SV: DE BESTUURLIJKE KAART VAN DE EUROPESE UNIE.
Hoofdstuk 1: Van slagveld tot onderhandelingstafel: de geschiedenis van de Europese
samenwerking.
In de logica van het machtsevenwicht wilden staten voorkomen dat 1 enkele staat zo
machtig werd dat hij zijn hegemonie vestigde en dus alle andere zou overheersen. Uit vrees
hiervoor probeerden staten voortdurend allianties te sluiten. Daarnaast werden de staten
geconfronteerd met het veiligheidsdilemma: telkens als ze hun veiligheid probeerden te
vergroten, door zich beter te bewapenen, voelden de omringende staten zich bedreigd en
voerden op hun beurt hun bewapening op. Hierdoor werd argwaan en wantrouwen
aangewakkerd.
In 1943 schreef Monnet een notie aan zichzelf over de toestand in de wereld. Volgens hem
moest Europa er alles aan doen om een herhaling van zo’n gewelddadige geschiedenis te
voorkomen. Dat was alleen mogelijk door de Europese betrekkingen een ander fundament
te geven. Dat kon door een streven naar Europese samenwerking, naar de organisatie van
een Europese entiteit. Een economische gemeenschap zou daar een belangrijk deel van
moeten vormen.om dat te bereiken zouden de democratische landen van Europa moeten
besluiten om supranationale instituties op te richten in bepaalde economische
beleidssectoren. Dat was de kern van zijn functionele logica: duurzame samenwerking door
toenemende sectorintegratie.
De regeringsleiders van de Grote Drie, bereikten in februari 1945 tijdens de Conferentie van
Jalta definitief overeenkomst over de grenzen van de bezittingszones in Duitsland. Op sterk
aandringen van Britse zijde werd besloten om ook Frankrijk een zone toe te kennen.
Duitsland werd opgedeeld in 4 bezettingszones en Berlijn in 4 sectoren. Tijdens de
Conferentie van Potsdam, 1945, bevestigden de Grote Drie de stand van zaken.
In 1946 stelde Churchill vast dat een IJzeren Gordijn was neergedaald in Europa, wegens de
spanningen tussen Oost en West. Hij herhaalde zijn oproep te streven naar een Verenigde
Staten van Europa. Hij dacht daarbij aan een samenwerkingsverband met een eigen leger en
een eigen Hof van Justitie, gericht op het bevorderen van vrijhandel. Cruciaal in zijn idee was
dat het Verenigd Koninkrijk geen deel hoefde uit te maken van deze Verenigde Staten van
Europa.
In 1947 werd zijn vrees bevestigd: het IJzeren Gordijn ging dicht. De Verenigde Staten zetten
het Marshallplan op, een omvangrijk hulpprogramma voor de wederopbouw in heel Europa.
Stalin wees het aanbod te participeren in dit plan af. In mei 1949 werd de oprichting van de
BRD een feit met de goedkeuring van een Grondwet door de West-Duitse Parlementaire
Raad en de 3 westelijke bezettingsmachten. Het opperste gezag bleef wel voorbehouden aan
de bezettingsmachten. De Sovjet-Unie beantwoordde de oprichting van de BRD met de
omvorming van hun bezettingszones tot de DDR. De Koude Oorlog was nu begonnen.
1
,De VS spanden zich in om een West-Europese eenheid te vormen als beschermingsblok
tegen de communistische dreiging vanuit de Sovjet-Unie en haar Oost-Europese
satellietstaten. Frankrijk, het VK en de Benelux-landen sloten dan in 1948 het Pact van
Brussel. Dit samenwerkingsverband werkte als een klassieke alliantie die gericht was op
collectieve verdediging.
Het verkrijgen van een dubbele veiligheidsgarantie was de eerste prioriteit van de West-
Europese staten tegen de dreiging van de SU en Duitsland. Deze kon alleen gegeven worden
door de VS. In 1950 werd de NAVO opgericht, waarmee de VS tegemoet kwamen aan het
verlangen naar bescherming in W-EU.
Op 9 mei 1950 lanceerde Schuman een plan voor supranationale samenwerking in W-EU.
Volgens dit plan zouden de West-Europese staten bevoegdheden op het gebied van kolen-
en staalproductie moeten overdragen aan een Europees orgaan boven de deelnemende
staten: een supranationale instelling.
Naast Frankrijk en de BRD, reageerden Italië, België, Nederland en Luxemburg erg
enthousiast. Op 18 april 1951 ondertekenden ze het Verdrag van Parijs, ter oprichting van
de EGKS en na ratificatie door de nationale parlementen van de 6 lidstaten, trad het verdrag
in augustus 1952 in werking.
