1: Histologie of studie van de weefsels
Inleiding
Klieving:
- cellen delen maar blijven bij elkaar → de resulterende cellen vormen en zijn blastromeren
- oorspronkelijk volume inname blijft , maw dochter cellen worden kleiner (1,2,4,8,16,32)
Wat is een klieving? De eerste mitoses die een eicel ondergaat
Blastula
- verdergaande klievingen → resulterend in de vorming van holle sfeer = blastula
- central holte = segmentatie holte of blastocoel
- bij zoogdieren noemt men dit stadium de blastocyt
Gastrula
- cellen aan animale pool groeien sneller dan de cellen aan de vegetatieve pool
→ vegetatieve pool wordt hierdoor naar binnen gedrukt → invaginatie → blastocoel wordt kleiner
→ instulping wordt de oerdam → opening tot deze holte is dan de blastoporien
→ presumptieve orgaanvormende gebieden worden naar hun plaats gebracht
Ectoderm blijft langs de buitenzijde
Het endoderm invagineert
→ gastrula = eindstadium voor dieren met geholte darm, hogere metazoa planten evolueren verder
Mesoderm of 3e kiemblad
- tussen ecto en endoderm, dus in de segmentatie holte gaan cellen zich profileren om een derde kiemblad te
vormen, het mesoderm
o het mesoderm = eindstadium voor platwormen
Vorming coeloom of lichaamsholte
3 types
- mesoderm 1 lagig, aanleunend tegen ectoderm → valse lichaamsholte tussen meso en endoderm
- mesoderm 2 lagig, aanleunen tegen ectoderm en endoderm → echte lichaamsholtes
met dwarse tussenschotten → metamerisatie (bv segmenten)
Organogense
- begint tijdens de gastrulatie
Uit ectoderm: Uit endoderm: Uit mesoderm:
• integument → • epitheel van • spieren
beschermingstelsel spijsverteringstelsel • internskelet
• zenuwstelsel • aanhangsels (longen, • hart en bloedvaten, nieren, gonaden
• begrenzing mond, anus lever) • bindweefsel
Epitheliaal weefsel
Eigenschappen
o Dicht aaneen/op gestapelde cellen
o Grote kern
o Weinig tussencelstof
Types
o Klierepitheel
o bekledingsepitheel
Bekledingsepitheel of dekepitheel
Beschermen en bedekken van inwendige of uitwendige lichaamsoppervlakten. (Belangrijk bij weerstand v. dieren)
Types:
Uitwendig epitheel of epithelium
o De huid: meerlagig epitheel met vooral een beschermingfunctie
o Slijmvliezen / mucosa: epitheliaalweefsel die alle inwendige organen bedekt die in direct contact staan
met de “buitenwereld”. (belangrijk bij: vertering, ademhaling, voortplantingstelsel omtrent ziekten! )
Inwendig epitheel of endothelium
o Weivliezen of serosa: Bedekt holten die niet in contact komen met de “buitenwereld”. Bv bloedvaten,
borstvlies, buikvlies + bv: darmscheil of mesenterium ⇒ darm zowel door serosa als mucosa omgeven.
1 lagig epitheel …
o Plaveisachtig; platte brede en dicht aaneensluitende cellen
o Cilindervormig; cilindervormig en soms voorzien van trilharen → vb in dunne darm,
o Kubisch; hoekig → bv speekselklieren/urinewegen
o pseudo meerlagig epitheel (gelijkend op meerlagig omdat, celkernen bevinden zich op verschillende
hoogtes in de cellen, wel allemaal rustend op het basale membraan)
Meerlagig epitheel … meerdere lagen boven op elkaar
o Plaveisachtig, cilindervormig, prismatisch … trilharen voeren mechanische functie uit !
Stijn Vandelanotte -2- Dierkunde II
, Dierkunde
A = eenlagig, plaveiselachtig B = eenlagig, kubisch C = eenlagig, plaveiselachtig, buisvormig D =
eenlagig, kubisch, buisvormig E = eenlagig, kolomvormig F = kolomvormig met trilhaartjes G =
gelaagd F = gelaagd plaveiselachtig
Klierepitheel
Wat? Gespecialiseerd epitheel met Secreterende functies (vormt dus klieren). Deze worden sterk in relatie
gebracht met productie van hormonale regeling vh lichaam zoals enzymes, vertering, melkproductie
Ontstaan? Als een zakvormige invaginatie of inzinking vh dekepitheel
o Het bredere deel is het Secreterende deel
o Het smallere deel fungeert als afvoerkanaal
Types:
Op basis van morfologische kenmerken
o Ééncellige klieren: 1 cel die tussen andere epitheel cellen is gelegen bv slijmbekercel
o Meercellige klieren: meerdere cellen die samen een klier vormen
Buisvormige klieren: bv zweetklieren, smeerklieren
Trosvormige of knopvormige: melkklier en oorspeelselklier; Hier vertakt de klier zich
boomvormig en al de vertakkingen eindigen uiteindelijk in acini of alveolen of verwijde
blaasjes. Deze blaasjes zijn het Secreterende gedeelte terwijl de vertakkingen de
afscheidkanalen vormen.
