Deze samenvatting bevat alles wat je nodig hebt voor de landelijke kennisbasistoets Nederlands.
Naast een samenvatting van het boek: Basiskennis taalonderwijs, zijn er ook uitwerkingen van doelen verwerkt die in het boek niet behandeld worden, maar die wel in de toets voorkomen.
Ik heb in oktober ...
Samenvatting landelijke kennisbasistoets Taal 23-24
Basiskennis taalonderwijs
Alles voor dit studieboek (58)
Geschreven voor
Saxion Hogeschool (Saxion)
Lerarenopleiding Basisonderwijs / PABO
Kennisbasistoets Nederlands
Alle documenten voor dit vak (4)
33
beoordelingen
Door: lolbintivandenbroek • 1 jaar geleden
Door: bauwens • 1 jaar geleden
Door: Manon1708 • 1 jaar geleden
Door: smeetsbram12 • 11 maanden geleden
Door: esrasura • 2 jaar geleden
Door: 501752 • 2 jaar geleden
Door: claudiagoessens • 2 jaar geleden
Bekijk meer beoordelingen
Verkoper
Volgen
EmmaRomee
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
Hoofdstuk 2
Functies van taal
Zelfhandhaving: spreker beschermt zichzelf en verdedigt wat hij/zij heeft.
Bladzijde 29. Bernadette wil de tas zelf dragen, want zij had hem als eerst.
Zelfsturing: ordent met woorden je handelen en kondigt plannen aan.
Bernadette geeft aan wat ze gaat doen. “Ik ga naar de bakker” Ze ordent met
woorden haar handelen en kondigt haar plannen aan.
Sturing van anderen: het gedrag van anderen beïnvloeden.
Bernadette beïnvloed het gedrag van Aafke door de vraag: ‘ga je mee?’
Structurering van het gesprek: taal gebruiken om het gespreksverloop te
beïnvloeden.
Johan zegt: “Nou moeten jullie zeggen wat je wilt kopen.”
Cognitieve functie: taal gebruiken om je gedachten te ordenen en greep te krijgen
op de werkelijkheid. (als je je mening moet geven over een onderwerp waar je niet
veel vanaf weet.)
Er zijn drie cognitieve taalfuncties:
1. Rapporteren: je doet verslag van iets wat in de werkelijkheid voorkomt. Je
kunt dingen benoemen, beschrijven en misschien ook vergelijken.
2. Redeneren: je ordent de gebeurtenis chronologisch of je trekt conclusies.
Je legt een relatie tussen middel en doel of tussen oorzaak en gevolg. Ook
kan je een voorstel doen om het probleem op te lossen.
3. Projecteren: je probeert je te verplaatsen in de gedachten en gevoelens
van iemand anders.
De verschillende niveaus van de taal:
Niveau: Regels voor:
Fonologisch niveau Uitspraak
Morfologisch niveau Opbouw van woorden
Syntactisch niveau Volgorde van woorden
Semantisch niveau Betekenis
Pragmatisch niveau Gebruik
Orthografisch niveau Spelling
Hoofdstuk 3
,Er zijn 2 theorieën over taalverwerving:
Creatieve constructietheorie: men gaat ervan uit dat kinderen taal niet simpelweg
imiteren, maar zelf over een aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze op
een creatieve manier zinnen kunnen bouwen.
Interactionele benadering: men onderschrijft het belang van het aangeboren
taalleervermogen, maar men benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de
interactie tussen een kind en andere moedertaalsprekers belangrijk is bij het leren
van een taal. Wel is het zo dat het taalaanbod afgestemd moet zijn op de
mogelijkheden van het kind.
Prelinguale periode: de periode voordat een kind zijn eerste woordjes spreekt.
Loopt vanaf de geboorte tot aan ongeveer het 1e levensjaar.
Kenmerken daarvan zijn:
- Huilen
- Vocaliseren
- Vocaal spel
- brabbelen
Vocaliseren: fase in de prelinguale periode waarin de baby zelf klinkers of vocalen
produceert. Een kind ontdekt de klank van de taal en oefent zijn spraakmechanisme.
Vocaal spel: Fase in de prelinguale periode waarin de baby experimenteert met
klanken, zowel klinkers als medeklinkers.
Na ongeveer 7 maanden begint de fase van het brabbelen.
Linguale periode: Na het 1e levensjaar begint de talige of linguale periode. Een kind
gaat woorden of zinnen als communicatiemiddel gebruiken. De linguale fase in de
taalontwikkeling valt uiteen in 3 perioden:
1. De vroeglinguale periode (van 1 tot 2 ½ jaar): het gebrabbel van de baby
gaat langzamerhand over naar betekenisvol taalgebruik. In het eerste
levensjaar maakt het kind gebruik van de eenwoordzin. Deze fase duurt
meestal een half jaar. (kind ziet een kachel, wijst er naar en zegt: warm)
Kind 1 ½ jaar woorden combineren tweewoordzin. (ik roeren, die hier).
Meerwoordzin kind maakt zin met meer dan twee woorden.
2. De differentiatiefase (van 2 ½ tot 5 jaar): de periode waarin de
taalontwikkeling op alle niveaus van de taal veel gedifferentieerder wordt.
