Onderzoekspracticum kwalitatief onderzoek
Thema 1, de theorie van kwalitatief onderzoek
Studietaak 1.1, theoretische inbedding
Achtergrond info van kwalitatief onderzoek:
1) niet maar één geaccepteerde manier om een kwalitatief onderzoek uit te voeren; kan per onderzoeker verschillen,
afhankelijk van een aantal factoren, zoals hun doelen van het onderzoek, of hun eigen overtuigingen, etc.;
2) mensen hun positie en standpunt heeft invloed op hoe de kwaliteit van kwalitatieve onderzoekspraktijken beoordeeld
moeten worden; dit heeft ook weer gevolgen voor of een onderzoek geaccepteerd wordt. Er is onenigheid over of het beter
is om een gelijke aanpak te houden of een aantal verschillende methodes en aanpakken te gebruiken
3) de praktijken en aanpakken die besproken worden, zijn ontwikkeld binnen een bepaalde onderzoeksruimte/omgeving.
Het is goed om te weten waar en hoe de aanpak past binnen het bredere veld van kwalitatief onderzoek.
De aard van kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek is zeer breed, met veel aanpakken en methodes binnen verschillende onderzoekdisciplines; het wordt
omschreven als een naturalistische, interpretatieve benadering, gericht op het onderzoeken van verschijnselen 'van
binnenuit', met focus op de perspectieven en verhalen van de onderzoekdeelnemers.
Kwalitatief onderzoek maakt vaak gebruik van specifieke data-generatie methodes (Denzin en Lincoln); het wordt vaak
geassocieerd met specifieke soorten data (beelden of woorden), i.p.v. nummers; er is meestal veel data. Bij het analyseren
en interpreteren van de data wordt een distinctieve aanpak gebruikt. Bij kwalitatief onderzoek worden hypothesen
gemaakt uit de analyse van data i.p.v. dat ze aan het begin worden gesteld.
Keypunten voor onderscheid kwalitatief onderzoek: 1) de doelen en doelstellingen zijn gericht op het zorgen voor een
diepgaand en samenhangend inzicht in de sociale wereld van de onderzoekdeelnemers, er is een focus op hoe zij betekenis
geven aan hun sociale en materiële wereld, hun ervaringen, perspectieven en geschiedenis. 2) er wordt gebruik gemaakt
van niet-gestandaardiseerde en aanpasbare methodes voor het verkrijgen van data; dit omdat het gevoelig kan zijn voor de
sociale context en worden voor elke deelnemer aangepast om het zo passend mogelijk te maken; 3) de data is gedetailleerd,
rijk en complex; de mate kan verschillen per studie; 4) in de analyses wordt de complexiteit en nuances behouden; om zo de
uniciteit van elke deelnemer te behouden en de terugkerende en transversale thema’s weergeven. 5) er is een openheid
voor nieuwe categorieën en theorieën in de analyse- en interpretatiefase; 6) de output bevat gedetailleerde beschrijvingen
van de deelnemers, gebaseerd op hun verhalen en perspectieven. 7) een reflexieve benadering, de rol en het perspectief
van de onderzoeker in het onderzoeksproces worden erkend; voor sommige onderzoekers kan reflexiviteit ook betekenen
dat ze hun persoonlijke ervaringen in het veld rapporteren
Belangrijke filosofische problemen in sociaal onderzoek
De opties van hoe de sociale wereld onderzocht kan worden, leidt tot een aantal filosofische vragen; deze zijn of gerelateerd
aan ontologie of aan epistemologie.
Ontologie: standpunt over de aard van de werkelijkheid waarin we leven, het beschrijft hoe wij denken dat de realiteit in
essentie is. Het is gericht op of er een sociale realiteit bestaat die onafhankelijk is van menselijke concepten en
interpretaties, en of er een gedeelde realiteit is of meerdere context specifieke realiteiten. De sociale wetenschap kan
onderverdeeld worden in: realisme: het idee dat er een externe realiteit is die onafhankelijk bestaat van mensen hun
overtuigingen of begrip erover, er is dus een onderscheid tussen hoe de wereld is, en de betekenis en interpretatie die
mensen over de wereld hebben; en idealisme: stelt dat de werkelijkheid fundamenteel afhankelijk is van de geest: er zijn
sociaal geconstrueerde betekenissen, en er bestaat geen enkele realiteit los hiervan. De meeste hedendaagse kwalitatieve
onderzoeken stellen dat er een subjectieve interpretatie bestaat, en verwerpen het idee dat er vaste wetten bestaan die de
sociale wereld besturen.
