Sem 1
ontwikkelingspsychologie
DOCENT: BART SOENENS
,HOOFSTUK 1: GESCHIEDENIS, THEORIE EN
ONDERZOEKSSTRATEGIEËN
1) Kernvragen
✓ Hoe kunnen we ontwikkelingspsychologische theorieën met elkaar vergelijken?
✓ Welke zijn de belangrijkste klassieke en meer hedendaagse ontwikkelingstheorieën?
✓ Welke methodes worden er gehanteerd om ontwikkelingspsychologische processen te
bestuderen?
2) definiëring ontwikkelingspsychologie
1. Een wetenschap die stabiliteit en verandering van gedrag wil begrijpen over de levensloop
o In verschillende domeinen: fysiek, perceptueel, cognitief, emotioneel, en sociaal
o Met interesse voor beïnvloedende factoren voor ontwikkeling
2. Is ook toegepast (= heeft belang voor de praktijk)
3. Is interdisciplinair (= ontwikkelt zich door gecombineerde inspanningen uit vele
wetenschappen)
❖ Illustratie reflectie
2.1) toepassing: soorten mindset
1. Vaste mindset: bepaalde capaciteiten staan vast
2. Groei mindset: je kan werken aan jezelf, persoonlijkheid, intelligentie, …
• leerlingen met een groei mindset scoren na verloop van tijd beter dan leerlingen
met een vaste mindset
• bij een groei mindset zie obstakels minder als een stress en meer als een uitdaging
• je kan de groei mindset trainen → neuroplasticiteit → beelden tonen van hoe je
hersenen veranderen
• toepassingen hiervan: in school minder gaan testen, meer individuele feedback
1
,2.2) Theorieën over ontwikkeling:
1. Beschrijven
2. Verklaren
3. Voorspellen
o betere blik als je een goeie theorie hebt
o theorie is handig om zaken te verklaren waarvan het vandaan komt
o maar vaak ook complexe zaken waarbij theorie niet werkt
o realiteit beter kunnen beschrijven, verklaren en voorspellen
➢ Theorie
= een geordend en samenhangend geheel van uitspraken dat gedrag beschrijft,
verklaart en voorspelt
• Bijvoorbeeld: Hechting
o Ontwikkeling van hechtingsrelatie in 1ste jaar (beschrijven)
o Waarom ontwikkelt die band zich? (verklaren)
o Wat is het gevolg hiervan voor latere hechtingsrelaties? (voorspellen)
➢ Nut van theorie
• Begrijpen = geeft richting en betekenis aan wat we zien
• Basis voor praktijk (weten wat te doen)
• Behoefte aan wetenschappelijke bevestiging = belang van replicatie
3) structurele kenmerken van de ontwikkelingspsychologie
3.1) continue versus discontinue ontwikkeling
1. Continue ontwikkeling
• Kwantitatieve verandering = uitbreiden van al bestaande vaardigheden
• Vaak geleidelijke verandering – gradueel (maar niet altijd!)
