Schriftelijke communicatie
Leerdoelen les 1
- De student kent en onderscheidt de verschillende schrijfstrategieën
o Informeren
§ Informerende tekst
o Overtuigen
§ Overtuigende tekst
o Activeren
§ Activerende tekst
o Amuseren of ontspannen
§ Amuserende tekst
- De student kent het verschil tussen standaardtaal, tussentaal en dialect
o Standaardtaal
§ De vorm van een taal die algemeen wordt geaccepteerd en
gebruikt in formele situaties
§ Bv. Algemeen Nederlands
o Tussentaal
§ Een informele vorm van taalgebruik die zich bevindt tussen de
standaardtaal en dialecten
o Dialect
§ Een regionale of lokale variant van een taal die wordt gesproken
door mensen in een specifiek geografisch gebied
- De student hanteert een gepast taalregister
o Taalgebruik is afhankelijk van de context waarin je je bevindt.
Verschillende situaties vereisen verschillende manieren van spreken of
schrijven. Hierdoor gaat men zijn gedag aanpassen
§ Geschiktheid: Je taal moet geschikt zijn voor de situatie.
Bijvoorbeeld, formele taal op de werkvloer en informele taal in een
sociale setting.
§ Beleefdheid: Het niveau van beleefdheid in je taal moet
overeenkomen met de sociale verwachtingen in een bepaalde
situatie.
§ Professionaliteit: In professionele contexten wordt verwacht dat
je taalgebruik professioneel en duidelijk is.
Leerdoelen les 2
- De student herkent en benoemt de onderdelen van een goed opgebouwde tekst
o Inleiding
, § Duidelijk maken waar de tekst over gaat, zin geven om door te
lezen
§ Mogelijke openers
• Stelling, vraag, voorbeeld, citaat, anekdote, cijfers,
persoonlijk verhaal, provocatie, …
o Midden
§ Verdiepen
o Slot
§ Afronden
§ Mogelijke afsluiters
• Terugkoppeling, samenvatting, besluit, vraag, citaat,
oproepen tot actie, succeswens, bedenking, …
o Onderdelen tekst
§ Titel
§ Inhoudstabel
§ Hoofdstuk (alleen bij een lange tekst)
§ (Sub)paragraaf
§ Alinea
• Gescheiden door witregels of inspringing, kernzin en
onderbouwende zinnen
§ Zin
• Hoofletter, leesteken, vervoegd, werkwoord
• Kernzin (topic sentence)
o Belangrijkste zin van de alinea, geeft aan waar de
alinea over gaat
o Vaste plaats
§ Eerste zin
§ Laatste zin
§ Tweede zin
- De student herkent en benoemt de verschillende stappen van het schrijfproces
o Stap 1: voorbereiden
§ Planning
§ Doel
• Schrijfstrategieën
o Doel bepalen
o Invloed tekstinhoud, -opbouw en taalregister
§ Lezersprofiel
§ Centrale vraag
• Elke tekst kan gezien worden als het antwoord op 1 vraag
• Dit wordt de titel van de tekst, de subvragen zijn titels van
hoofdstukken en (sub)paragrafen
§ Tekstinhoud
• Opzoekmethode
o Internet, boeken, wetenschappelijke tijdschriften,
databanken, interviews, onderzoeken, …
• Brainstormmethode
o Steekwoorden, korte zinnen, …
, o Wat je te binnen schiet
o AI-tools kunnen inspiratie bieden
§ Tekstopbouw
• Tekstschema om tekstopbouw te bepalen door de
tekstinhoud logisch op te splitsen in hoofdstukken en
(sub)paragrafen
• Tekstsoort
o Informerende tekst
§ Vraag-antwoordstructuur
• Inleiding = vraag
• Midden = antwoord
• Slot = samenvatting
§ Probleem-oplossingsstructuur
• Inleiding = probleem
• Midden = oorzaken, gevolgen
• Slot = oplossing
§ Verleden-heden-toekomststructuur
• Inleiding = onderwerp
• Midden = verleden, heden, toekomst
• Slot = conclusie
§ Argumentatiestructuur
• Inleiding = standpunt
• Midden = argumenten, weerlegging
tegenargumenten
• Slot = herhaling standpunten
§ Verklaringsstructuur
• Inleiding = verschijnsel
• Midden = kenmerken, voorbeelden,
oorzaken, effecten
• Slot = samenvatting
§ Onderzoeksstructuur
• Inleiding = onderwerp
• Midden = methodiek, resultaten
• Slot = conclusie
§ …
o Stap 2: schrijven van de tekst
§ Eerste schrijfronde
• Kladtekst
• Focus à inhoud
• Begin met gemakkelijke delen
• Schrijfblokkades? à Probeer eerst mondeling
• Sla delen tijdelijk over
• Tekstopbouw & signaalwoorden!
• Prikkelende inleiding & duidelijk slot
§ Rust