Hoofdstuk 8: Staat en
parlement
1 INLEIDING
Staten vormen de belangrijkste vorm van politieke organisatie en orde. Staten richten instellingen op
met wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht, grofweg een parlement, een regering en hoven
en rechtbanken.
Een staat is nodig om in de wereldpolitiek mee te spelen. (Verenigde Naties en Europese Unie) Maar
ook in de binnenlandse politiek is een staat het eerste aansprekingspunt voor burgers
• subdiscipline ‘staatstheorie’
• veel comparatieve politicologie, neo-institutionalisme
2 DE STAAT
2.1 WAT IS EEN STAAT?
Ontstaan
De Vrede van Westfalen, die een einde maakte aan de Dertigjarige Oorlog, was een ijkpunt. Dit
vredesverdrag gaf lokale heersers immers controle over de uitoefening van religie binnen hun
grenzen en beknotte op die manier de invloed van de kerk. Het feodalisme en het christendom
moesten plaats ruimen voor een systeem waarbij de macht voortaan werd geconcentreerd.
Verschillende definities
complex fenomeen, abstract, moeilijk te omschrijven, polyvalent, polycontextueel
ongrijpbaar, toch voelen we die staat vaak concreet aan, staat is ‘alledaags’
veel definities
Glocalisering
Kenmerken/bestanddelen
- DANZIGER
1. De staat is soeverein
Binnenland: Het gezag van de staat is onbeperkt en hoogst in zijn soort. De staat bepaalt de
regeringsvorm en overige organisatie en maakt zelf de machtsregels.
Buitenland: De staat is ook soeverein op internationaal vlak: hij is onafhankelijk en staat als gelijke
tegenover andere staten. Soevereiniteit erkend door andere staten & principe van niet-inmenging
2. Territoriale integriteit
Staten beslaan een duidelijk omschreven geografische ruimte waarbinnen zij het monopolie op
rechterlijke bevoegdheid claimen over een bevolking. Grondgebied is een noodzakelijk element om
als staat te worden erkend. De staat heeft de bevoegdheid om te beslissen over oorlog en vrede.
1
,Staat heeft het recht binnen zijn territoriale grenzen enige agressie, invasie en tussenkomst af te
wijzen. (= geweldmonopolie op eigen grondgebied)
- HEYWOOD
3. De staat is een instrument van dominantie of beheersing (+
geweldmonopolie)
Het geweldsmonopolie van de staat slaat op:
politieke middelen (boete, gevangenisstraffen opgelegd door rechters)
economische dwangmiddelen (goederen verbeurd verklaren, werkloosheidsuitkeringen)
culturele dwangmiddelen die van ideologische en psychologische aard zijn (via onderwijs,
propaganda, media,…)
4. De staat vormt een oefening in legitimiteit
De meeste mensen zullen het optreden van de staat en zijn eisen/macht tegenover de bevolking
aanvaarden of tenminste niet actief bestrijden. Kenmerkend voor de moderne staat is dat de nadruk
ligt op wettelijke legitimiteit en vooral op het feit dat de staat de wil van het volk belichaamt en
uitdrukt.
5. De staatsinstellingen zijn publiek
Publieke karakter moet onderscheidt maken tussen privésfeer en civil society
Publieke karakter Ze voeren collectieve beslissingen in
Privé dienen individuele belangen (families, bedrijven en vakbonden)
Civil society: (Gramsci) het maatschappelijk middenveld. De staat is de politieke maatschappij + de
civiele. Uitoefening van macht die bij staat centraal staat is enkel effectief als die de nauwe grenzen
van een staat overschrijdt en zowel in publieke en private sfeer kan worden uitgeoefend.
2.2 BEGRIPPEN DIE NAUW AANLEUNEN BIJ DE STAAT
Natie
= de institutionele voorwaarden ontbreken die eigen zijn aan de staat. Een natie beschikt
bijvoorbeeld niet over een eigen bestuursvorm, soevereiniteit en een regering.
Veel debat:
Primordialisten
natuurlijk gegeven met diepe historische wortels (‘Volksgeist’) – von Herder
Constructivisten
modern gegeven, geen wortels in verleden, artificieel gegeven, veronderstelling
+ ‘imagined communities’ – Anderson (= naties resultaat van verbeelde verbondheid)
Naties = mythes geconstrueerd door het nationalisme – Gellner + E. Hobsbawm
Natie is vooral een psychologisch, sociaal concept, dat verwijst naar een gedeelde identiteit van een
groep van mensen. Die doet hen alvast naar eigen zeggen verschillen van andere groepen. Hun
gedeelde kenmerken zouden de onderlinge verschillen overstijgen. Het samenhorigheidsgevoel is
gebaseerd op bepaalde gedeelde kenmerken en op de wil om samen een eigen groep te vormen.
2
, Nationaliteit
= lidmaatschap van een staat
Nationalisme
= het politieke streven naar een eigen identiteit voor naties/natievorming. De collectieve actie van
een politiek bewuste groep of natie met het oog op een grotere territoriale autonomie of
soevereiniteit
≠ seperatisme = autonome staat maken van bv. Vlaanderen = extreme vorm van nationalisme
Natiestaat
= een soevereine staat, waarbij het merendeel van de burgers is ook verenigd door de factoren die
een natie definiëren. Met andere woorden: in een ‘ideale natiestaat’ vallen natie- en staatsgrenzen
samen.
Regering
= de staat is uitgebreider dan de regering, die wel een deel van de staat is, een tijdelijk onderdeel dan
nog wel. De staat is daarentegen permanent. De staat is onpersoonlijk en neutraal, terwijl de
zittende regeren ideologisch gedreven zijn.
Rechtsstaat (rule of law)
= niet alleen de geregeerden, maar ook de bekleders van de staatsambten moeten de wetten
naleven. Een rechtstaat impliceert dus een goed werkend gerecht, met onpartijdige en
onafhankelijke rechters.
2.3 DE STAAT EN ZIJN BURGERS
De burger en de staat zijn aan elkaar gebonden door wederzijdse rechten en plichten. Burgers
onderscheiden zich van buitenstaanders door een volwaardig lidmaatschap van hun staat, op grond
van een aantal basisrechten zoals het stemrecht.
Burgerschap is in zekere zin exclusief (bv geen vrouwenstemrecht)
In de relatie tussen burgerschap en staat is het belangrijk om in te zien dat de nadruk op
burgerschap de staat ook meer macht oplevert: de burger moet de regels van de staat naleven.
Wat betekent het om burger te zijn?
Liberalisme – Rawls: burgerschap gaat vooral over de juridische status als drager van rechten.
Legt sterk de nadruk op de vrijheid van het individu. De burger is autonoom en geeft zelf een
invulling aan zijn leven
Communitarisme – Etzioni: burgerschap impliceert een actieve houding van individuen; goede
burgers participeren, zetten zich in voor de gemeenschap (communio), solidariteit, zijn
verantwoordelijk, verbondenheid, gedeelde norm, sterke civil society,
Neo-republikeinse tussenvorm: gemeenschap van burgers i.p.v. gemeenschap identiteit,
algemeen belang, politieke participatie
3