o Bv. vaardigheden zullen toenemen in hoeveelheid, snelheid, … aan een
rustig, gestaag tempo
o Bv. fysieke lengte, gehoor, gewicht, verantwoordelijkheid, woordenschat, …
o Bv. groeispurten kunnen soms heel abrupt zijn, maar blijven continue ontwikkeling
2. Discontinue ontwikkeling
• Kwalitatieve verandering = nieuwe manier van reageren in specifieke periodes
• Abrupte verandering – plotse ommezwaai – crisis
o bv. wereld leren kennen met handen en voeten daarna magische denken
daarna logisch redeneren
Waarheid ligt tussenin → Cfr. Metafoor van wolkenformatie
3.2) één verloop versus meerdere verlopen
1. Één verloop → vroeger: aanhangers van stadiatheorieën (vb. Piaget en Kohlberg):
o Zelfde sequentie van ontwikkeling
o Universeel
o Unidimensioneel
2. Meerdere verlopen → nu: meerdere vormen van ontwikkeling mogelijk door
unieke combinaties van persoonlijke en omgevingskenmerken (bv. je kan als
persoon stilstaan, vooruit, achteruit)
2
,3.3) erfelijkheid versus milieu
1. Erfelijkheid; biologische theorieën (nature)
• Aangeboren biologische eigenschappen
• Nadruk op ontwikkeling als endogeen = van binnenuit gestuurd
• Benadrukken stabiliteit & belang van erfelijkheid
• Omgeving = belangrijk bij vroege ervaring
• idee van maturatie (bouwplan van ontwikkeling ligt klaar bij je geboorte)
2. Milieu/omgeving; milieutheorieën (nurture)
• Fysieke en sociale invloeden uit de context
• Nadruk op ontwikkeling als exogeen = van buiten uit gestuurd
• Beklemtonen plasticiteit of veranderbaarheid
• Omgeving = ganse leven door belangrijk
Tegenwoordig: achterhaalde discussie want erfelijkheid en omgeving spelen op een
complexe manier op elkaar in.
❖ Illustratie
✓ Watson (1930): “Geef me een dozijn gezonde baby’s en ik kan van één
toevallig gekozen baby om het even wat maken, ongeacht zijn interesses,
voorkeuren of ras van zijn ouders” => aanhanger milieutheorie
✓ Judith Harris: The nurture assumption => “elimineer het effect van de
gemeenschappelijke genen op de ontwikkeling van het kind en je zal bijna alles
van de gelijkenis geëlimineerd hebben.” => voorstander biologische theorieën
✓ Three identical strangers: onderzoek wou de sterke invloed van de omgeving
aantonen, een drieling werd uit elkaar gehaald en groeiden in verschillende
omgevingen op. Resultaat: ze waren heel verschillend geworden => nurture
❖ Toepassing
✓ Wat is de kans dat je een klinische depressieve episodische periode meemaakt
doorheen je leven? → hoeveelheid serotonine in combinatie met
mishandeling als ze apart voorkomen andere resultaten
✓ genetica en omgeving complex verband
✓ op basis van voorgeschiedenis wisten ze dat kinderen at-risk of non-risk waren
✓ genen zullen in een bepaalde omgeving een sterke invloed uitoefenen op hoe
de omgeving met je om zal gaan
❖ Reflectie
✓ Hoe zijn deze structurele kenmerken onderling verweven aan elkaar?
✓ Zal een onderzoeker die bijvoorbeeld sterk in discontinue ontwikkeling gelooft
eerder in nature of in nurture geloven? → nature: we zijn allemaal te
positioneren op één verloop en plots maken we een sprong naar een andere
fase. Hier zou dan toch iets biologisch voorgeprogrammeerd moeten zijn?
3
,4) een gebalanceerd perspectief: levensloopperspectief
➢ Het levensloopperspectief =
• Is belangrijke vertegenwoordiger van dynamische systeembenadering
• gegroeid uit een onderzoek naar volwassenen en ouderen. De interesse in
de psychologie van ouderen nam toe.
• Is een alomvattende theorie van de structurele kenmerken.
➢ 4 ideeën van het levensloopperspectief, de ontwikkeling wordt gezien als:
1. Levenslang
2. Multidimensioneel en veelvormig
3. Plastisch
4. Ingebed in verschillende contexten
4.1) levenslange ontwikkeling
• In tegenstelling tot bv: Freud, Piaget die tot de adolescentie bestudeerden
• Volwassenheid leidt tot de ontwikkeling van vele mogelijkheden
• Drie brede domeinen van ontwikkeling die op elkaar inwerken:
1. fysiek 2. cognitief 3. emotioneel en sociaal
Prenataal Bevruchting-geboorte
Baby en peuter Geboorte–2 jaar
Vroege kindertijd 2–6 jaar
Lagere schoolleeftijd 6–11 jaar
Adolescentie 11–18 jaar
Vroege volwassenheid 18–40 jaar
Middelbare volwassenheid 40–65 jaar
Late volwassenheid 65 jaar–overlijden
4.2) Multidimensioneel en -directioneel
➢ Menselijke ontwikkeling niet op 1 loop te plaatsen, valt uit in deelaspecten (alles
kent zijn eigen tempo cognitief, emotioneel, fysiek, …)
➢ Multidimensioneel
• bepaald door complex samenspel van biologische, psychologische en
sociale factoren
➢ Multidirectioneel of veelvormig:
• Vooruitgang en achteruitgang over alle domeinen heen
• Vooruitgang en achteruitgang binnen zelfde domein
4.3) Plasticiteit
➢ Kneedbaarheid, veranderbaarheid (we kunnen ons schikken naar de omstandigheden)
➢ Grote verschillen tussen individuen
➢ Capaciteit tot veranderbaarheid neemt af over tijd: toenemende rigiditeit (cfr.
