Inleiding
Descriptieve ethiek: beschrijven en verklaren menselijk gedrag (welke N&W in welke situatie en hoe evolueren)
L. Kohlberg: onderzoek psychologische ontwikkelingen mensen (Heinz-dilemma : Heinz apotheek, medicijn stelen voor vrouw die kanker?): typologie:
Stadia van morele ontwikkeling:
Niveau 1: pre-conventioneel : gedrag gericht op vermijden van straf Opvallend: vrouwen komen maar tot
niveau 4 en mannen tot niveau 6 =>
1) Regels volgen om gehoorzaam te zijn aan autoriteiten (moet van mama) dus mannen moreel hoogstaander
Haalt morele conclusies uit
2) Goed is eigenbelang volgens (ik wil geen boete) vaststellingen (is dus niet zo
descriptief, neemt een normatief
Niveau 2: conventioneel : conformiteit voor sociale erkenning standpunt in)
3) Goed is verwachtingen anderen vervullen en loyaal zijn
4) Goed is wetten respecteren en plichten vervullen
Niveau 3: post-conventioneel : gedrag gericht op alg morele principes (zelf overtuigt goed voor mezelf en maatschappij)
5) Houden aan onderlinge afspraken en vermeerdering van het nut voor zoveel mogelijk mensen
6) Goed is volgen van autonoom gekozen, universele rechtvaardigheidsprincipes
Normatieve ethiek: vraag naar waarop steunen morele normen?
H1: problemen voor een normatieve ethiek
Legitimeringscrisis: normatieve ethiek = bepaling waarop normen steunen, grondslag normen: vandaag moeilijk
Morele crisis: komt niet omdat traditionele waarden verloren of omdat geen basispatroon
Uitgelegd via paradox van Apel
- Nood ethiek die universeel (op iedereen van toepassing zijn) en geldig (moet dus beargumenteerd kunnen worden)
- Noodzakelijk en onmogelijk door: groeiende invloed wetenschap en techniek
Heeft invloed op de gehele wereld (noodzakelijk) en dus iedereen op de wereld zijn verantwoordelijkheid
nemen en met elkaar afspraken (universele aspect ethiek)
Probleem: wetenschap is inhoudelijk leeg, gebruikt een universele wiskundige taal (kan hierdoor wel breed
worden toegepast) maar ethiek is subjectief, niet breed toegepast (van toepassing bepaalde cultuur, individu, …)
Uitgelegd via: disjunctie feit-waarde
- Logisch: is een kloof tussen de feiten en de waarden: de waarden zijn niet per se af te leiden uit de feiten
- Disjunctie tussen feit en waarde als typische probleem van de moderniteit (sinds Hume intrede gedaan)
Traditionele mens: disjunctie was er niet => normen en waarden stonden vast bij het begin van het leven
(essentie (functie) -> existentie (bestaan zelf)) bv. papa schoenmaker, zal ik ook worden
Moderne mens: geeft doorheen leven eigen leven vorm en kiest zelf N&W (existentie -> essentie)
Uitgelegd via: disjunctie doel-middel
‘Entzauberung der Welt’: onttovering van de wereld – M. Weber: wereld verliest magische kracht door W & T
Waardenrationaliteit (handelen beheerst door geloof in ethische of religieuze waarheden) <-> doelrationaliteit (afwegen van
middelen, gevolgen en alternatieven in functie van een doel) : scheiding zorgt dat waarden en doeleinden buiten de
rationaliteit komen te liggen, alles geen wetenschappelijke verklaring is, is niet legitiem.
Laatmoderniteit: schets
‘Experiment van de moderne tijd’ – H. De Dijn
- Leerling-tovenaar (illustratie: experiment (W&T) in gang gezet zonder weten waar naartoe gaat, nog
niet de formule gevonden voor als het fout gaat
Ideaal van zelfbeschikking (autonomie)
Verlichtingsideaal doorgetrokken onszelf: willen vrij (zelf denken en beslissen) zijn om ons volledig te
ontplooien
Interne tegenstrijdigheden
Kiezen wij de waarden of kiezen ze ons?
