Deel 2: stoornissen van homeostasemechanismen
Een van de belangrijkste eigenschappen van levende en wel-functionerende organismen is dat zij een aantal
bioconstanten binnen zeer enge grenzen onder controle houden en dit onafhankelijk van vrij grote
schommelingen in het uitwendig milieu = HOMEOSTASIS
Homeostasis wordt bereikt door:
- Samenstelling van de circulerende vloeistoffen constant te houden
- Perfusie van individuele weefsels aan te passen aan metabole noden
Homeostatisch mechanisme omvat als minimale elementen of karakteristieken:
- Een instellingspunt (set-point)
- Sensormechanismen
- Effectormechanismen
fysiologisch substraat van deze elementen is meestal zeer complex
pathologie kan worden veroorzaakt door stoornissen thv 1 van deze 3 elementen of door overschrijding
van het regelbereik (door extern milieu)
Verstoring van betreffende homeostasemechanisme (primair)
Verstoring andere homeostasemechanismen (secundair) < omdat betreffende
homeostasemechanisme verstoord is
overdreven traagheid in de aanpassing van regelsystemen (<effector) kan leiden tot te grote oscillaties rond
het instellingspunt
Stoornissen in homeostasemechanismen nemen zeer belangrijke plaats in in pathofysiologie wijzen op
onderliggend defect (bv thv 1 of ander regelsysteem) EN kunnen via ontregeling van het inwendige milieu
aanleiding geven tot secundaire stoornissen thv andere organen of systemen
Er bestaan talrijke bindingen tussen verschillende homeostasesystemen (hier afzonderlijk besproken)
Sommige systemen (bv volume- en osmose-homeostase) zijn echter zo met elkaar verweven dat een
afzonderlijke behandeling weinig zinvol is
HOOFDSTUK 1: FYSIOPATHOLOGIE VAN VOLUME- EN OSMOSE-
HOMEOSTASE
1. FYSIOLOGISCHE ASPECTEN
1.1 DISTRIBUTIE VAN HET LICHAAMSWATER
Water: ongeveer 60% van het totale lichaamsgewicht
Vetweefsel bevat echter slechts 13% water: verschillen in vetgehalte vormen dan ook
de belangrijkste factor verantwoordelijk voor geobserveerde verschillen in
watergehalte tussen verschillende organen, tussen verschillende geslachten (man >
vrouw) en tussen verschillende individuen in functie van ouderdom (jong > oud) hoe
ouder, hoe hoger vetpercentage dus lager waterpercentage
1
, Verdeling van lichaamswater: 70 kg 42
kg/liter water
40% extracellulair verdeeld
- Interstitium
- Transcellulair vocht: holtes die door
een cellaag worden afgeboord:
cerebrospinaal, pleura, pericard,
peritoneum, oogbol, synovia van
gewrichten
(klein volume, kan groot worden in
pathologische omstandigheden)
- Bloedplasma
1.2 SAMENSTELLING VAN LICHAAMSWATER
1.2.1 VERSCHILLEN TUSSEN EXTRACELLULAIR EN INTRACELLULAIR
MILIEU
Concentratie van opgeloste stoffen in vloeistof bepaalt
- osmolaliteit van vloeistof (mOsm/kg)
- osmolariteit van vloesitof (mOsm/L)
om osmotisch evenwicht te bekomen tussen extracellulaire en intracellulaire osmolaliteit zal water
diffunderen doorheen de celmembraan (tussen compartimenten)
samenstelling van opgeloste stoffen in extracellulaire vloeistof (ECF) verschilt van die in intracellulaire milieu
(ICF) door verschillen in permeabiliteit voor verschillende moleculen (eiwitten) en aanwezigheid van
transporters en actieve pompen bv Na+ - pomp (= Na+/K+ - ATPase) die actief Na+
uit en K+ in de cel pompt
belangrijk deel van intracellulaire eiwitten ligt waarschijnlijk gebonden
aan cellulaire eiwitten en diffundeert dus niet vrij (P0 4, Mg++)
intracellulaire ionen zijn sterk gecompartimentaliseerd
belangrijkste elementen in ECF: Na+ en anionen Cl- en HCO3-
overheersende osmolen in ICF: K+ en organische fosfaat-esters (ATP,
creatinefosfaat en fosfolipiden)
(in tabel ook proteinen die niet bijdragen aan osmolaliteit, want anders zouden
ze binnen en buiten hetzelfde zijn)
Stoffen die gerestricteerd zijn tot het ECF of ICF bepalen de EFFECTIEVE
OSMOLALITEIT (OF TONICITEIT)
Effectieve osmolen = stoffen die +- beperkt zijn tot ECF of ICF
2
, stoffen die echt vermogen hebben osmotische beweging van water tussen compartimenten te
beïnvloeden
bijvoorbeeld:
- Na+, mannitol
- K+ (theoretisch, want concentratie kalium wordt constant gehouden)
Na+: bevindt zich vooral in het extacellulair compartiment totale hoeveelheid Na+ in het lichaam is bepalend
voor extracellulair volume (ECV)
K+ en vermelde anionen: in ICF noodzakelijk voor normale celfunctie zo constant mogelijk gehouden worden
en verandering in ICF osmolaliteit wordt meestal veroorzaakt door een verandering in de hoeveelheid water
intracellulair
Deel van opgeloste stoffen diffundeert relatief vrij doorheen de celmembraan: hebben bijgevolg weinig
