AC – Geschiedenis Inge Bertels, 2BA ARCH
Inhoudstafel
1) Oudheid
1. Kennis architectuur van de oudheid? Wat kunnen we weten?
2. Kenmerken
3. Typologie en materialiteit
4. Stedelijke context
I. Motoren achter verstedelijkingsprocessen ontstaan
II. Ruimtelijke evolutie: kenmerken van monumentaliseringsprocessen
III. Agora, de openbare ruimte ‘gedemocratiseerd’
5. Erfenis?
2) Romaanse architectuur
1. Etiket?
2. Italië
3. Frankrijk
4. Vernieuwingen in de Romaanse architectuur
3) Gotische architectuur
1. Middeleeuwse stedelijke context
I. Europese stadsgroei in de Vroege Middeleeuwen
II. Typologie
III. Ontwikkeling en bloei van middeleeuwse stedensysteem
IV. Middeleeuwse crisisfase 14e – 15e eeuw
2. Gotische architectuurontwikkeling
I. Vroege gotiek (ca 1140 – 1250)
II. Hoge gotiek (ca 1250 – 1400)
III. Late gotiek (ca 1400 – 1530)
4) Renaissance
1. Wijziging wereldbeeld
2. Wedergeboorte van de Antieke Oudheid
3. Lage landen
5) Barok
6) Examenvragen
1
,1) Oudheid
1.1 Kennis architectuur van de oudheid? Wat kunnen we weten?
▪ Kennis beperkt:
➢ Materialen verdwijnen, grote vernieling, weinig geschreven bronnen (uitzondering Vitruvius)
▪ Vitruvius: stilistisch, materiaal-technisch, …
➢ Romeinse periode: neemt rijkdom Griekse periode mee
➢ Tempelarchitectuur, kolomopbouw
➢ Stijl, proportie en symmetrie
1.2 Kenmerken
▪ Kapitelen: Dorisch, Ionisch en Korinthisch
➢ Dorisch: grotere zuilen, geen basis, zuilschacht die naar boven versmalt, gecannuleerde (golvende) zuil,
eenvoudig kapiteel, zonder verdere decoratie
-> breder onderaan voor gewicht en stabiliteit
➢ Ionisch: slankere zuilen, basis of sokkel, voluutvormig kapiteel (spiraal of krul)
➢ Korinthisch: meest geornamenteerde zuilenorde, hoge zuilenbasis, kapiteel gedecoreerd met
acanthusbladen
➢ Combinatie duidt op herinterpretatie van 19e eeuw
➢ Dorisch = man, korinthisch = jong meisje, ionisch = vrouw
➢ Strikte orde in gebruik: meerdere bouwlagen -> dorisch op maaiveld en daarboven ionisch en korinthisch
-> niet alleen stilistisch maar ook structureel: meest robuuste onderaan
▪ Hoofdgestel portiek (portico)
➢ Architectraaf: hoofdbalk, het onderstel gedeelte van het hoofdgestel
➢ Kroonlijst (cornische): in klassieke architectuur: de bovenste uitspringende lijst van het hoofdgestel, in
hedendaagse architectuur: de uitdrukkelijk geornamenteerde deklijst boven een muur of bouwonderdeel
➢
2
, ➢
➢ Overgeschakeld op steen door brandgevaar
➢ Triglief is constructief door kopse kant van houten balk, element wordt in steen geïmiteerd
Guttae zijn spijkers die in hout gebruikt werden
➢ Decoratie neemt in de loop der eeuwen toe, was ook vaak beschilderd in felle kleuren
1.3 Typologie en materialiteit
▪ Open ruimte, tempels, woningen, atrium, theater
▪ Grondplan Parthenon: rechthoekig grondplan, met peristyle
➢ Zuilengalerij en 2 ruimtes
➢ Peristyle: zuilenrij rond het centrale gedeelte van een tempel of rond een binnenplaats Vestibule: inwendig
portaal
➢ Basisfuncties zijn: schatkamer -> bewaring giften aan priesters
cella -> plaats voor de verering van de goden
➢
▪ Centraalbouw: tempel met cirkelvormig grondplan
➢ Tempel van Vesta: Korintische zuilen
▪ Erechteion: 3 niveaus, kariatiden, deel van de tempel op
rand van stadsmuur, tempel richt zich naar buiten toe
➢ Geen peristyle, kleine bibliotheek, schatkamer
achteraan
➢ Atlant: zuil in de vorm van een mannenlichaam
➢ Kariatide: zuil in de vorm van een vrouwenlichaam
-> vrouwen die soldaten opwachten, last dragen
van Griekse samenleving
3
,▪ Structurele uitdagingen
➢ Tongewelf: gewelven met een eenvoudig, halfrond dwarsprofiel ondersteund door evenwijdige muren of
arcades
➢ Rondbogen en bogenrijen: gevaar van instorten en uitdijen -> stevige muren en steunberen
-> steunberen uit parament en opvulsel langs binnen
➢ Kruisgewelf: is opgebouwd uit twee tongewelven die elkaar loodrecht snijden
▪ Colosseum: combinatie van rondbogen en tongewelven
➢ Ellipsvormig gebouw
➢ De buitenmuur heeft drie rijen van 80 bogen, die telkens gescheiden worden door halfzuilen onderaan in
Dorische, in het midden in Ionische en bovenaan met Korintische kapitelen.