Abstracte idealen
Zijn we wel nog zo vrij? Onderdeel van een allerlei systemen en structuren: geen grip op
Einde van de grote verhalen – Lyotard: de grote verhalen van ‘vrijheid’, ‘democratie’, ‘vooruitgang’ zijn
weerlegd door feiten bv. Auschwitz
, Reacties: toenemend individualisme en hernieuwde particulariteit (plooien ons terug op onszelf, voelen ons niet echt een lid van een sociaal verband)
en ironie (ironisch-esthetische levenshouding: nemen niks meer serieus, willen ons niet meer engageren en hebben meer aandacht voor de ‘mooie dingen’) en cynisme (mensen die zich wel
willen engageren zijn verdacht)
Grondtypes van ethisch denken
1) Teleologische ethiek: (epicurisme, utilitarisme, Aristoteles) => telos = doel Extreme vorm: loutere resultaatsethiek (doel
bereiken kost wat kost)
Handelen naar een doel
Ethiek met een waardevol doel: de handelingen die bijdragen tot dat doel zijn goed
2) Deontologische ethiek: (circa 18e E)
Intentie, motieven die aanzetten tot de handeling Extreme vorm: loutere intentie-ethiek : ‘Fiat iustia,
Kant (plichtsethiek) & Levinas pereat mundus’: intentie heilig
Aristoteles: geluk als grondnorm
Statuut en de methode van ethiek
Ethiek als filosofisch discipline: ethiek is een op zichzelf staand discipline, niet afhankelijk van iets anders
Ethiek vd vrije burger in de polis: ethiek is gekoppeld aan bep gemeenschap (polis), reflectie van burger daar
Radicaal humanistisch en immanente ethiek: niet gebaseerd op iets transcendentaal/theologisch
Subject heeft wel nog geen plaats: innerlijke komt pas mee in de ethiek vanaf moderniteit
Theoretische (blik op de werkelijkheid, vervat in theoria) <-> poietische wetenschap (kennis werkelijkheid gebruiken om iets te maken ->
ingrijpen)
Praktische wetenschap: juiste/goede beslissing nemen
Juiste beslissing nemen = goed leven (= handelen naar een doel: het goede)
Bonum est faciendum: het goede is wat gedaan moet worden (niet een theorie ervan)
Ethiek is een praktisch discipline: het zedelijk goede = prakton agathon (het goede ligt in het handelen)
Kritiek op Plato: Aristoteles zegt goede bestaat enkel in ons handelen, niet het denken, ligt in het handelen in deze wereld (niet in een andere
wereld)
Eudaimonistische ethiek
Ethiek is praxis: handelen met een doel in zichzelf ( <-> poiesis: handelen met een doel buiten zichzelf)
Hoogste doel: geluk (eudaimonia) => geluk (doel) ligt in het handelen zelf
Inhoud:
Mens heeft logos: geluk moet bijdragen aan onze rede, ons intellectuele voldoening geven
Moet aangevuld worden met een deugdzame activiteit (mens heeft emoties, ambities, …)
Moet ons een geluksgevoel geven (inwendige factor) en bijdragen aan de gezondheid, rijkdom
(uitwendige factoren)
=> Geluk is dit alles bij elkaar brengen
Deugdenleer
1) Karakterdeugden
“Een karakterhouding die ons in staat stelt een keuze te maken en die het midden houdt met betrekking tot ons, een midden dat bepaald
wordt door de rede, dat wil zeggen zoals een verstandig mens het zou bepalen.”
Karakterhouding: een door gewoonte verworven houding die blijven is bv. door te oefenen
Deugd houdt het midden tussen twee ondeugden (te veel en te weinig)
Juiste midden rekening met persoon, zedelijkheid is betrokken op individu: midden voor iedereen anders
Juiste midden is een hoogtepunt geen middelmatigheid
2) Verstandsdeugden
Theoretische wijsheid: inzicht in de werkelijkheid zelf
Praktische wijsheid: inzicht in het concrete (alg regel toep conr geval)
Heropleving deugdenethiek
M. Nussbaum, Macintyre, …