1 Wat zijn
ontwikkelingsstoornissen?
Terminologie en afbakening
Definitie ‘ontwikkelingsstoornis’
Een ontwikkelingsstoornis wordt gekenmerkt door 4 dingen:
1. Neurobiologisch
aangeboren stoornis in hersenontwikkeling
2. Komt in de vroege ontwikkelingsperiode tot uiting
symptomen op kinderleeftijd zichtbaar
mate waarin symptomen voorkomen heeft te maken met omgevings- en kindfactoren
3. Ontwikkelingsachterstanden op één of meerdere functiedomeinen
cognitie, senso-motoriek, taal- en communicatie en/of sociaal- emotioneel functioneren
4. Levenslang beperkingen
in het persoonlijke, sociale, schoolse of beroepsmatige functioneren
belemmeringen in participatie aan het dagelijks leven op verschillende terreinen
Belangrijk: Het kan dus niet op latere leeftijd ontstaan door stress/angst- en omgevingsfactoren. Het kan ook
nooit volledig verdwijnen door interventies.
Soorten
6 soorten ontwikkelingsstoornissen:
1. Verstandelijke beperkingen
tekorten in algemene cognitieve functies redeneren, problemen oplossen en abstract denken
problemen in aanpassingsvermogen
onderscheid tussen: verstandelijke en globale ontwikkelingsachterstand
2. Communicatiestoortnissen
taal-spraak- en sociale ontwikkeling is verstoord
taalstoornis, spraakklankstoornis, ontwikkelingsstotteren, sociale communicatiestoornis
3. Autismespectrumstoornis (ASS)
ernstige tekorten in sociale omgang (interactie en communicatie)
beperkte repetitieve interesses en gedragingen
4. Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
centraal: aandacht, hyperactiviteit, impulsiviteit
komt vaak samen voor met CD en ODD
5. Specifieke leerstoornissen
tekorten in het leren van basale schoolse vaardigheden (lezen, spellen, rekenen)
dyslexie, dysorthografie, dyscalculie, NLD
6. Motorische ontwikkelingsstoornissen
Coordincatieontwikkelingsstoornis (DCD) = problemen bij bv: knippen, balvaardigheid
Stereotype-bewegingsstoornis = repititieve, driftmatige en doelloze bewegingen bv: zichzelf slaan
ticstoornissen = plotseling optredende, snelle, herhaalde, niet ritmische geluiden of bewegingen
,Belangrijk: Binnen sommige ontwikkelingsstoornissen wordt er nogeens een opdeling gemaakt in een aantal
subgroepen op basis van verschillen in de verschijningsvorm (uiterlijk waarneembaarheid). Dit wordt kenbaar
gemaakt met de term: fenotypes
Criteria stoornis
Criteria om van een stoornis te spreken:
o Beduidend meer problemen dan gemiddeld
o Op verschillende dimensies meer problemen dan gemiddeld
o Problemen zijn hartnekkig en aanhoudend
o Symptomen zijn pervasief (aanwezig in verschillende contexten zoals thuis, werk, vrije tijd)
o Niet leeftijdsadequaat (gedragingen passen niet bij ontwikkelingsfase)
o Significante (duidelijke) belemmering in dagelijks leven (beperkingscriterium)
Secundaire kenmerken
Verschil tussen primaire en secundaire kenmerken:
Primaire kenmerken zijn de kernsymptomen van de stoornis. Deze symptomen moeten minimaal aanwezig zijn
voor de diagnose gesteld wordt.
Secundaire kenmerken zijn niet specifiek voor de stoornis. Ze zijn het gevolg van primaire symptomen. Dit kan
ontstaan wanneer de stoornis niet tijdig wordt herkend of wanneer de persoon en/of zijn omgeving er niet
correct mee omgaan.