Kinderen leren veel nieuwe woordsoorten en de woordenschat breidt zich
sterk uit.
3. De voltooiingsfase (van 5 tot 9 jaar): alle processen die in de vorige fase
zijn begonnen, worden nu verder uitgebouwd. Aan het eind van deze periode
beheerst een kind de taal op dezelfde manier als een volwassene. Er is alleen
verschil in de grootte van de woordenschat.
Simultane tweetaligheid: het verschijnsel dat kinderen voor hun 3e levensjaar min
of meer gelijktijdig twee talen leert.
Successieve tweetaligheid: kinderen leren een tweede taal nadat ze een eerste
taal hebben geleerd.
,Interferentiefouten: fouten die voortkomen uit de verschillen tussen een eerste en
een tweede taal.
Globaal luisteren: globaal volgen wat de spreker te vertellen heeft, het gaat om het
begrijpen van de informatie. Ook wel begrijpend luisteren genoemd.
Intensief luisteren: je probeert ook alle details van een verhaal in je op te nemen,
zodat je een zo volledig mogelijk beeld krijgt van wat de spreker te vertellen heeft.
Kritisch luisteren: je probeert tijdens het luisteren een mening te vormen.
Gericht luisteren: dit pas je toe als je geïnteresseerd bent in bepaalde aspecten van
een verhaal.
Er zijn 4 spreekdoelen:
1. Informeren: het overbrengen van feitelijke informatie.
2. Amuseren: de spreker heeft als doel om toehoorders te vermaken, te boeien
of te ontroeren.
3. Instrueren: de spreker wil iets uitleggen of verduidelijken (bijvoorbeeld hoe
het koffiezetapparaat werkt).
4. Overtuigen: spreker wil de luisteraar overhalen een bepaald standpunt of
bepaalde mening in te nemen. Het kan soms ook inhouden dat de spreker de
luisteraar wil overhalen om tot actie over te gaan.
Luisterdoel Luisterstrategie
Iets te weten willen komen Intensief luisteren
Een bepaald gevoel willen ondergaan Globaal luisteren
Zich een mening willen vormen Kritisch luisteren
Een bepaalde handeling willen Gericht luisteren
uitvoeren
Spreekstrategieën:
- Oriënteren op de inhoud
- Doel en publiek bepalen
- Plannen
- Presenteren
- Reflecteren op doel en inhoud
Hoofdstuk 4
, Productieve woordenschat: de woorden die kinderen gebruiken om met anderen te
communiceren.
Receptieve woordenschat: de woorden die de kinderen begrijpen of waarvan ze de
betekenis herkennen.
Labelen: je koppelt een woord aan een voorwerp of gebeurtenis uit de werkelijkheid.
De koppeling tussen een label en een betekenis wordt je altijd aangereikt: iemand
anders noemt de naam van een voorwerp of je ziet een plaatje met het bijbehorende
woord.
Categoriseren: je combineert betekenissen met elkaar en je brengt woorden onder
bij overkoepelende begrippen.
Netwerkopbouw: hierbij wordt de woordenschat van een kind ontwikkeld door
allerlei betekenissen in het geheugen aan elkaar te koppelen.
Woordleerstrategieën: werkwijzen die bewust worden ingezet om de betekenis van
woorden te achterhalen. Ze worden gebruikt als kinderen een onbekend woord
tegenkomen. We kennen de volgende vier woordleerstrategieën:
1. Analyseren van een woord: je komt achter de betekenis van een woord door
het te analyseren in bekende woorden of door te letten op bekende voor- of
achtervoegsels.
2. Gebruikmaken van de (verbale en non-verbale) context): je komt achter de
betekenis van een woord door te letten op de context.
3. Gebruikmaken van een bron in de eerste of tweede taal: je komt achter de
betekenis door het iemand te vragen of in een woordenboek op te zoeken.
4. Letten op overeenkomsten tussen eerste en tweede taal: je komt achter
de betekenis van een woord door te letten op de overeenkomst tussen een
eerste of tweede taal.
Vaktaalwoorden: woorden die je niet in het normale taalverkeer tegenkomt. het gaat
o.a. om de begrippen: erosie, vulkanisme, persoonsvorm, zin of klinker.
Schooltaalwoorden: abstracte begrippen die de leerlingen moeten kennen om het
onderwijs te kunnen volgen. Voorbeelden hiervan zijn: oorzaak, gevolg en functie.
Inhoudswoorden: vaktaalwoorden en schooltaalwoorden zijn inhoudelijke en
duidelijke begrippen. Het zijn woorden met een duidelijk omschreven betekenis,
zoals zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
Functiewoorden: woorden met een minder duidelijke omschreven betekenis, zoals
desondanks of niettemin. Het zijn woorden die een talige relatie weergeven, zoals
voegwoorden (bijvoorbeeld: en, of) en vraagwoorden (bijvoorbeeld: wie, wat).
Signaalwoorden: woorden die de lezer informatie geven over de relatie van een
tekst. Er zijn bijvoorbeeld signaalwoorden die een tijdsrelatie aangeven (morgen,
daarna) of woorden die de relatie tussen twee alinea’s verduidelijken (in tegenstelling
tot, daarentegen)
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper EmmaRomee. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.