Dit is een samenvatting van bacteriologie, gegeven door prof. Vanmellaert. Het is een onderdeel van het vak algemene microbiologie voor 2e bachelor tandheelkunde.
à
Bacterien
zijn
de
eerste
levensvormen
op
aarde
+/-‐
3,5
miljard
jaar
geleden.
Wij
weten
dit
doordat
er
3
bewijzen
zijn:
1. Stromatolieten:
Dit
zijn
afzettingsgesteenten
in
calciumcarbonaat
rijke
media
met
fossiele
cyanobacteriën
(=blauwwieren)
en
filamenteuse
micro-‐organismen
heeft
teruggevonden.
2. De
fossiele
microbiële
matten:
Deze
bestaat
uit
verschillende
lagen.
Deze
lagen
bevatten
vaak
verschillende
kleuren
wat
wijst
op
de
aanwezigheid
van
verschillende
soorten
bacteriën.
3. Men
heeft
ook
kerogeen
gevonden:
Dit
is
organisch
materiaal
in
oude
gesteenten
dat
afkomstig
is
van
biologische
activiteit.
De
bacterien
hebben
zuurstof
in
de
wereld
gebracht,
wat
belangrijk
was
voor
de
verdere
evolutie
en
konden
zo
ander
leven
mogelijk
maken.
Historisch
overzicht
Voor
1650
wist
men
eigenlijk
niets
van
levende
wezens.
Theorie
van
de
spontane
generatie:
men
ging
ervan
uit
dat
bacterien
spontaan
ontstonden
uit
dood
materiaal.
Dit
werd
algemeen
aangenomen,
maar
Fracastoro
beweerde
dat
er
bij
contact
toch
een
bepaalde
overdracht
is
van
iets
wat
ziekten
kon
veroorzaken.
Hij
had
geen
idee
dat
bacteriën
hier
iets
mee
te
maken
konden
hebben.
Vanaf
de
7e
eeuw
kregen
we
de
ontwikkeling
van
de
microscoop
met
een
vergroting
van
30x.
Hierdoor
kon
men
kleine
entiteiten
uit
kurk
afzonderen
die
men
de
naal
‘cel’
gegeven
heeft.
Vanaf
1650
spreken
we
in
3
grote
tijdsperken
-‐ De
periode
van
1650-‐1850:
Anthoni
van
Leeuwenhoek
was
een
laken
handelaar.
Tijdens
het
verhandelen
van
deze
lakens
gebruikte
hij
lenzen/vergrootglazen
om
te
kijken
of
alles
wel
in
orde
en
‘proper’
was.
Hij
heeft
de
eerste
bacterien
gaan
beschrijven
in
1683.
Hij
noemde
deze
Animalcoeles
wat
kleine
wezens
betekent.
Hij
had
verschillende
vormen
van
levende
wezens
ontdekt
en
beweerde
bovendien
ook
dat
er
beweegelijke
bacterien
bestaan.
Carolus
heeft
de
taxonomie
vastgelegd.
Het
is
van
hem
dat
we
de
binaire
nomenclatuur
hebben
(bv.
Homo
Sapiens
of
Staphylococcus
Aureus).
De
naam
bestaat
uit
2
delen,
nl.
de
genus
naam
en
de
species
naam.
De
eerste
specificatie
van
bacterien
was
obv
vorm,
nadien
werden
er
andere
specificaties
toegevoegd.
-‐ De
periode
van
1850-‐1950:
Louis
Pasteur
zei
als
eerste
dat
de
spontane
generatie
niet
klopt.
Het
is
niet
zo
dat
vlees
rot
wordt
omdat
er
uit
dood
weefsel
levende
wezens
ontstaan,
maar
het
zijn
de
kiemen
die
hiervoor
verantwoordelijk
zijn.
Hij
ontwikkelde
de
ziektekiemtheorie.
Dit
is
een
correlatie
tussen
een
bepaalde
kiem
en
een
bepaalde
ziekte.
Dit
heeft
hij
echter
nooit
kunnen
bewijzen.
Hij
toonde
wel
aan
dat
er
in
de
lucht
kiemen
aanwezig
zijn.
We
hebben
het
pasteurisatieproces
ook
aan
hem
te
danken.
Dit
is
het
afdoden
van
bacteriën
door
verhitting.
Hij
nam
een
v loeistof
waarin
gisten
o f
k iemen
in
gingen
groeien.
Hij
deed
dat
in
een
kolf,
bracht
een
buiging
aan
en
warmde
het
geheel
o p.
