Deel I: Bovenste lidmaat
Basisprincipes van het locomotorisch onderzoek
De volgende 5 stappen worden bij elk locomotorisch onderzoek doorlopen, ongeacht het gewricht.
Als deze stappen gekend zijn, kan je in principe straks elk gewricht onderzoeke
1. Inspectie
We letten op:
de vorm wordt bepaald door botten, gewrichten, spieren en vetweefsel,
Contouren:
aanwezigheid van vocht, .... We letten op symmetrie en atrofie.
Huid: kleur, beharing, littekens, venentekening, hematomen, wonden.
Stand: alles wat te maken heeft met de statiek/houding (vb: stand onderbeen t.o.v. bovenbeen).
afwijkende of beperkte beweeglijkheid, gangpatroon, willekeurige en onwillekeurige
Bewegingsaspecten:
bewegingen.
Bepaalde bevindingen kunnen aanwijzingen geven over de toestand van het gewricht zoals
roodheid en zwelling bij een inflammatoir probleem
littekens t.g.v. operatie in de voorgeschiedenis, een abnormale stand bij een fractuur
...
2. Palpatie
Doel van de palpatie is dubbel:
Enerzijds willen we door het betasten van weefsels afwijkingen opsporen in
Huid: temperatuur, vochtigheid, structuur, elasticiteit
Weke subcutis, spieren (tonus, ruptuur), pezen, ligamenten, bloedvaten en zenuwen, tumoren (vorm, grootte,
delen: , beweeglijkheid, consistentie, drukpijnlijkheid)
Een tweede belangrijk aspect van de palpatie is het opsporen van pijnpunten
Lokalisatie van de pijn punt van maximale pijn
Kloppijn, asdrukpijn verdenking op fracturen
Palpatie op pijn wordt bij voorkeur pas na het bewegingsonderzoek uitgevoerd:
Toename pijn kan bewegingsonderzoek bemoeilijken.
Een meer gerichte palpatie naar pijnpunten is mogelijk op basis van anamnese, inspectie en
bewegingsonderzoek.
,3. Bewegingsonderzoek: actief en passief
Bewegingsuitslag
Afhankelijk van welk gewricht getest wordt, is er beweging mogelijk in 1,2 of 3 richtingen:
voor-/achterwaartse beweging: wordt benoemd als voor-/achterwaartse elevatie of
flexie/extensie afhankelijk van het gewricht.
zijwaartse beweging: wordt benoemd als abductie (weg van de middellijn) of adductie (naar
de middellijn).
rotatiebeweging in en uit het gewricht: wordt benoemd als endo- of exorotatie of pro- en
supinatie (uitleg zie klinische les)
1) Tijdens het actief bewegingsonderzoek vragen we aan de patiënt zelf de gewenste beweging uit te
voeren.
De onderzoeker krijgt hierbij informatie over zowel de contractiele (spier, pees) als de niet-
contractiele (gewricht, gewrichtskapsel, ligamenten) structuren.
Het actief bewegingsonderzoek wordt steeds bilateraal uitgevoerd en indien mogelijk gelijktijdig. Zo
kan makkelijk worden bepaald of er een beperking van de beweging aanwezig is aangezien bij
eenzijdige klachten de gezonde kant van de patiënt als referentie dient.
Bij dit onderzoek letten we op:
Bewegingsverloop (soepel en gelijkmatig)
Maximale bewegingstraject /-uitslag, volledige amplitude!
Het eventueel optreden van pijn
Optreden van compensatoire bewegingen
Optreden van bijgeluiden zoals crepitaties, knarsen, knappende geluiden
2) Tijdens het passief bewegingsonderzoek probeert de patiënt iedere spieractiviteit achterwege te
laten ("laat uw spieren slap hangen").
De onderzoeker gaat zelf de gewenste beweging bij de patiënt uitvoeren. Hierbij krijgt de arts
informatie over de bijdrage van de niet-contractiele structuren aan de pijn en/of
bewegingsbeperking.
Het passief bewegingsonderzoek wordt steeds bilateraal uitgevoerd, meestal beide zijden apart.
Bij het passief bewegingsonderzoek letten we bijkomend op:
Actief spierverzet door pijn (de patiënt houdt de beweging tegen door het aanspannen van
zijn spieren)
Beweging in het gewricht (ligamentaire instabiliteit)
Eindgevoel dat de arts heeft. ( = het gevoel dat de arts aan het einde van de passieve
beweging krijgt, dit kan "hard" zijn zoals bv. bij het strekken van de elleboog, of verend zoals
bij het plooien van de elleboog)
, 4. Weerstandstesten
De patiënt wordt gevraagd om een spier(groep) maximaal aan te spannen tegen weerstand, zonder
dat de onderzoeker beweging toestaat (isometrisch). Let erop geen bijkomend gewricht te
overbruggen. Als hierbij pijn en/of krachtsverlies optreedt wijst dit op een musculotendinogene (of
neurologische) oorzaak.
Belangrijk bij de weerstandstesten is dus dat de onderzoeker:
1) geen beweging toelaat
2) de hefboom van de weerstand zo groot mogelijk maakt door de handen(= de weerstand) zo ver
mogelijk (distaal) van het gewricht te plaatsen
3) zonder een ander gewricht te overbruggen (behalve in enkele gespecifieerde uitzonderingen)
5. Specifieke testen
Deze zijn specifiek voor een welbepaald onderdeel van het locomotorisch stelsel.
Deze testen worden meestal alleen aan de pathologische kant uitgevoerd, tenzij anders beschreven
(bv. vergelijken schuiflades bij het knieonderzoek, testen die makkelijker aan beide kanten simultaan
uitgevoerd worden,…).