HOOFDSTUK 1: DEFINIËREN, HISTORIEK EN MODELLEN
1. Inleiding
Cijfers geestelijke gezondheid (enquête 2018):
- 1 op 3 (15j en ouder) heeft psychisch onwelbevinden
- 25-54j: minst tevreden (actiefste doelgroep)
- 65-74j: meest tevreden
- Psychisch onwelbevinden laatste 10 j toegenomen → bv. door corona
- Kinderen (2-18 j): 30% heeft vermoedelijke psychopathologie (18% enkelvoudig, 12%
comorbiditeit)
Mentale gezondheid sinds start COVID?
- Hogere niveaus van stoornissen, vnl. angst en depressie (vooral bij jongeren)
- Zorgwekkende cijfers wat betreft ZM-gedachten en –pogingen, beperkte sociale
ondersteuning en lage levenstevredenheid
- Op sommige momenten verbetering
Psychopathologie
- “The study of mental disorders”
- Psyche – pathos – logos: wetenschap/studie van het geestelijk of psychisch lijden
- “Abnormal psychology” → stigma! → is niet abnormaal, maar een verkeerd gelopen
normaal functioneren
- Klinische psychologie: tak van de psychologie verantwoordelijk voor begrip en
behandeling van psychopathologie
Onderscheid verschillende domeinen:
- Psychiatrie: discipline geneeskunde (arts), diagnose en (medische) behandeling van
PP
- Klinische psychologie: discipline psychologie, masteropleiding afstudeerrichting
klinische psychologie
- Psychopathologie (PP) = deelgebied psychiatrie en klinische psychologie
- Psychotherapie: geen apart gezondheidszorgberoep, maar behandelvorm
(beoefenaars van de psychotherapie) → voorwaarden:
- Erkenning als arts, klinisch psycholoog of klinisch orthopedagoog
- Bijkomende (postgraduaat)opleiding (4j)
- Professionele stage gelopen hebben in psychotherapie
Relevantie voor kinesitherapie
- Biopsychosociaal model: Naast biologische zijn ook psychologische en sociale
factoren mee bepalend bij ziekte en genezingsproces
- PP binnen kiné-praktijk
- Kinesitherapie binnen geestelijke gezondheidszorg (bv. multidisciplinaire behandeling
ASS)
- Belang psychologie bij medische aandoeningen/MSK-klachten/… (bv. verwerking,
coping, comorbiditeit)
- Multidisciplinair werken
Stigma doorbreken!
- Prevalentie mensen met een psychische aandoening vs aantal mensen dat
behandeling zoekt
- Om in therapie te gaan is durf en moed nodig
- Lichamelijke ziektes vs psychische aandoeningen
- Naar de dokter/tandarts/… gaan vs naar de psycholoog gaan
- Iemand die zich kwetsbaar durft opstellen en durft te reflecteren over zichzelf is altijd
te bewonderen
1
,2. Historische visies
2.1 Demonologie (Middeleeuwen)
- Afwijkend gedrag = ‘bezeten’/demonen/kwade geesten
- ‘Behandeling’ → uitdrijving/ (fysieke) straffen (gevolg: distress ↗)
- Nog steeds veel voorkomende verklaring voor PP in verschillende culturen
2.2 Medisch model (19e eeuw)
- Idee van ‘ziekte’ → ‘geestesziek’, ‘mental illness’
- Biologische oorzaak als verklaring voor psychopathologieën
- Invloeden
- Meer inzicht in biologische oorzaken van fysieke aandoeningen
- Gedrag typisch voor PP als gevolg van medische aandoeningen, bv. syfilis →
gegeneraliseerde parese
- Somatogene hypothese: de hypothese dat de oorzaken of verklaringen van
psychologische problemen terug te vinden zijn in fysieke of biologische defecten
Probleem: model negeert de psychische factoren (emoties, cognitief,…)
Voordelen:
- Introductie wetenschappelijk denken
- Opkomst psychiatrie (medicatie of operatie)
Nadelen:
- Verklaart niet complexe psychologische en emotionele processen
- Houdt geen rekening met socio-economische status
- Focus op dysfunctie (‘fix what’s broken’)
- Echter: PP vaak extreme vorm van normaal functioneren → dimensioneel ipv
categorisch
- Dimensioneel: iemand voelt zich verdrietig maar vanaf wanneer is het een
depressie?
- Categorisch: iemand heeft een PP of heeft het niet
- Stuurt stigma (second class citizens)!
Belangrijk model, maar niet correct en onvolledig!
2.3 Van gestichten naar ambulante behandelingen
- 18e eeuw: gestichten vnl. privé-initiatieven → mensonterend (mensen konden een
gesticht bezoeken alsof het de dierentuin was)
- Vanaf 19e eeuw: afwijkend gedrag = ziekte en verdient behandeling (humaan)
- Jaren 50: behandelmethoden verbeterden, van residentieel (levenslang) naar meer
ambulant (tijdelijk)
3. Psychopathologie definiëren
- Moeilijk want geen ‘medium’/substraat → wel klinisch oordeel
- Weinig gekend over etiologie en beïnvloedende processen van PP
- Dus definitie onafhankelijk van etiologie → implicatie diagnostiek!
Psychopathologie = studie van afwijkingen van het normale of alledaagse psychologische of
gedragsmatige functioneren
2
,Wat wordt bedoeld met afwijking?