persoonlijkheidspsychologie) → bv. naar rusthuis verhuizen
4
,4.4) verschillende contexten
➢ Invloeden op ontwikkeling:
• Leeftijdsgebonden:
- gebeurtenissen sterk gebonden aan leeftijd en daardoor voorspelbaar
(normatief)
- bv. fysieke en motorische ontwikkelingen → bv. rijbewijs, kinderen
krijgen, uit huis gaan, …
• Gebonden aan geschiedenis:
- ervaren door mensen geboren rond zelfde tijdstip (cohort of generatie)
(normatief)
- bv. covid-19, digitalisering, social media, …
• Niet-normatief:
- onregelmatige gebeurtenissen, beperkt aantal mensen, niet
voorspelbaar
- bv. zaken die je kunnen overkomen in je leven, maar niet direct bij
anderen (bv. ongeval meegemaakt, iemand verliezen, zware ziekte,
lotto winnen)
❖ Verschillen in generaties
Babyboom Generation X Generation Y Generation Z
Geboortejaar 1964-1960 1961-1980 1981-1995 1995-…
Mentaliteit vooruitgangsoptimisme Pessimistische-sere ‘yes we can’ i-generation,
kijk dan de collectiviteit
babybomers Minder
geweldadiger meer
fantasie
Culturele JFK, Martin Luther Koude oorlog, Barack Obma Social media, grote
iconen King, Hippies oliecrisis, eigen openheid voor
identiteit zoeken, Bret Applausgeneratie, manieren van leven,
Easten Ellis helikopter ouders, …
unieke namen aan
kinderen
5
,5) Ontwikkelingspsychologische theorieën
5.1) verschillende mensbeelden in de ontwikkelingspsychologie
➢ Er zijn 3 soorten mensbeelden:
1. Mensbeeld 1: de mens is van nature slecht
o We komen duister ter wereld vol driften en impulsen die potentieel
gevaarlijk zijn.
o De primaire rol van volwassenen (ouders, leerkrachten, …) is om die
impulsen in goede banen te leiden.
2. Mensbeeld 2: De mens wordt geboren als leeg blad
o Het verhaal moet geschreven worden door de omgeving
o Kinderen komen ter wereld als een onbeschreven blad, wiens
ontwikkeling alle kanten uit kan.
o De primaire rol van volwassenen (ouders, leerkrachten, …) is om hen
vanaf nul alles aan te leren.
3. Mensbeeld 3: de mens is van nature goed
o Kinderen zijn van nature morele wezens gericht op het goede.
o De primaire rol van volwassenen (ouders, leerkrachten, …) is om die
goedheid te voeden en te cultiveren.