Ofwel
liet
hij
de
kolf
gewoon
rechtstaan.
Er
gebeurde
niets
m et
het
m edium.
Het
bleef
mooi
helder.
Van
zodra
hij
de
vloistof
in
contact
bracht
m et
de
lucht,
zag
hij
dat
er
een
troebele
v loeistof
ontstond.
ð Besluit:
er
is
iets
in
de
lucht
dat
kan
groeien,
nl.
de
kiemen.
-‐
1
-‐
, De
eerste
die
de
ziektekiemtheorie
heeft
kunnen
bevestigen
was
Koch.
Dit
werd
eerst
aangetoond
voor
Antrax.
Dit
wordt
gebruikt
als
biologisch
water.
Nadien
heeft
hij
dit
ook
voor
cholera/TBC
gedaan.
Een
ziektekiem
was
de
oorzaak
van
een
bepaalde
ziekte
wanneer
het
aan
4
voorwaarden
voldeed
(=
Koch’s
postulaten)
(zie
ook
dia
20
les
1):
1) In
een
ziek
dier
moest
je
een
ziektekiem
kunnen
aantonen
die
niet
in
een
staal
van
een
gezond
dier
aangetroffen
werd.
2) Je
moet
vanuit
dit
staal
bacteriën/kiemen
kunnen
opgroeien
(in
vitro).
Dit
kan
je
niet
uit
gezonde
dieren.
3) Als
je
deze
kiemen
dan
terug
opieuw
inbracht
in
een
gezond
dier,
werd
dit
dier
ziek.
4) Uit
dit
dier
kon
je
dan
terug
de
ziektekiemen
isoleren
en
terug
gaan
opgroeien.
-‐ De
periode
vanaf
1950
(modern
tijdperk)
Beijerinck
isoleerde
MO
uit
de
omgeving
en
stelde
vast
dat
deze
eigenschappen
hadden
die
niet
bij
de
mensheid
voorkomen.
Bijvoorbeeld:
lichgevende
bacteriën,
bacteriën
die
methaan
kunnen
produceren,
bacteriën
die
ondanks
het
feit
dat
ze
geen
chlorofyl
hadden,
toch
zelf
konden
leven
en
zuurstof
konden
aanmaken
(Sergei).
Albert
Jan
Kluyver
zag
dat
tussen
alle
bacteriën,
planten,
zoogdieren
etc
allemaal
gelijkaardige
metabole
processen
gebeurde.
Hij
is
dan
ook
de
grondlegger
geweest
voor
de
algemene
formules
voor
de
ademhaling
en
de
fotosynthese
etc.
Bacterien
zijn
belangrijk
als
modelsysteem
voor
de
studie
van
metabolisme.
Domeinen
van
het
leven:
Obv
sequentiebepaling
is
men
gaan
shuffleen
in
het
indelen
van
alle
levende
wezens.
Men
is
de
levende
organismen
gaan
indelen
in
3
domeinen:
-‐ Bacteriën
-‐ Archaea:
leven
in
heel
extreme
levensomstandigheden
en
zijn
aangepast.
-‐ Eukarya:
dit
zijn
alle
MO,
nl.
protisten
(alle
eencellige
wezens
die
op
de
aarde
aanwezig
zijn),
fungi
(zwammen,
gisten),
planten
en
dieren
Let
op:
Chloroplasten
en
mitochondrien
zitten
in
de
groep
van
de
bacterien.
Dit
komt
door
theorie
van
de
endosymbiose.
Het
zijn
namelijk
vroeger
bacterien
geweest
die
in
de
cel
zijn
opgenomen
en
ontwikkeld
zijn
tot
deze
structuren.
Er
bestaan
dus
4
groepen
van
MO:
1) Bacteriën
2) Archaea
PROKARYOTEN:
Bevatten
geen
celkern
3) Fungi
EUKARYOTEN:
Bevatten
wél
celkern
4) Protisten
-‐
2
-‐
,Al
die
MO
zijn
meestal
unicellulair,
wat
wil
zeggen
dat
ze
als
1
cel
een
entiteit
zijn.
Er
is
geen
differentiatie
tot
weefsels
of
organen.
De
cel
is
dus
de
inititiële
basis
van
het
leven.
Alle
cellen
hebben
2
belangrijke
eigenschappen:
-‐ Functionele
eigenschappen:
o MO
moeten
aan
metabolisme
doen,
want
ze
moeten
vanuit
de
omgeving
energie
kunnen
halen
o MO
doen
aan
reproductie
-‐ Structurele
eigenschappen:
om
deze
fucntionele
eigenschappen
te
kunnen
verrichten,
hebben
alle
cellen
ook
DNA,
cytopolasma
een
celmembraan
etc.