- Niet zomaar afwijking van algemeen aanvaarde normen
- Afwijking van de statistische norm
- Zelden voorkomend ≠ PP (bv. hoog IQ)
- Categorisch (‘hokjesdenken’) → moeilijk cut-off bepalen voor normaliteit!
- DUS geen goede basis voor het definiëren van PP
- Afwijking van sociale en politieke normen
- Sociaal aanvaard of normaal gedrag binnen een bepaalde context of cultuur
(bv. aula)
- Assumptie: elk gedrag dat sociaal aanvaardbaar is, representeert adaptief
gedrag
- Wat afwijkend is is echter vaak cultuur- en tijdsgebonden (bv. masturbatie,
homoseksualiteit (1973!!))
- Cultuur als beïnvloedende factor voor PP
- Invloed maatschappij en cultuur op verloop PP (bv. betere prognose)
- Maladaptief en gevaarlijk gedrag
- Functioneren vormt een bedreiging voor zichzelf of anderen (bv. psychose,
suïcidale gedachten)
- Maar ≠ PP! (bv. moord)
- Emotioneel lijden en beperking in het functioneren
- Overkoepelend criterium binnen DSM-diagnostiek (zie hoofdstuk 2)
- Vaak aanleiding tot aanmelding → voordeel: cliënt kan zelf nood aan
hulpverlening bepalen
- Nadelen: vergt enig ziekte-inzicht + niet bij alle PP aanwezig
- PP niet altijd ‘verkeerd gelopen’ normale functioneren → vaak extreme vormen van
‘normaal’ of ‘aangepast’ functioneren (bv. down vs depressie)
4. Verklaringsmodellen van psychopathologie
Elk individu = veelzijdig organisme bestaande uit:
- Genen
- Biologisch substraat (het lichaam)
- Gedrag
- Psychologische processen (waarnemen, leren, denken, herinneren, …)
Processen:
- Zijn onderling afhankelijk
- Worden afzonderlijk bestudeerd
- PP vaak beschreven vanuit de verschillende paradigma’s → verschillende niveaus
van functioneren:
- Sociaal – interpersoonlijk
- Gedrag – gedragsperspectief
- Geest – cognitief perspectief
- Lichaam – biologisch perspectief
- Paradigma’s niet mutueel exclusief! → sluiten elkaar niet uit, paradigma’s bestaan
naast elkaar (als er op een niveau een ‘afwijking’ is, betekent dat niet dat er op de
andere niveaus niks aan de hand is)
3
, 4.1 Biologische modellen
4.1.1 Genetica: erfelijkheid van PP
Genetica = studie van erfelijkheid en de variatie van kenmerken die worden overgeërfd
- Onderzoek naar genetische component van geestelijke gezondheidsproblemen →
grote verschillen! (bv. ziekte van Huntington)
- Veel PP hebben een erfelijke component (kan ook genetische kwetsbaarheid zijn)
- Concordantie studies: onderzoeken de kans dat familieleden van eenzelfde familie
een PP zullen ontwikkelen op basis van het gemeenschappelijk genetisch materiaal
- Tweelingstudies: onderzoeken de kans dat een- en twee-eiige tweelingen symptomen
indicatief voor een bepaalde PP ontwikkelen om na te gaan wat de genetische
contributie is van een welbepaalde PP
Diathese-stress model: model dat suggereert dat een PP zich ontwikkelt door een interactie
tussen een genetische predispositie en onze omgeving
- Erfelijkheidsfactoren (diathese) zorgen voor kwetsbaarheid voor symptomen, maar
symptomen ontwikkelen zich enkel wanneer het individu stresserende
levensgebeurtenissen meemaakt (stress)
- Erfelijkheid = mate waarin symptomen door genetische factoren kunnen worden
verklaard (0-1)
4.1.2 Neurowetenschappen: afwijkingen in hersenen of CZS
Hersenstructuur en hersenfuncties
- Corpus callosum: set van zenuwvezels, verbindt de 2 hemisferen
- Cerebrale cortex: buitenste laag, bestaat uit 4 kwabben:
- Occipitale kwab: visuele perceptie
- Temporale kwab: gehoor, geheugen, emotie, taal, illusies, smaak- en reukzin
- Pariëtale kwab: visuomotorische coördinatie
- Frontale kwab: willekeurige gedragingen, verbale expressie, probleemoplossing,
impulsbeheersing, planning (PFC: executieve functies)
- Limbisch systeem → onder cerebrale cortex, belangrijke rol bij emoties en leren
- Hippocampus: spatieel leren
- Corpus mamillare: ruimtelijk en episodisch geheugen
- Amygdala: aandacht naar emotioneel relevante stimuli → belangrijke rol in PP
zoals fobieën en depressie
- Hypothalamus: endocrien, vecht/vluchtreactie
- Fornix: schakel tussen corpus mamillare en hippocampus
- Thalamus: schakelstation
Neurotransmitters
= chemische stoffen die neuronen helpen communiceren met elkaar, zijn dus essentiële
componenten van de mechanismen die efficiënt en effectief hersenfuncties reguleren
Belangrijke neurotransmitters voor PP:
- Dopamine: schizofrenie en psychotische symptomen
- Serotonine: stemmingsstoornissen
- Norepinefrine: stemmingsstoornissen, angststoornissen
- Gamma aminoboterzuur (GABA): angststoornissen
Echter niet eenduidig! (vaak onevenwicht tussen de verschillende NT)
4