invloed op distributie van vocht tussen ICF en ECF (bv glucose, ureum en ethanol) = “INEFFECTIEVE” osmolen
bij snelle veranderingen van plasmaconcentatie (bv. snelle dialyse bij een uremische patiënt,
hyperglycemie bij stress) kan wel een distributie-onevenwicht ontstaan (dysequilibrium-syndroom)
o ureum: wel effectief bij “dialysis disequilibrium”
o glucose: wel effectief bij acute hyperglycemie of bij diabetes c
ook rekening houden met feit dat ionenevenwichten zich instellen op basis
van osmolaire concentraties per volume water: in plasma
vertegenwoordigt water volume / volume slechts ongeveer 93% (7% =
lipiden en proteinen: geen osmolen) in pathologische toestanden zoals hyperlipidemie kan percentage
water belangrijk lager zijn
osmotische kracht van Na+ lezen volgens hoeveelheid plasmawater
NIERDIALYSE (niet in boek):
Via pomp bloed in contact met dialysaat: elektrolytenoplossing die aantal stoffen niet bevat
zodat er een concentratieverschil is met bloed en bepaalde stoffen diffunderen uit het bloed
concentratieverschil: stoffen uit het bloed diffunderen naar dialysator dialysefilter
= koker
koker: allemaal vezels die een minibuisje zijn waarvan de wand een half doorlaatbaar
membraan is
dialysefiltraat stroomt tussen vezels door (lage concentratie aan afvalstoffen) diffusie
gemedieerd transport van bloed naar dialysaat: concentratie aan afvalstoffen gaat zakken
bloed stroomt aan debiet van 350 ml/min
bloed stroomt naar boven en dialysaat naar beneden: over hele lengte van vezels maximale concentratie
gradiënt nastreven < TEGENSTROOM
“vuilste” bloed in contact met dialysaat dat al beetje vervuild is
Moest het in zelfde richting gaan: risico dat je equalisatie krijgt: netto geen uitwisseling meer van
afvalstoffen
Afvalstoffen zakt, ureum zakt ook (ineffectief osmool): concentratie zakt buiten de cel, maar binnen de cel nog
hoog gaat daar ook nog zakken < diffusie van ureum naar buiten de cel
MAAR tijdelijk concentratieverschil: ureum wordt (tijdelijk) wel een effectief osmool: water naar
intracellulair
3
, Cellen zwellen: kan symptomen veroorzaken (vermoeidheid, misselijkheid, braken zelfs tot coma,
stupor en convulsies gaan) = DIALYSIS DISEQUILIBRIUM SYNDROME
Daarom 3x week dialyse: verminden te sterkte stijging afvalstoffen waardoor daling zeer hoog zal zijn
eerste dialyse is korter (2u) aan trager bloeddebiet: debiet niet uitgesproken sterk en gradiënt ook niet
Dialysis disequilibrium syndrome:
- Door “reverse osmotic shift” met zekere graad van hersenoedeem tot gevolg
- Voornamelijk bij snelle daling van ureum
1.2.2 VLOEISTOFVERPLAATSING TUSSEN
INTRAVASCULAIR EN INTERSTITIEEL
COMPARTIMENT
Vloeistof verplaatsing tussen plasma-compartiment en interstitieel
compartiment
wordt bepaald
door
ultrafiltratie coefficiënt (Kf) en “Starling forces”
= distributie van vocht tussen het plasmacompartiment (p) en het interstitieel compartiment (i) in
hoofdzaak bepaald door oncotische druk () en de hydrostatische druk (P) thv capillairen (Parterieel = 25
mmHg; Pveneus = 10 mmHg; = 28 mmHg) en thv het interstitium (P= -6 mmHg; = 5 mmHg
oncotische druk buiten de capillair trekt water naar buiten en oncotische druk binnen de capillair trekt
water naar binnen
Q = waterdebiet over de capillaire membraan
Kf = filtratiecoëfficient evenredig met het capillaire oppervlak en de permeabiliteit
= oncotische druk
- wordt hoofdzakelijk bepaald door moleculen (voornamelijk eiwitten) die niet vrij diffunderen
doorheen de membranen die de verschillende compartimenten scheiden => hebben grote invloed op
distributie van vocht (en elektrolyten) tussen deze compartimenten
- eiwitconcentratie in plasma (6,3 - 7,1 g/dL) is veel hoger dan in het interstitieel compartiment en
veroorzaakt bijgevolg differentieel oncotische druk: behoud van differentieel oncotische druk tussen
plasma-compartiment en interstitium is nodig voor behoud van vochtdistibutie tussen deze
compartimenten
hoofdverantwoordelijke voor oncotische druk: ALBUMINE (54 – 66% van plasma eiwitten)
arterieel treedt er normaal evenveel vocht uit dan er veneus terug opgenomen wordt
kleine onevenwichten kunnen worden ondervangen door aanpassing van lymfestroom
1.2.3 SAMENSTELLING VAN BEPAALDE LICHAAMSVOCHTEN
Bij verlies van lichaamsvochten stees rekening houden met specifieke ionen samenstelling (overzicht rechts
niet kunnen reproduceren)
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper gnkstudent2003. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €10,66. Je zit daarna nergens aan vast.