DEEL 3: DE PEUTER- EN KLEUTERTIJD
DE FYSIEKE ONTWIKKELING IN DE PEUTER- EN KLEUTERTIJD
FYSIEKE GROEI
Tussen de leeftijd van twee en zes jaar ontwikkelen zich op diverse locaties in het skelet nieuwe
groeischijven, waar kraakbeen zich geleidelijk omzet in bot. Dit proces ondersteunt een gestage groei en
gewichtstoename. Op zesjarige leeftijd zijn kinderen gemiddeld bijna 120 cm lang en wegen ze
ongeveer 20 kg. Bovendien ondergaan ze ook veranderingen in lichaamsvorm, waardoor ze slanker
worden met langere armen en benen. De verhouding tussen hoofd en de rest van het lichaam begint
steeds meer te lijken op die van volwassenen.
Er zijn grote individuele verschillen in lengte en gewicht:
- Jongens > meisjes: op hun 6de beginnen jongens gemiddeld langer en zwaarder te worden dan
meisjes.
- Economisch ontwikkelde landen > ontwikkelingslanden: de betere voeding en gezondheidszorg
in ontwikkelde landen vertaalt zich in een aanzienlijk sterkere groei bij kinderen.
- Welgestelde gezinnen > gezinnen onder armoedegrens: kinderen uit gezinnen waarvan het
inkomen beneden de armoedegrens ligt, zijn vaak kleiner dan kinderen uit welgestelde gezinnen.
Veranderingen in lichaamsvorm en verhoudingen:
Naast het sterker worden van botten, nemen ook
de spieren in omvang toe, wat resulteert in een
toename van kracht. Het belang van gezonde
voeding wordt benadrukt tijdens deze periode, met
de nadruk op een gevarieerd dieet met weinig vet
en zout maar met een hoge voedingswaarde.
Kinderen hebben over het algemeen minder
voedingsbehoefte dan in hun babytijd.
Tegen het einde van de kleuterperiode begint de
tandenwissel, een proces dat sterk genetisch
bepaald is. Meisjes ondergaan over het algemeen
de tandenwissel sneller dan jongens. Dit proces
kan vertraagd worden bij ondervoeding en versneld
bij overgewicht of obesitas.
De eetvoorkeuren van peuters en kleuters kunnen soms erg rigide zijn, wat resulteert in grote
kieskeurigheid en het vasthouden aan strakke rituelen tijdens maaltijden. Dit kan worden verergerd door
voedselneofobie, een angst voor onbekend voedsel. Gelukkig groeien de meeste kinderen uiteindelijk
over deze fase heen.
HERSENONTWIKKELING
De hersenen groeien het snelst van alle delen van het lichaam.
- Hersenen 5-jarige hebben 90% van grootte en gewicht hersenen volwassene.
- Lichaamsgewicht 5-jarige slechts 30% van lichaam volwassene.
Waarom groeien hersenen zo snel?
- De toename van het aantal verbindingen tussen cellen spelen hierbij een belangrijke rol. Deze
onderlinge verbindingen maken complexere communicatie tussen neuronen mogelijk. Ze zorgen
ook voor de snelle ontwikkeling van de cognitieve vaardigheden.
- Hoeveelheid myeline stijgt. Dat is de beschermende isolatielaag rond onderdelen van neuronen,
waardoor de overdracht van zenuwsignalen door de hersencellen versnelt en het gewicht van de
hersenen toeneemt. Deze snelle groei van de hersenen helpt ook bij de ontwikkeling van
ingewikkeldere fijne en grove motorische vaardigheden.
, → Myeline = vettige substantie die de neuronen beschermt en de overdracht van zenuwsignalen
versnelt.
Aan het einde van de kleutertijd zijn vooral bepaalde delen van de hersenen bijzonder hard gegroeid.
Het corpus callosum, een bundel zenuwvezels die de 2 hersenhelften met elkaar verbindt, wordt dikker
en ontwikkelt maar liefst 800 miljoen individuele vezels die de hersenfunctie tussen de 2 helften helpen
coördineren.
Lateralisatie:
De 2 hersenhelften worden steeds gedifferentieerder en gespecialiseerder, waarbij bepaalde functies
hun plek eerder in de ene hersenhelft dan in de andere hersenhelft vinden, wordt tijdens de kleuterjaren
uitgesprokener.
- Linkerhelft: concentratie op taken waarvoor verbale competentie nodig is, zoals praten, lezen,
denken en redeneren. Deze helft benadert informatie sequentieel, dat wilt zeggen 1 stukje
informatie tegelijk.
- Rechterhelft: ontwikkelt zich op non- verbale gebieden, zoals ruimtelijk inzicht, herkenning van
patronen en tekeningen, muziek en emotionele uiting. Deze helft verwerkt informatie op een
globalere manier en als 1 geheel benadelt.
De hersenhelften zijn van elkaar afhankelijk en werken samen. En de onderlinge verschillen zijn klein.
- Ze zijn ten dele inwisselbaar: de ene hersenhelft kan de meeste taken van de andere hersenhelft
ook uitvoeren. De rechterhersenhelft doet bijvoorbeeld ook een deel van de taalverwerking en
speelt een belangrijke rol bij taalbegrip.
