DEEL ZOÖNOSEN
1. Inleiding
Zoönosen = infectieziekten die onder natuurlijke omstandigheden worden
overgebracht van gewervelde dieren naar de mens door opname van vlees, eieren,
groenten, insecten, … en contact met dieren.
Zoonotisch risico: 60-75% van de opkomende ziekten zijn zoonotisch, jaarlijks is er
gem 1 nieuwe infectieziekte, bijna alle nieuwe humane ziekten zijn in oorsprong
afkomstig van dieren.
2. One health principe
Zoönosen zijn niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar ook soms voor de
diergezondheid en kunnen bovendien ook economische gevolgen hebben.
➔ Samenwerking nodig tussen de humane en veterinaire wereld.
“One Health” concept: verschillende branches moeten samenwerken en de focus ligt
op het bestuderen van de ziekteverspreiding onder mens, dier en omgeving.
Omgeving
Dier One Mens
Health
Figuur 1: One health concept
Verschillende diersoorten (gedomesticeerde & wild) kunnen als reservoir dienen bij
de overdracht van zoönotische ziekten.
➔ + 60% van de bij mensen opkomende infectieziekten blijkt van zoönotische
aard te zijn, waarvan het merendeel afkomstig is van wilde dieren.
Vb. van infectieziekten door wilde dieren:
• Acquired immune deficiency syndrome (AIDS) → aap
• Severe acute respiratory syndrome (SARS) → pluimvee
• Middle east respiratory syndrome (MERS) → kameel
1
, • Mycobacterium bovis (eundertuberculose)→ das
• Echinococcus multilocularis (vossenlintworm) → vos
• Borrelia burgdorferi (ziekte van lyme) → teek
• Bartonella spp. (kattenkrabziekte) → kat
• Francisella tularensis (tularemia) → knaagdieren
• Anaplasma phagocytophilum (anaplasmoses) → teek
• Babesia divergens (roodwaterkoorts) → teek
• Ricketssiae spp. (vlektyfus) → knaagdier
Door ecologische veranderingen (o.a. door ingrijpen van de mens en veranderingen
in het klimaat), veranderingen in de activiteiten en het gedrag van mensen (bijv.
toename van mobiliteit, toerisme en outdoor activiteiten), is de verwachting dat
zoönosen met wildlife als reservoir in de toekomst steeds belangrijker zullen worden.
➔ Op deze manier kunnen nieuwe zoönosen geïntroduceerd worden.
3. Classificatie van zoönosen (niet)
Reverse-zoonose of humanose, waarbij het pathogeen overgedragen wordt van
mens naar dier. Vb. Staphylococci en Mycobacterium tuberculosis.
4. Overdracht van zoönosen
Zoönosen kunnen op verschillende manieren overgebracht worden van dier naar
mens:
• Direct contact met dieren: bij schimmel- en schurftinfecties, maar ook krab- en
bijtwonden (kattenkrabziekte, wondinfecties, rabiës).
• Indirect contact komt meestal vanuit de leefomgeving
o Opname via de handen of via voedsel van infectieuze spoelworm-eieren
of Toxoplasma-cysten
o Via stekende, bloedzuigende insecten of spinachtigen. Vb. Lyme disease
(overdracht via teken), Malaria (Plasmodium spp. (overdracht via
muggen), kattenkrabziekte (vlooien).
o Door het eten van (rauwe) voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Dus na het consumeren van onvoldoende verhitte melk, eieren of vlees.
o Via de lucht (bv. Q-koorts) of door hand-mondcontact na contact met
besmette mest (bv. Toxoplasmosa gondii).
➔ Door inhalatie, via het verteringsstelsel en via andere mechanismen
(beschadiging van de mucosae, via de bloedbaan, e.a.).
2
,4.1. Verspreiding
De verspreiding van zoönosen kan gebeuren via verschillende bronnen:
lichaamsvocht, secreties en excreties, laceratie, aerosols, via inerte materialen
(afhankelijk van de overleving in de omgeving) en vectoren.