5.2) Wetenschappelijke vaders
1) Darwin: evolutietheorie
• Natuurlijke selectie: organismen met bepaalde eigenschappen (adaptaties)
slagen er beter in om te overleven. Bv. giraffennek, veren pauw, …
• Seksuele selectie: eigenschappen die bijdragen tot reproductieve succes van
organisme (voortplantingskansen)
• Beide soorten eigenschappen hebben een grotere kans om overgeërfd te worden,
zodat alleen goed aangepaste soorten overleven (‘survival of the fittest’)
• Betekenis van evolutietheorie voor ontwikkelingspsychologie:
- Deze vaststellingen worden door ontwikkelingspsychologen toegepast op de
mens: bepaalde eigenschappen en gedragingen zijn nuttig voor onze overleving
- Recapitulatietheorie: ontogenese als herhaling van fylogenese: zijnde van
eenvoudig naar complex (theorie = achterhaald, overblijfsel van het Darwinisme)
▪ Ontogenese = de ontwikkeling van een mens gedurende een
mensenleven (van geboorte tot dood)
▪ Fylogenese = de ontwikkeling of evolutie van de mens als soort (over
verschillende generaties heen)
- Recapitulatietheorie toegepast op ontwikkeling van spel:
Vroege kindertijd (0 tot 4 jaar) = stadium van de dieren (holbewoners)
Kindertijd (4 tot 8 jaar) = stadium van de nomadische mensachtigen (‘anthropoids’): jagen en
(kat en muis spel, tikkertje, verstoppertje, …)
Pre-adolescentie (8 tot 12 jaar) = stadium van overgang naar sedentair bestaan (kampen bouwen)
Adolescentie (12 tot 24 jaar) = stadium van beschaving (sportclubs, jeugdbeweging, …)
6
, 2) Hall: normatieve benadering
o Hij deed onderzoek bij hele grote groepen mensen waarbij hij fenomenen
bevroeg (bv: wat zijn je dromen, wensen) en probeerde deze menselijke
fenomenen een leeftijdsaanduiding te geven. Vandaar de naam normatieve
benadering: hij probeert een soort norm op te leggen van de leeftijd waarop
we bepaalde fenomenen in ons leven meemaken
o Nadruk op de kracht van nature
o Grootscheeps onderzoek om leeftijdsgemiddelden en typische ontwikkeling
(‘de norm’) in kaart te brengen
o Beschrijving leidt tot vaststelling van geordend patroon van veranderingen:
bevestigt maturatie-idee
o "De oorspronkelijke impuls tot groei ... is endogeen in plaats van exogeen. De
zogenaamde omgeving ... genereert de voortgang van de ontwikkeling niet."
3) Binet: test-benadering
o Eind 19de eeuw kreeg Binet de opdracht om iets te ontwikkeling waarmee we leerlingen
kunnen screenen om na te gaan of ze later leerproblemen zouden ontwikkelen
o Zonder dat hij het wist ontwikkelde hij een van de eerste testen van wat we
nu een intelligentietest zouden noemen
o zijn testen werden later geperfectioneerd aan de Universiteit van Stanford en
werd de Binet Stanford intelligentie test genoemd.
➢ De drie voorvaders → verschillend aspect van theorievorming:
1) Darwin: Verklaring voor menselijk gedrag
2) Hall: Beschrijving van menselijke ontwikkeling
3) Binet: Voorspelling van verdere ontwikkeling/levensloop
5.3) klassieke theorieën
1) Psychoanalytische theorieën
➢ Visie
= kinderen gaan door reeks stadia waarin conflicten ontstaan tussen
biologische driften (agressief, seksueel) en sociale verwachtingen. Oplossing
bepaalt psychisch functioneren. (mens van nature slecht)
➢ Psychoseksuele theorie
= hoe ouders omgaan met impulsen (driften) van kinderen in eerste
levensjaren bepaalt ontwikkeling persoonlijkheid.