De gevolgen hangen altijd af van het type stoornis maar er zijn een aantal veel voorkomende gevolgen op
psychosociaal vlak die gemeenschappelijk zijn:
o faalervaringen (door weinig succes/positieve ervaringen)
o grote frustraties, schaamte, demotivatie
o laag zelfbeeld, lage zelfwaardering en weinig zelfvertrouwen
o inadequate atributiestijl (ze verklaren gedrag en gebeurtenissen anders, Zijn in wisselwerking met elkaar
bv: falen is omdat ze dom zijn en winnen is door geluk). en kunnen faalangst veroorzaken
o Internaliserende problemen (problemen naar binnen gericht: ingetogen)
o Eternaliserende problemen (problemen naar buiten gericht: agressie)
o Leerproblemen
o Afwijzing door leeftijdsgenoten
o Negatieve interecties met volwassenen (ouder, begeleider)
o Participatieproblemen
,Wat kan je als omgeving doen om het sociaal-emotioneel welbevinden van kinderen te verhogen?
o Het uiten van positieve verwachtingen, positieve feedback
o Aandacht geven aan proces ipv resultaat
o Psychologische behoeften (autonomie, competentiebeleving, relationele verb.) helpen vervullen
o Zelf keuzes laten maken
o Betrekken bij beslissingen (studie/vrije tijd)
o Succeservaringen laten opdoen
o Begirp tonen
o Steun en liefde geven
o Psycho-educatie aan omgeving (omgeving grondig inlichten)
Faalangst
Wat is het?
Het is een angst om beoordeeld te worden omwille van de angst om te mislukken. Het zal tot uiting komen
door het blokeren of ontwijken van situaties waarbij gepresteerd moet worden.
(lichamelijke symptomen: zweten, misselijkheid, hoofdpijn).
Het kan zich beperken op die taken die moeilijk gaan maar kan zich ook uitbereiden naar andere domeinen.
COGNITIEVE FAALANGST SOCIALE FAALANGST MOTORISCHE FAALANGST
Hoe kan een kind hier mee omgaan?
ACTIEF PASSIEF
Actief-faalangstige kinderen gaan Passief-faalangstige kinderen
extra hard werken om de kans op proberen hun angst te verminderen
mislukken te minimaliseren. door zo weinig mogelijk met die
situatie in contact te komen.
Welke hantering het kind kiest wordt beinvloed door een combinatie van verschillende factoren:
Vorige ervaringen, persoonlijkheidsstijl, attributiestijl, mindset, reacties vanuit de omgeving.
, Denkkaders
Risico- en beschermende factoren
Risicofactoren = hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling.
Beschermende factoren = doen de invloed van de risicofactoren deeld of volledig teniet.
Of er zich een stoornis ontwikkeld (ONTSTAAN) en in welke mate deze tot uiting komt (FUNCTIONEREN) is
afhankelijk van een dynamisch samenspel tussen risico- en beschermende factoren. Deze kunnen zowel in het
kind zelf als in de omgeving liggen. (biologische factoren/omgevingsfactoren)
Risicofactoren voor het ONTSTAAN van een stoornis
= prenatale of perinatale factoren die de kans op het ontstaan vergroten
o Tijdens de zwangerschap (prenataal)
Biologische factoren:
genetische aanleg (ADHD is voor 80% erfelijk)
sekse (vaker bij jongens dan meisjes, behalve dyscalculie)
Omgevingsfactoren:
Ongezonde levensstijl van de moeder (roken, alchohol, stress)
Maternale ziekten (rubella)
o Tijdens de geboorte (perinataal)
Kindfactoren:
Prematuur
Laag geboortegewicht
Geboortecomplicaties (bv: zuustofgebrek)
Risicofactoren voor het FUNCTIONEREN van een stoornis
= postnatale factoren die de aanwezige aanleg versterken
o Na de geboorte (postnataal)
Kindfactoren:
Lagere intelligentie
Moeilijk temperament
Roken op jonge leeftijd
Omgevingsfactoren:
Psychische problemen bij de ouders
Ongeschikte opvoedingsvaardigheden
Negatieve ouder-kind interacties
Bekritiserende houding van leekracht
Beschermende factoren voor het ONTSTAAN van een stoornis
= Prenatale en perinatale factoren die de kans op het ontstaan verkleinen
o Tijdens de zwangerschap (prenatale)
Omgevingsfactoren:
Extra aandacht aan een gezonde levensstijl bij mogelijks genetische aanleg
Beschermende factoren voor het FUNCTIONEREN van een stoornis
= Postnatale factoren die de aanwezige aanleg verzwakken en de prognose gunstig beïnvloeden