Immunopathologie – overgevoeligheidsreactie type I
(zie lijst andere document)
Type I-III: Ab-gemedieerd
Type IV: celgemedieerd
Type I overgevoeligheid: acute
Sensitisatie- of inductiefase: lichaam moet allergeen leren kennen
Reactiefase: cellen en Ab spelen rol
mastcellen en basofielen (bw mucosa)
respons van mastcellen en basofielen
Regulatie (controle): hoe ingrijpen op respons
IgE respons (B-cel)
degranulatie (mastcel)
einddoelwitcel (secretorische cellen, gladde spiercellen)
Diagnose
Klinische manifestatie
anafyaxie (algemeen)
specifieke allergische condities
Behandeling
Stap 1: sensitistaie- of inductiefase
Er is meestal sensitisatie nodig om allergie te ontwikkeling, niet altijd
Vaak iets wat thv mucosa gebeurt, soms ook thv huid
Allergenen dringen door komen submucosaal en hier zitten DC
nemen Ag op differentiatie presentatie met MHCII MHCII
presentatie aan helper-lymfocyten CD4 activatie en productie cytokines
Indien TH2: cytokines zijn dan IL4 en IL13 en die zorgen dat B-lymfo’s
(die zelfde Ag herkennen) switchen van IgMIgE positief
Uiteindelijk gaan B-lymfo verder differentieren worden plasmacellen die
IgE Ab produceren
= sensitisatiefase
Normaal moet je enkele x in contact geweest zijn met allergeen vooraleer
dat IgE-Ab er zijn die vervelende reacties kunnen veroorzaken
Antigenische factoren (welke Ag kunnen dit veroorzaken)
Moeten robuust zijn zodat ze niet afgebroken worden
Bv: pollen, mijten, toxines van insecten, sporen van schimmels
Sensibilisatieweg en dosis: vooral mucosaal, kan ook huid en als er kleine
dosissen in contact komen
mucosa is filtersysteem: er gaat beetje doorheen en dat bereikt
immuunsysteem en triggert – als er veel doorheen gaat, dan gn
sensitisatiefase
,Genetische factoren: erfelijk
Iemand met overgevoeligheid geeft dat vaak door aan kinderen
Te maken met FceR1 waar polymorfisme is: sommige binden nog
efficienter IgE dus makkelijker ontstaan allergie, maar ook MHC
Kleine stukjes die herkend worden zijn persoonsafhankelijk
Ook raspredispositie
atopische dermatitis: terriers, dalmatiers, ierse setters
Ag gekenmerkt door epitopen – kleinste Ag = lysozyme
129 AZ en 12,9kD
1 B-cel-epitoop
3 T-cel-epitopen
Je hebt tenminste een bep grootte nodig om minstens 1 B-cel-epitoop te
hebben – de structuur moet herkend worden door B-cel-R
B-cel-epitoop alleen is niet genoeg, want immuunreactie activeren zonder
T-cel-help is niet mogelijk – B-cel kan het herkennen, maar niet
geactiveerd indien geen T-cel-help
Dus ook T-epitopen nodig: lineaire opeenvolging AZ (gn ruimtelijke
structuur, maar sequentie die herkend wordt en in groeve MHC kan)
B- en T-epitopen nodig: hierdoor ruimtelijke structuur en grootte nodig
wat met farmaca (want die zijn te klein om T-epi te hebben)
Moeten ergens T-cel-epitopen recruteren
Bv: penicilline kan herkend worden door IgE-Ab, maar te klein dus
bindt aan grotere structuur die die epitopen wel heeft
Kleine farmaca gaan op zichzelf gn respons uitlokken, moeten eerst
binden dan nieuw Ag
Hoe: albumine pakken van dier in waterige oplossing bij elkaar
overnacht wachten albumine met penicilline erin
Veel van allergische farmacon hebben zelfed basisstructuur: reactieve ring
die makkelijk opengaat en bindt aan eiwitten (je moet genetisch in staat
zijn om b-cel-epitoop te herkennen – dus is niet zo bij iedereen)
Stap 2: reactiefase
Eens je sensitisatie hebt, heb je nog niet echt jeuk en reactie
Zolang je maar niet opnieuw in contact komt met allergeen
Bij 2e contact met allergeen: reactiefase treedt op
IgE-Ab die geprod zijn gaan zich hechten op R: binden op FceR1
Er zijn verschillende FceR1: hoge affiniteits-R
IgE-Ab in bloed gaan aan FceR1 binden er wordt dus ergens in
lichaam IgE gemaakt en die gaat altijd aan R binden