Op basis van de aanwezigheid van een afvoerkanaal
o Klieren met afvoerkanaal = exocriene klieren
o Klieren zonder afvoerkanaal = endocriene klieren (hormonale klieren)
Bv: hormoonproducerende klieren die het secretieproducten rechtstreeks in het bloed afgeven.
Bv: pancreas, schildklier en hypofyse
Op basis van secretie proces
o Merocrierne klieren: secretieproducten worden getransporteerd naar de celwand en uit de celwand
verwijderd. Er is geen verlies aan cytoplasma en geen beschadiging vd celmembraan
Bv: melkeiwit
o Apocriene klieren: bij secretie is er een gering verlies aan cytoplasma
Bv. Melkvet
o Holocriene klieren: cel wordt volledig omgevormd tot secreet en uitgescheiden
Bv. Talgklieren in de huid
Op basis vd aard vh secreet
o sereuze klieren (waterig secreet)
o mukeuze klieren ( slijmachtig secreet)
Stijn Vandelanotte -3- Dierkunde II
, Dierkunde
Bindweefsel
Kenmerken
o Komt overal in het lichaam voor
o Kleiner aantal cellen
o Grote hoeveelheid tussencelstof of grondstof
Functie
o Mechanische functie: ondersteunen, omhullen, verbinden
o Metabolische functie: verbinding bloed met andere weefsels, zwelvermogen, water vasthouden
o Verdedigingsfunctie: fagocyterende cellen (entingen) , antilichamen aanmaken (reticulair bindweefsel)
Samenstelling
o amorfe basisstof of tussencelstof waarin de andere bindelementen gedompeld zijn
afgescheiden door bindweefsel cellen en bestaan uit eiwitten, vetten, polysacchariden
o bindweefsel cellen of fibroblasten (groot, afgeplat en onregelmatig van vorm)
functie: vorming van een cellulair netwerk
o bindweefsel bundels of collageenbundels
gevormd door dunne,regelmatige vezels tot bundels die vaak omringd worden door 1 of meer
ringvezels
zeer buigzaam maar niet rekbaar
o elastische vezels: deze geven een grote elasticiteit aan het bindweefsel)
hebben de vorm van geknipte vezels waardoor ze een uitrekbaar karakter krijgen.
Types bindweefsel
o elastisch bindweefsel
geelachtige kleiur
vooral elastische vezels met eventueel ook cellen en vezelbundels
komt voor in de nekband, longalveolen, ophangbanden van de uier, buikwand
o vezelachtig bindweefsel
witachtige kleur
vooral collageenbundels onderling evenwijdig of gekruist
komt voor in het weefsel der pezen : vd gewrichtsbanden, vliezen rond de spieren
o gelei achtig bindweefsel of slijmweefsel
embryogonale vorm vh bindweefsel
tussencelstof is homogeen en geleiachtig, de cellen zijn zeer talkrijk, de vezels zeldzaam
komt voor rond de navelstreng bij de geboorte
o netweefsel of reticulair weefsel
talrijke cellen die onderling verbonden zijn door fijne uitlopers
tussen de cellen basisstof en de mazen vooral opgevuld met lymfocyten
komt voor in de lymfe klieren, beenmerg, milt
o vetweefsel
vetcellen = bindweefselcellen die hun uitsteeksels verloren hebben en rond geworden zijn
protoplasma propt zich vol met vetdruppeltjes die geleidelijk versmelten tot 1 grote
vetdruppel
OPM: collageen bindweefsel: hoogwaterbindend vermogen die vooral voorkomt in zuur milieu en bij jonge dieren.
Groot belang in de vleeswaren bereiding
OPM: enkele percentage voorbeelden ivm elastisch bindweefsel
% bindweefsel %elastisch bindweefsel
------------------------------------------------------------------------------------------------------
Nekband 100 % 80
Hoofdslagader 50-90 23-57
Achillespees 80-90 1-5
Spier 0-15 0-2
Stijn Vandelanotte -4- Dierkunde II