Het supranationale bestuurlijk centrum van de EGKS werd gevormd door een negenkoppige
Hoge Autoriteit waarvan Monnet de 1ste voorzitter werd. Ze werden gecontroleerd door een
Algemene Vergadering, bestaande uit 78 afgevaardigden uit de nationale parlementen. De
beslissingsmacht rustte echter wel bij de Raad van Ministers, de rechtsprekende macht
kwam toe aan het Europese Hof van Justitie.
Niet zo kort na de oprichting van de EGKS, lanceerde Monnet een 2de plan voor Europese
integratie. Het was gericht op het oprichten van de Europese Defensie Gemeenschap (EDG)
met een Europees leger onder supranationaal bevel. Het project liep echter uit op een
mislukking, omdat het Franse Parlement weigerde het verdrag te ratificeren. Na dit EDG-
fiasco trachtte de Britse premier Eden voor redding te zorgen. Zijn initiatief leidde tot de
Akkoorden van Parijs, die in 1955 geratificeerd werden door de parlementen van de
betrokken staten. Dit verdrag zorgde ervoor dat het NAVO-lidmaatschap en de
herbewapening van de BRD alsnog geregeld werden; het was echter puur
intergouvernementeel. Na de ratificatie van de Akkoorden van Parijs, trad de BRD toe tot de
West-Europese Unie en de NAVO.
In het voorjaar van 1955 circuleerden er 2 nieuwe plannen voor Europese integratie, ze
beoogden een wedergeboorte van het integratieproces. Het eerste plan kwam alweer van
Monnet die samen met Spaak aan initiatieven werkte voor sectorintegratie. Ze waren ervan
overtuigd dat 1 beleidsterrein uitermate geschikt was voor een nieuwe supranationale
Europese Gemeenschap, namelijk kernenergie. Ze ontwikkelden en plan voor een Europese
Atoomgemeenschap (Euratom). Het tweede plan was van Beyen, een tegenstander van
sectorintegratie. Hij ijverde voor algemene integratie door middel van het oprichten van een
Europese gemeenschappelijke markt. Op de Resolutie van Messina werd besloten tot het
2
,oprichten van een intergouvernementeel comité welke de haalbaarheid van de 2
voorstellen zou onderzoeken.
In april 1956 presenteerde Spaak het unanieme eindrapport van zijn comité. In het Spaak-
rapport werden beide projecten onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarnaast pleitte het
voor de oprichting van een supranationale Europese Commissie die verantwoordelijk zou
moeten worden voor de stapsgewijze invoering van de gemeenschappelijke markt. Op 25
maart 1957 werd het Verdrag van Rome ondertekend, waarmee de EEG en Euratom werden
opgericht.
Een essentieel onderdeel in De Gaulles buitenlandbeleid was zijn streven naar een
intergouvernementeel en Europees Europa dat als een onafhankelijke 3de macht naast de VS
en de SU zou moeten functioneren. Voor supranationale Europese integratie was geen
plaats in zijn ogen. Dit bracht hem in 1965 hard in botsing met de Europese Commissie. De
Commissie had voorstellen gedaan m.b.t. de financiering van het Gemeenschappelijke
Landbouwbeleid, die onder meer het invoeren van besluitvorming bij meerderheid – dus een
verlies van het vetorecht – en een uitbreiding van de bevoegdheden van de Commissie
behelsden. Door te verklaren dat dit voor Frankrijk onaanvaardbaar was, veroorzaakte hij
crisis in het integratieproces, de zogenaamde legestoelcrisis. Volgens De Gaulle diende
Europa een Europa van Staten te zijn, dus intergouvernementeel.
Met het Compromis van Luxemburg verdween de openlijke ideeënstrijd over de toekomst
van het Europese integratieproces naar de achtergrond. De volgende decennia zouden veel
onopgeloste strijdpunten evenwel blijven sluimeren:
1. Methode van integratie;
2. Snelheid en omvang van integratie;
3. Stemverhoudingen tussen kleine en grote lidstaten.
Lidstaten die op het ene punt hun zin hadden kunnen doordrukken, moesten vaak op andere
punten toegevingen doen. Op die manier ontstonden de Grand Bargains die ten grondslag
liggen aan de Europese verdragen.