Hoge affiniteit dus gn immuuncomplexen nodig
,Plaats van FceR1 om te binden aan IgE-Ab bevindt zich zijdelings op Fc
gedeelte waardoor Ab 2 bindingsplaatsen kunnen krijgen die nr elkaar toe
gericht zijn en dat is nodig vr allergische reactie
bindingsplaatsen liggen nr elkaar toe en nu kan er een allergeen tss 2
antistoffen gesandwitchd worden
Als er een allergeen tussenzit triggert cel cel stelt vesikels vrij
2 IgE-Ab nodig die binden om trigger te veroorzaken: crosslinking
Wat komt vrij
Histamine: vaso-actief, belangrijkste, geeft VD (bij rund geeft het
VC thv longbloedvaten)
Serotinine: vaso-actief, bij rund, geeft VD (oedeem) (bij andere
diersoorten geeft het VC)
Enzymen (knippen bw cellen los structuur losser)
Kallikreines: knippen, contractie gladde spiercel
Chemotactische stoffen
Proteoglcyanen: ontstekingsreactie, zorgen dat bloed niet kan
klonteren waardoor je lokaal vochtverlies krijgt
Proteasen: trypsine-achtige moleculen, eiwitten knippen, weefsel
doorlaatbaar maken
Cytokines IL4 en IL13: zorgen vr TH2-achtige respons (switch van
lymfo’s naar IgE-producerende B-lymfo’s)
Tetrapeptiden (trekken neutro’s of eosino’s aan: ECF-A eosinofiel
chemotactische factor A en NCF-A)
Dus vaso-actieve stoffen vrijgesteld bv open vocht eruit bw
geknipt cellen invaderen immunologische reacties
Aantal nieuw gevormde stoffen/plaatjes: aggregating factor en
thromboxanen – zullen gemaakt worden dr mastcellen
Antistoffen
IgE verschilt iets van IgG, IgA, IgM, …
Iets groter
Ab kan zich zijdelings erop leggen op bindingsplaats
Glycosylatie: alle eiwitten zijn geglycosyleerd – allen glycoproteinen
Receptoren voor IgE
FceR1 bestaat uit aantal subeenheden: alfa, beta, gamma
liggen in membraan – stukkje steekt uit en dit is bindingsplaats vr Ab
Ook lage affiniteits-R komen op meerdere cellen voor (lymfo, macro, DC,
epithelia): gaan IgE binden als er hoge c aanwezig zijn
Ook oplosbare FceR2 en oplosbaar CD23: gaan in competitie vr binding
aan hoog affiniteits-R
Nieuw gevormde
, PAG = platelat activating factor – plaatsjes activerende factor
Gaan BP aggregatie veroorzaken (of neutro aggregatie)
Hierdoor nog meer vaso-actieve stoffen kunnen vrijkomen
Thromboxanen en leukotrienen zorgen vr toename permeabiliteit en
contractie gladde spieren
ontstaan dr vrijstelling arachidonzuur uit cm-fosfolipiden
Stap 3: regulatie – B cel/mastcel/doelwitcel
Hoe kunnen we het reguleren
Kan op niveau van B-cel
Kan op niveau van mastcel
Kan op niveau van weefsel waar reactie plaatsgrijpt (doelwitcel)
Op niveau van B-cel
Ingrijpen op switch van IgM+ naar IgE+
kan door T-helperrespons te beinvloeden: als het TH2-respons is met
IL4, IL5, IL13 dan stimuleren we switch – maar we kunnen ook TH1-
respons trachten induceren waarbij IFNy en IL10 vrijgesteld worden en die
gaan switch onderdrukken
Behandeling: desensitisatie
Bedoeling om T-helperrespons te switchen van TH2 naar TH1
waardoor minder IGE+ B-lymfo’s ontstaan en midner IgE-Ab
ontstaan en immuunrespons afneemt
kan dr CD8+ cellen te induceren: IFNy, gaan switch nr IgE
tegenwerken
kan dr T-regulatorische: produceren IL10 (inflammatie onderdrukken)
kan door TH17 trachten te onderdrukken want die produceren meer IgE
= TH1-TH2 paradigma
Als je meer TH1 hebt, heb je minder TH2
Als je TH1 kan opdrijven, gaat TH2 naar beneden
Op niveau van mastcel
Niet dr in te werken op FceR1, maar andere R die die cellen hebben
Aantal adreno-R aanw op cellen: alfa en beta-adreno-R
Beta-adreno-R: bij activatie cAMP productie onderdrukt degranulatie
In geval van anafylactische shock dr overgevoeligheid: spuitje met
adrenaline adr in bloedbaan om degranulatie mastcel tegen te gaan en.
Beschermen tegen fatale shock
Adr verhoogt cAMP, vermindert degranulatie
Nor (werkt in op alfa) verlaagt cAMP, vermeerdert degranulatie