Het risico op infectie is afhankelijk van:
• Gevoeligheid van de gastheer (immunosupressie)
• Afhankelijk van de mogelijke transmissieroutes
• Titer van het infectieus agens
• Mogelijkheid om verschillende species te infecteren
Reservoir en vector:
• Het reservoir voor zoönotische ziekteverwekkers zijn gewervelde dieren
o In principe komt ieder dier in aanmerking om een zoönotische infectie
over te dragen, ook al vertoont het geen ziektesymptomen. In onze
streken zijn dit vaak huisdieren of nutsdieren
• Ook zuivelproducten kunnen door deze ziekteverwekkers zijn gecontamineerd
• Insecten hebben een bijzondere rol als vector: kunnen zich over grote afstand
verplaatsen zonder dat een gewerveld dier in de buurt is en zo de infecties van
het dier op een (geografisch ver af gelegen) mens overdragen
5. Overzicht
5.1. Veroorzaakt door
Zoönosen kunnen veroorzaakt worden door:
• Parasieten:
o Endoparasieten (vb. Taeniae Spp, Echinococcus, lintwormen) ->
Helminthosen/wormen
o Protozoën (vb. Giardia en Toxoplasma)
o Ectoparasieten (vb. vlooien, teken, schurft, spinachtigen)
• Schimmels (mycosen): vb. Microsporum canis, Trichophyton spp,
dermatofytose (ringworm)
• Bacteriën:
o Brucellose, miltvuur, pest, ziekte van Weil (leptospirose), Q-koorts
(Coxiella burnetii), Salmonella darminfecties, tyfus, papagaaienziekte,
Campylobacter …
• Virussen:
o Koepokvirus (via de kat), herpesvirus (apen), rabiës, ectyma, hanta-
virus, Marburg, Ebola, influenza, ziekte van Newcastle
(pseudovogelpest)…
• Prionen:
o Boviene spongiforme encefalopathie (BSE) is een ziekte die behoort tot
3
, de groep van de Overdraagbare spongiforme encefalopathieën of
transmissible spongiforme encefalopathie (TSE)
o OSE scraepie bij schapen en FSE bij de kat
• Arthropoda (insecten): vb. mijten
5.2. Overdracht
Overgedragen via/door:
• lucht (influenza, psittacose, Q koorts)
• direct contact (beroepsziekten, kattenkrabziekte)
• zwemmen in besmet water (leptospirose)
• besmette omgeving (miltvuur, tetanus)
• bijten (rabiës, hondenbeetziekte)
• besmet voedsel (salmonellose, campylobacteriose, listeriose)
• tussengastheren (ziekte van Lyme, pest)
• contact met besmette ontlasting (Toxoplasmose)
Frequent optreden (voedselinfecties) of uiterst zeldzaam (rabiës)
6. Voorkomen of preventie
Om een besmetting met zoönosen te voorkomen moet men het risico kennen en
inschatten. Het is belangrijk dat de handen goed gewassen worden na: contact met
dieren, tuinieren en buiten spelen.
De incidentie (aantal nieuwe gevallen/tijdseenheid/aantal inwoners) en prevalentie
(aantal gevallen/duizend inwoners op een bepaald moment) van de meeste zoonosen
is moeilijk in te schatten. Dit doordat veel zoönosen niet gediagnosticeerd zijn en ze
geen meldplicht hebben.
Hoe frequenter en hoe intenser het contact met het dier, hoe groter de kans om zich
met een zoönosen te infecteren.
6.1. Maatregelen
Wat betreft de dieren om u heen:
• Bestrijd ongedierte (muizen en ratten) in en om huis
• Controleer op teken na in gebieden geweest te zijn waar deze veel voorkomen,
verwijder een eventuele teek zo spoedig mogelijk
• Ontworm honden en katten regelmatig, zeker jonge dieren. Laat ze vaccineren,
bestrijd vlooien, teken en luizen
• Voer een huisdier geen slachtafval of rauw vlees en zorg voor schoon
drinkwater
• Vermijd contact met zieke dieren
4
, Wat betreft voedsel:
• Bewaar voedsel bij de juiste temperatuur
• Verhit voedsel door en door, zodat het van buiten én van binnen gaar is
• Was rauwe groente en fruit goed met schoon water
• Eet geen rauw of rosé vlees , drink geen rauwe melk.
• Neem bij inblikken of wecken uiterste hygiëne in acht.
• Gebruik schoon keukengerei, was handdoeken , theedoeken en vaatdoeken
zeer regelmatig, liefst iedere dag.
• Goed de handen wassen vóór het bereiden van eten, maar ook tussendoor na
het toebereiden van bijvoorbeeld vlees.
• Voorkom kruisbesmetting
• Zorg dat de koelkast op de juiste temperatuur staat: tussen 4 – 7°C
• Transporteer voedsel bij de juiste temperatuur: gekoelde waren in een koeltas.
Eetgewoontes kunnen een grote invloed hebben op het voorkomen van zoönose.
6.2. Gevaren
• Het aantal exotische dieren stijgt en er zijn veel ziekten bij hen onbekend, er
moet dus opgepast worden voor overdracht naar mensen.
• Salmonellose is de meest aangegeven zoonosen. Het komt het meest voor bij
een hoge temperatuur en het wordt doorgegeven via consumptie van vlees, ei
en melkproducten.
• Zwangere vrouwen kunnen schade krijgen aan embryo en foetus, zoals
misvorming of abortus bij bv. Toxoplasma/
• Immuno-incompetente patiënten, zoals AIDS patiënten, bejaarden en
chemo-patiënten zijn extra gevoelig.
• Bepaalde beroepsgroepen zijn ook gevoeliger: landbouwers (MRSA,
melkerskoorts, brucellose…), dierenartsen, dierenverzorgers, melk-
verwerkende industrie en vleesverwerkende industrie.
7. Zoönosen bij de kat
7.1. Toxoplasmose
Toxoplasma gondii is een eencellige parasiet die toxoplasmose veroorzaakt. Hij heeft
een tussengastheer (alle warmbloeddieren) waar hij als weefselcyst voorkomt en een
eindgastheer (huis- en wilde kat) waar hij als infectieuze oocysten voorkomt.
Cyclus
Oöcysten moeten eerst rijpen voordat ze infectieus zijn!! Gesporuleerde oöcysten zijn
zeer resistent (kunnen tot 2 jaar lang infectieus blijven). Uit de oocysten komen
tachyzoieten → naar alle weefsels → afweerreactie → ergens vast, komt een kapsel
om (bradyzoiet).
5