LET
OP:
Virussen
zijn
geen
cellen
en
worden
ook
niet
beschouwd
als
levend
materiaal,
omdat
deze
gebruik
moeten
maken
van
andere
cellen
om
te
delen
etc.
Het
grootste
verschil
tussen
prokaryoten
en
eukaryoten
is
d e
aanwezigheid
van
een
celkern.
Bovendien
zijn
pro
cellen
meestal
kleiner
dan
eu.
Pro
cellen
hebben
geen
organellen
(bv.
geen
mitochondrien)
Nucleoide
=
zone
b ij
prokaryoten
waar
h et
DNA
zich
bevindt.
Dit
is
dus
d e
zone
waarin
het
dna
dat
n iet
omgeven
is
door
een
kernmembraan
in
d e
cel
aanwezig
is.
Nomenclatuur
van
MO
Ze
bestaan
uit
een
genus
(geslacht)
en
een
species
(soort)
(vb.
Homo
Sapiens,
Staphylococcus
Aureus).
Als
we
verder
indelen
naar
boven
vormen
meerdere
genera
een
familie.
Meerdere
families
vormen
een
orde.
Meerdere
orden
vormen
een
klasse.
Meerdere
klassen
vormen
een
fylum.
Verdere
indeling
naar
onder
maakt
dat
we
kunnen
zeggen
dat
een
soort
verwante
stammen
bevat
(=
verschillende
isolaten
van
dezelfde
species;
wij
bevatten
allemaal
staphylococcus
epidermis,
maar
het
isolaat
bij
mij
is
verschillend
van
het
isolaat
bij
jou).
Een
soort
bevat
bovendien
ook
verschillende
types
(bv.
serotypes).
Hoofdstuk
2:
Morfologie
van
bacteriën
en
archaea
De
meesten
zijn
unicellulair
(de
cel
heeft
een
autonomie).
Sommigen
vormen
wel
multicellulaire
aggregaten.
Sommige
vertonen
pleomorfie
wat
wil
zeggen
dat
er
verschillende
vormen
aangenomen
kunnen
worden.
Andere
kunnen
dan
weer
associaties
vormen
zoals
bijvoorbeeld
een
biofilm
(typisch
voorbeeld
is
tandplaque).
De
meeste
bacteriën
&
archaea
hebben
een
vaste
grootte
(wordt
genetisch
bepaald
en
kan
ook
beinvloed
worden
door
omgevingsfactoren)
(kleinste
bacterie
die
we
kennen
is
mycoplasma
0,2
micrometer).
De
meeste
bacterien
schommelen
tussen
de
1
à
2
micrometer.
De
gistcellen
is
zo’n
4-‐
40
micrometer.
-‐
3
-‐
, Welke
vormen
kunnen
we
herkennen
bij
bacterien?
o Coccen:
bolvormige
bacterien
à
Naargelang
de
coccen
aan
celdeling
gaan
doen,
gaan
we
ze
toch
kunnen
onderverdelen
in
verschillende
groepen:
o Strepto(ketens/draden)coccen:
delen
volgens
dezelfde
as
en
vormen
ketens
achter
elkaar.
o Diplococcen:
delen
ook
volgens
dezelfde
as,
maar
blijven
per
2
aan
elkaar
kleven
en
vormen
groepjes
(oorzaak
van
longontstekingen)
o Tetrade:
Nadat
ze
de
eerste
keer
volgens
een
bepaalde
as
delen,
delen
ze
vervolgens
volgens
een
andere
as.
Hierdoor
krijg
je
pakketjes
van
4
cellen.
o Sarcina:
Nadat
ze
de
eerste
keer
volgens
een
bepaalde
as
delen,
delen
ze
vervolgens
volgens
een
andere
as.
Hierdoor
krijg
je
pakketjes
van
4
cellen.
Wanneer
je
dan
nog
eens
loodrecht
op
de
ene
as
deelt,
krijg
je
groepjes
van
8
cellen
o Stafylococcen:
Deze
hebben
geen
vaste
delingsas
en
gaan
trosjes
vormen.
o Bacillen/rods:
staafvormige
bacteriën
à
Deze
zijn
lang
en
hebben
een
dwarse
deling.
Ze
kunnen
zich
bovendien
ook
achter
elkaar
zetten
waardoor
ze
streptobacillen
kunnen
vormen.
-‐
4
-‐
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper cthk. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €15,49. Je zit daarna nergens aan vast.