Freud: psychoanalyse
• De menselijke psyche bevat een interne bron van vaste psychische energie die
gedrag motiveert (driften)
• Twee basisdriften:
- Libido (gericht op leven, plezier, seksualiteit)
- Thanatos (gericht op destructie, dood)
• Persoonlijkheidsontwikkeling is het gevolg van hoe het individu
omgaat met deze driften
7
,• De menselijke geest deelt zich op in drie structuren:
- Id = bron van biologische basisbehoeften en verlangens
▪ Geregeerd door een primair denkproces zonder logica
▪ Opereert volgens het lustprincipe (directe ontlading)
- Ego = bewuste en rationele kant van de mens
▪ Werkt aan de hand van het realiteitsprincipe
▪ Geregeerd door “secundair proces denken”
- Super-Ego (= geweten) regels van de maatschappij volgen
▪ Vertegenwoordigt het deel dat de normen en waarden van de
maatschappij internaliseert
▪ Aangeleerd door socialisatie
▪ Het “goede” wordt beloond (trots) het “slechte” wordt bestraft
(schaamte, schuld)
• Metafoor van persoonlijkheidsontwikkeling:
= de menselijke geest als een waterbuizensysteem zoals in huis
- De kranen open
= het Id predomineert (neurotische angst)
- De kranen dicht
= het Super-Ego predomineert (morele angst)
- De druk afleiden
= manieren om de druk af te leiden: Ego bemiddelt
• De driften evolueren doorheen een aantal psychoseksuele stadia, de driften
verschuiven doorheen de stadia op verschillende erogene zones.
Fase Periode Inhoud Fixatie
Orale Geboorte - 1 wereld leren kennen via de mond + als je niet voldoende
fase jaar voeding is in deze fase heel belangrijk voeding ofs gekregen hebt
bv. afhankelijke mensen,
roken, nagelbijten, …
Anale 1-3 jaar zindelijkheid koppigheid, rebellie, OCD
fase (voortdurend handelingen
uitvoeren om controle te
hebben)
Fallische 3-6 jaar voor het eerst libidinale pijlen richten perfectionisme, genadeloos
fase op iemand anders, hard zijn voor jezelf,
oedipuscomplex/Electracomplex, vader faalangst
of moeder moet incesttaboe
bespreekbaar maken → geweten
ontstaat voor Freud belangrijkste
moment
Latentie 6-11 jaar driften worden verborgen, zeer rustige
fase periode van kennis opdoen, weinig
psychisch conflict
Genitale adolescentie taak om je driften te verenigen onder
fase de noemer van genitale seksualiteit
8
, • De theorie van Freud verloopt:
I. Discontinue= per leeftijdscategorie komen we in een ander stadia terecht
II. Eén verloop= er is een soort ideaal beeld waar alle mensen door moeten
III. Nature= iedereen komt ter wereld met dezelfde biologische driften
Nurture= de omgeving bepaald hoe we worden
• Kritiek op de psychoanalyse van Freud:
- Hij legt een té grote klemtoon op de rol van seksuele gevoelens in de ontwikkeling
- De theorie is cultuurspecifiek: 19de eeuw
- Victoriaanse maatschappij - Geen onderzoek bij kinderen gedaan!
Erikson
• Treed in de voetsporen van Freud
• Er zijn 3 grote punten waarvan Erikson verschilt van Freud:
1. Veel positievere rol van het Ego
▪ Freud: defensief =>
- verdedigt zich tegen dreigingen van es (id) & über-ich (super-ego)
▪ Erikson: constructief =>
- actief oplossen van conflicten waarmee individu wordt geconfronteerd
2. belang van de sociale omgeving
▪ Freud: minimale rol: intrapsychisch proces (datgene wat persoonlijk/privé is)
▪ Erikson: essentiële rol: interpsychisch => psychosociale ontwikkeling staat
centraal
3. Duur van de ontwikkeling
▪ Freud: de ontwikkeling stopt na de adolescentie (na 5 jaar)
▪ Erikson: de ontwikkeling is een levenslang proces, hij voegt een aantal
stadia toe
• Erikson heeft meer globale en positieve visie
- Freud: pessimistisch & donker
▪ ego levert voortdurend een strijd
- Erikson: optimistisch
▪ ego is een sturende, positieve kracht die voortdurend streeft
naar ontwikkeling van psycho-sociale identiteit
elke ontwikkelingstaak bouwt zeer mooi voort op het vorige → bv. basis vertrouwen
hebben om een gevoel van autonomie te kunnen verwerven, …
9