Na het vertrek van De Gaulle in 1968 ontstond er weer ruimte voor verdieping en
uitbreiding van Europese integratie. In de jaren 1970 werd de basis gelegd boor Europese
monetaire samenwerking met de oprichting van het Europees Monetair Stelsel.
Door de schaalvergroting die mogelijk werd dankzij de EEG, konden tegelijkertijd volledige
werkgelegenheid én economische groei gerealiseerd worden. In de jaren 1970 kwam de
verzorgingsstaat onder toenemende druk te staan, West-Europa had meer en meer te
maken met werkloosheid, lage economische groei, hoge inflatie en staatsschulden.
Het VK was voor een zo spoedig mogelijke invoering van een volledig vrije markt om
schaalvoordelen en economische macht te kunnen optimaliseren. Tegelijkertijd hadden ze
grote bezwaren tegen verdere supranationale integratie.
In de jaren 1980 kwam Delors met een verdiepingsprogramma. Samen met Cockfield
introduceerde hij het Witboek over de voltooiing van de interne markt. Het bevatte 300
3
, maatregelen en een tijdschema om de interne markt op 31/12/1992 gerealiseerd te hebben.
Vrijwel tegelijk kwam een speciale commissie, het Dooge-comité, met een rapport over de
noodzakelijke institutionele hervormingen van de EEG. De belangrijkste adviezen waren: het
invoeren van besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid voor alle maatregelen
betreffende de interne markt, meer invloed voor de Commissie en het Europees Parlement,
een nieuwe Europese initiatieven op vlak van milieu en landbouwbeleid.
In december 1989 besloten de lidstaten dat de Duitse eenwording en het Europees
integratieproces 2 zijden van 1 medaille vormden. De Franse president Mitterrand en Kohl
schreven hun Europese collega’s in april 1990 een gezamenlijke brief waarin ze voorstelden
om voor het einde van het jaar te starten met 2 IGC’s: 1 over de EMU en 1 over een EPU.
Deze EPU moest zich onder meer richten op versterking van de democratische legitimiteit
van Europese besluitvorming. In december 1991 werden beiden IGC’s succesvol afgerond in
Maastricht, waar de regeringsleiders het Verdrag van Maastricht overeenkwamen. Met het
verdrag werden de institutionele structuren van het Europese integratieproces
gemoderniseerd zodat de besluitvorming effectiever en democratischer zou verlopen. De
organisatie als geheel werd omgedoopt tot Europese Unie. De EEG, Euratom en de EGKS
werden samengevoegd tot een Europese Gemeenschap, die de supranationale eerste pijler
vormde. Twee nieuwe intergouvernementele pijlers werden toegevoegd: het
Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, en Justitie en Binnenlandse Zaken.
In 1993 besloot de Europese Raad dat kandidaat-lidstaten zouden moeten voldoen aan de
Criteria van Kopenhagen alvorens ze konden toetreden. In 1996 startte een IGC waarin
lidstaten onderhandelden over mogelijke aanpassingen. Deze onderhandelingen spitsten
zich in het bijzonder toe op de besluitvorming in de Raad, het aantal leden van de
Commissie, de bevoegdheden van het Europees Parlement en de rol van de nationale
parlementen. De IGC mondde in juli 1997 uit in het Verdrag van Amsterdam. De
openstaande institutionele discussiepunten werden bekend als de kliekjes van Amsterdam.
Onder voorzitterschap van België besloot de Europese Raad van Laken in 2001 tot het
instellen van een Conventie, een brede vergadering van staatshoofden en regeringsleiders,
vertegenwoordigers van de nationale parlementen van de 15 lidstaten van de EU en de 12
kandidaat-lidstaten, alsmede van het EP en vertegenwoordigers van de Commissie. De
Conventie zou voorstellen moeten doen voor een Europese grondwet. Die grondwet zou de
bestaande verdragen moeten vervangen en de democratische legitimiteit van de Unie
moeten vergroten.
De Europese grondwet bevatte een Europees volkslied, een Handvest voor de Grondrechten
en andere aspecten die beoogden een Europa voor de burger te realiseren als tegenwicht
voor het Europa van de banken.
Onder leiding van Merkel werd de Europese grondwet omgevormd tot het minder
ambitieuze Verdrag van Lissabon, ondergetekend op 13/12/2007. Alle termen die verwezen
naar een Europese staat zoals wet in de plaats van richtlijn, en symbolen zoals de vlag en het
volkslied werden geschrapt. Het Handvest van de Grondrechten werd uit het verdrag
gehaald en er als een los protocol aan toegevoegd. Nationale parlementen kregen een
4