Algemene verpleegkunde
Klinisch redeneren volgens Marc Bakker
Time out: klinische redenering in de praktijk
Observeren: bloeddruk, parameters, hoe voelt de patiënt zich.
Analyseren: wat gaat goed, wat gaat niet goed. Bedreiging,
bekomen tot het probleem. A b c d (ademhaling, bloeddruk,)
Communiceren: met wie? Wanneer? (Bv arts), hoe communiceren
overtuigend en duidelijk!!
Reflecteren: klinische blik
1. Observeren – analyseren en communiceren
Competentie 1: observatie vaardigheden in 5 niveaus:
(Kernvraag: Wat signaleer je op dit moment bij deze patiënt?)
1. Continue professionele alertheid en aandacht voor niet-
pluissignalen
2. Basisparametrie!!!!!!
Parameter Referentiewaarde Zorgthema
Ademfrequentie 12-15/min Ademhalingsfuncties
Bloeddruk 120/80 mm Hg Cardiovasculaire
functies
Pulsaties (pols) 60-100/min Cardiovasculaire
functies
Kerntemperatuur 36,5 – 37,5 °C Thermoregulatie
Reactiepatroon Alert Neurologisch
systeem
3. Specifieke scoresystemen: pijnscore
= hulpmiddel: gestructureerd gegevens verzamelen en verwerken.
Redenering wordt eenvoudiger. Bijvoorbeeld
MEWS
Pijnscore
DOS
FAST (beroerte, face arm speech time)
KATZ schaal
4. Uitgebreid bloedbeeld: hematologie, stolling, klinische chemie,
bloedgassen, leverwaarden, …
5. Uitgebreide en specifieke monitoring: ECG (elektrocardiogram) ,
invasieve drukmeting, monitor
Competentie 2: analyseren volgens de zorgthema’s (Kernvraag:
wat is goed, is in gevaar, gaat niet goed en wat moet er
gebeuren?)
Functioneren
Zelfredzaamheid
1
,Algemene verpleegkunde
Welbevinden
Ademhaling
Zuurstofvoorziening van het hart
Circulatie
…
Competentie 3: communiceren (Kernvraag: Met wie, wanneer
en hoe bespreek je je bevindingen)
Zeer belangrijk!!!
Draagt bij aan de kwaliteit van leven en het welzijn van de patiënt
Aan de hand van ISBARR (identification, situation, background,
assessment, reommendation, repeat)
2. De 6 stappen van klinisch redeneren
1. Oriëntatie op de situatie
2. Klinische probleemstelling
3. Aanvullend klinisch onderzoek
4. Klinisch beleid
5. Klinisch verloop
6. Nabeschouwing
2
,Algemene verpleegkunde
ICF : international classification of functioning, disability and Heath
1. Ontstaan
WHO (Genève): de Wereldgezondheidsorganisatie is een
gespecialiseerde organisatie van de verenigde naties met als
doelstellingen:
De wereldwijde aspecten van gezondheidszorg in kaart brengen
De gezondheid van de wereldbevolking bevorderen
De activiteit op het gebied van gezondheidszorg coördineren
ICIDH: international classification of impairment, disability and handicap
(voorloper van het ICF)
Eerste bio psychosociaal denkkader om het functioneren van de
mens in kaart te brengen
Kritiek:
o Te lineair: oorzaak en gevolg
o Geen rekening met de context van iemand
o Enkel gericht op problemen: negatieve formulering en
stigmatiseren wordt bevorderd
ICF: international classification of functioning, disability and Heath
Biopsychosociaal denkkader
Beschrijven vanuit 3 verschillende perspectieven
o Het organisme
o Het menselijk handelen
o De participatie of deelname aan de maatschappij
Neutraal taalgebruik
Beïnvloedende factoren zoals interne en externe factoren zijn ook
belangrijk
2008 ICF-CY: jongerenversie
2. Doel en toepassingsgebied van het ICF
Doel:
Wetenschappelijke grondslag voor het begrijpen en bestuderen
van het menselijk functioneren, uitkomsten en determinanten
Gemeenschappelijke taal voor het beschrijven van iemands
functioneren: interdisciplinair werken verbeteren
Vergelijken gegevens in tijd en uit verschillende landen,
vakgebieden en sectoren
Systematisch codestelsel voor informatiesystemen in de
gezondheidszorg
Toepassing:
Intakegesprek cliënt: functioneren in kaart brengen, behandeling,
ondersteuning
3
, Algemene verpleegkunde
Basis ontwikkelen meetinstrumenten
Basis ontwikkelen onderzoeksinstrumenten meten kwaliteit van
leven, effecten van zorg of externe factoren
Basis ontwikkelen onderwijsinstrumenten: lesprogramma’s
Verzamelen en vastleggen van statistische gegevens
3. Beschrijving van het ICF-schema
Onderverdelen in:
Lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen
o Fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk
lichaam
o Onderverdeeld in zorgthema’s
o Stoornissen zijn afwijkingen in of verlies van functies of
anatomische eigen schappen
o Bv. Niet meer kunnen horen door een gat in het
trommelvlies
Activiteiten
o Iemand zijn handelen
o Vaardigheden en handelingen op zich
o Op individueel niveau
Participatie
o Deelname aan het maatschappelijk leven
o Wisselwerking met de omgeving (maatschappelijk niveau)
Externe factoren
o Fysieke en sociale omgeving
o Huis waarin je woont
Interne factoren (persoonlijke factoren)
o Kenmerk van het individu
o Persoonlijke achtergrond, kenmerken
Aandoeningen en ziekten
4