- Hersenen zijn veerkrachtig/ plastisch: als de hersenhelft die gespecialiseerd is in een bepaald
type informatie beschadigd raakt, neemt de andere hersenhelft die taken soms over. Als jonge
kinderen bijvoorbeeld hersenbeschadiging oplopen aan de linkerhelft en daardoor hun
spraakvermogen geheel of gedeeltelijk verliezen, kan de rechterhersenhelft het hiaat opvullen en
de schade aan de linkerkant voor een groot deel goed maken.
Binnen het lateralisatieproces bestaan veel individuele verschillen: bij een groot deel van de mensen die
linkshandig of tweehandig zijn is taal bijvoorbeeld geconcentreerd in de rechterhersenhelft of is er geen
specifiek taalcentrum.
→ Lateralisatie = het proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene hersenhelft dan in
de andere hersenhelft vinden.
Verband tussen groei van hersenen en cognitieve ontwikkeling:
Er zijn perioden in de kindertijd waarin de hersenen ongebruikelijke groeispurts doormaken, die perioden
zijn gekoppeld aan vorderingen op cognitief gebied.
- Onderzoek waarin elektrische activiteit in de hersenen gedurende een hele mensenleven werd
gemeten, wees uit dat er ongebruikelijke spurts plaatsvinden tussen 18 en 24 maanden, een
periode waarin taalvaardigheid snel toeneemt.
- Ander onderzoek wijst erop dat de toename van hoeveelheid myeline verband houdt met de
groeiende cognitieve vaardigheden. Bv. de myelinetoename in het deel van de hersenen dat
geassocieerd wordt met aandacht en concentratie is voltooid tegen de tijd dat kinderen een jaar
of vijf zijn. Dit zou de concentratieboog kunnen verklaren. En de verbetering van het geheugen
kan verband houden met de toegenomen hoeveelheid myeline in het gebied dat geassocieerd
wordt met herinnering.
Ontwikkeling van de zintuigen:
Rijping van hersenen leidt tot een betere beheersing van oogbewegingen en een beter vermogen om
scherp te stellen.
, - Perceptuele schematisering = het vermogen om tegelijkertijd in het geheeld en de afzonderlijke
delen te onderscheiden.
Gehoor wordt ook scherper. Een van de gebieden waarop het gehoor van peuters en kleuters gaten
vertoont, is het vermogen om specifieke geluiden te isoleren van andere geluiden. Daarom zijn sommige
kleuters in groepssituaties snel afgeleid door geluiden.
MOTORISCHE ONTWIKKELING
De Grofmotorische ontwikkeling:
Op driejarige leeftijd kunnen kinderen al rennen, trappen oplopen en springen. Op vierjarige leeftijd leren
ze hinkelen, en tegen de tijd dat ze vijf zijn, kunnen ze vaak een koprol maken. Deze verworven
vaardigheden worden mogelijk gemaakt door een toegenomen spiercontrole en verbeterde motorische
coördinatie bij kinderen van die leeftijd.
Activiteitsniveau:
De vooruitgang van de grove motoriek houdt ook verband met de hersenontwikkeling en de
myelinevorming rond neuronen, in dit geval in gebieden van de hersenen die te maken hebben met
evenwicht en coördinatie. Daarnaast ontwikkelen motorische vaardigheden in de peuter en kleuterjaren
ook zo snel omdat kinderen ze heel veel oefenen.
De activiteitsniveau ligt hoog: ze lijken voortdurend in beweging te zijn. Op 3- jarige leeftijd ligt het
activiteitsniveau zelfs hoger dan tijdens elke andere periode in het leven ook. De algemene fysieke
behendigheid van kleuters neemt toe naarmate ze ouder worden.
Er bestaan wel belangrijke verschillen.
- Sommige verschillen komen voort uit het aangeboren temperament: kinderen die in babytijd
ongewoon actief zijn, zijn dat in peuter en kleutertijd meestal ook. En kinderen die relatief kalm
waren, blijven meestal ook zo.
- Genen spelen ook een belangrijke rol: activiteitsniveau van eeneiige tweelingen vertoont meestal
meer overeenkomsten dan dat van twee- eiige tweelingen.
- Omgevingsfactoren: opvoedingsstijl, en algemener de opvattingen van een bepaalde cultuur over
wat gepast en ongepast gedrag is. In sommige culturen mogen kinderen vrij wild spelen, terwijl
andere culturen veel restrictiever zijn in bijvoorbeeld het geluid dat zij al spelend mogen maken.
Uiteindelijk is het de combinatie van omgevingsfactoren en genetische factoren hoe actief een
kind precies zal worden.
- Genderverschillen: dit komt omdat jongens doorgaans gemiddeld sterker zijn dan meisjes.
→ Jongens kunnen bijvoorbeeld verder gooien en hoger springen. Het activiteitsniveau van
jongens is ook hoger.
→ Maar meisjes zijn beter dan jongens in activiteiten waarvoor de coördinatie van armen en
benen nodig is. zij kunnen op 5- jarige leeftijd beter op 1 voet balanceren.
→ Gender wordt steeds bepalender voor het soort activiteiten dat de maatschappij acceptabel
vindt voor meisjes en voor jongens.
Fijnmotorische ontwikkeling:
- 3 jaar: knippen, eenvoudig puzzelen, ...
- 4 jaar: vouwen, schrijven, kragen rijgen, ...