➢ Materialiteit: het Colosseum is gebouwd uit Romeins beton, kalk-, tuf- en baksteen die bekleed werd met
een parament in travertijn, deze werden aan elkaar bevestigd met ijzer. Een groot aantal zitplaatsen,
muurbekledingen en ornamenten werd uitgevoerd in marmer.
➢ Materialen werden slim ingezet: De 1e rij bogen is voornamelijk opgebouwd uit kalksteen, voor de 2e en 3e
rij bogen zijn rode bakstenen en beton (ook wel opus signinum) gebruikt
▪ Basilica: rechthoekig grondplan, onderverdeeld in een hoger schop en twee lagere zijbeuken
➢ Lichtbeuk: verhoogde middelste schip, met lichtbeukramen die licht in het schip binnen
brengen, zijbeuken liggen dus lager
➢ Geen religieus gebouw maar voor rechtspraak en handel
➢ Drieledige opbouw: hoofdbeuk en twee zijbeuken
▪ Koepel: Pantheon (‘gewijd aan de goden’)
➢ Rechthoekige portico, met drie rijen kolommen
➢ Circkelvormig hoofdgebouw met enorme koepel die ontworpen is op basis van de perfecte bol
➢
➢ Romeinen beperkten het gewicht van de koepel door een combinatie van technieken:
-> er werden cassetes (uitsparingen) in de koepel aangebracht
-> oculus: open ring, om beweging op te vangen
4
, -> de wand van de koepel werd naar boven toe dunner geconstrueerd
-> hoger in de koepel werd een lichter materiaal gebruikt dan in de basis ervan
➢ Gebruikte materialen: diverse materialen, waarbij lichtere materialen bovenaan gebruikt
-> Pumice (puimsteen), baksteen, tufsteen (vulkanisch materiaal)
-> Structuur opgebouwd op basis Romeins beton en bekleed met travertijn
-> Romeins beton is een hydraulische (bindmidel op basis van water dat na uitdroging verhard) mortel met
een mix van steenachtige materialen oa. travertijn, baskteen,… (ook recuperatie van materialen)
▪ Militaire architectuur: stadspoorten en stadsomwallingen
1.4 Stedelijke context
▪ De stad als beschavingsideaal
➢ Grieks-Romeinse wereld: stad = organisator van de ruimte
-> sterke verstedelijking van ruimte én maatschappij
-> tegelijkertijd nog sterk gebaseerd op rurale waarden
▪ Vier periodes in het verstedelijkingsproces in de Grieks-Romeinse wereld
➢ Opkomst: proto-urbanisatie en wordingsproces
9de-6de eeuw BC
➢ Groei en confirmatie van de stad: de stad wordt een dominant cultureel fenomeen
6de-3de eeuw BC
➢ Hoogtepunt: de stad is sleutel tot de beschaving
3de eeuw BC – 3de eeuw
➢ Verval en adaptatie: christianiseringsproces
3de – 7de eeuw
1.4.1 Motoren achter verstedelijkingsproces, ontstaan
▪ Synoikisme
➢ organische groei (bvb aan rivier)
➢ urbanisatie: samengroeien van dorpen tot een eenvormig bestuur
➢ belangrijkste steden: Rome (zeven dorpen en heuvels voor militaire bescherming), Athene: acropolis, vanaf
6de eeuw voor religieuze feesten
5