Epistemologie: ons standpunt over hoe we de werkelijkheid kunnen leren kennen; het gaat juist niet om de wereld zelf,
maar over de manier waarop wij iets kunnen weten of leren over de wereld. Dit heeft invloed op verschillende aspecten in
sociaal onderzoek:
1) de manier waarop kennis verkregen wordt; a) inductieve logica/bottum-up: redeneren vanuit het specifieke naar het
algemene; het bouwen van kennis door observaties van de wereld te doen, dit is het bewijs waaruit kennis, theorieën en
wetten worden ontwikkeld; of b) deductieve logica/top-down: een redenering van een algemeen principe naar specifieke
gevallen; het begint met een theorie waarvan een hypothese wordt afgeleid en die wordt toegepast op waarnemingen over
de wereld. Daarna wordt de hypothese bevestigd of afgewezen, waardoor de theorie versterkt of verzwakt wordt. Blaikie
stelde twee andere onderzoeksstrategieën op: retroductie: er wordt gezocht naar een verklaring voor de patronen in hun
data, de gevormde structuren of mechanismen worden geïdentificeerd, en dit wordt gedaan met verschillende modellen om
ze te laten passen. Abductie: uniek voor kwalitatief onderzoek; alledaagse activiteiten, ideeën, of overtuigingen worden
beschreven m.b.v. deelnemers hun taal en betekenis (first-order concept); op basis hiervan wordt er een technisch verslag
gemaakt m.b.v. de categorieën van de onderzoeker (second-order concept).
2) de relatie die de onderzoeker en de deelnemers hebben, en hoe dit het verband tussen feiten en waarden beïnvloed.
Normaal gesproken is de onderzoeker value free/ objectief, hetgeen dat onderzocht wordt is dan onafhankelijk en wordt
niet beïnvloedt. Maar in een sociaal onderzoek is de relatie met de onderzoeker interactief en worden mensen door het
proces van bestudeerd worden beïnvloed; hierdoor kan de onderzoeker niet neutraal en objectief zijn. Bevindingen worden
meestal via de onderzoeker gemedieerd (value-mediated). Tussen deze twee posities stellen sommige onderzoekers
empathic neutrality voor; een standpunt dat erkend dat onderzoek niet value free kan zijn, maar dat stelt dat onderzoekers
,moeten proberen hun aannames, vooroordelen en waarden transparant te maken, naast dat ze er zoveel mogelijk naar
moeten streven om neutraal en niet-oordelend te zijn in hun benadering. Hierbij is reflexiviteit in kwalitatief onderzoek erg
belangrijk.
3) wat het betekend om bepaalde claims te accepteren als accuraat of waar. In natuurwetenschappen is de dominante
theorie de correspondence theory of truth, waarbij een statement waar is als het overeenkomt met de onafhankelijke
realiteit; vaak geassocieerd met realisme. Er is ook een alternatieve kijk, bekend als de intersubjectieve of coherente
theorie van waarheid, dit past beter bij onderzoek naar de sociale wereld, het stelt dat iets een juiste weergave van de
wereld is als deze wordt ondersteund door verschillende accounts. Daarnaast zijn er ook mensen die pleiten voor
pragmatische theorie van waarheid, die ervan uitgaat dat een interpretatie waar is als deze leidt tot, of hulp biedt bij het
nemen van, acties die het gewenste of voorspelde resultaat opleveren; er in geloven is helpend en productief voor mensen.
Positivisme en de wetenschappelijke methode
Positivisme (Descrates): stelt dat alleen feitelijke kennis die opgedaan wordt via observatie (de zintuigen) leidt tot
betrouwbare kennis. Dit idee heeft een grote invloed gehad op de ontwikkeling van sociaal onderzoek, en daarom ook op
kwalitatief onderzoek. Daarnaast was er een ander idee (Newton, Bacon en Hume), ze beweerden dat de kennis over de
wereld kan worden verkregen door directe waarnemingen, en dat alle kennis over de wereld voortkomt door onze
ervaringen d.m.v. de zintuigen. Het baseren van bewijs op directe waarneming, en dit verkrijgen op een objectieve en
unbiased manier, werden belangrijke uitgangspunten van empirisch onderzoek.
Comte beweerde dat de sociale wereld en de natuurlijke wereld op dezelfde manier bestudeerd konden worden, aan de
hand van directe waarnemingen kunnen universele en onveranderlijke wetten van menselijk gedrag afgeleid worden.
Mensen die werken in de natuurlijke wetenschap en kwantitatieve sociaalonderzoek hebben kritiek op het positivisme.
Zoals op het idee dat er algemene wetten afgeleid konden worden uit waarnemingen, omdat het altijd mogelijk was dat een
toekomstige waarneming de wetten kan weerleggen (uitzondering op de regel). Popper wou een deductieve aanpak,
waarbij hypotheses eerst afgeleid worden uit een theorie en daarna empirisch getest worden. Ook pleitte hij voor
falsificatie, waarbij een hypothese zo gemaakt wordt dat die afgewezen zou kunnen worden; maar in de praktijk wordt er
vaak een hypothese opgesteld waarin relaties worden beschreven waarvan verwacht wordt dat ze worden nageleefd; dit is
het post-positivisme of post-empirisme.
Positivisme Post-positivisme
Visie op kennis Absoluut Voorlopig
Rol van waarden Neutraal Onvermijdelijk
Visie op realiteit Direct waarneembaar Slechts gedeeltelijk kenbaar
Key ontwikkelingen en tradities in kwalitatief onderzoek
Interpretivisme en de oorsprong van kwalitatief onderzoek, Kant kwam met interpretivisme: het belang van interpretatie
en observatie bij het begrijpen van de wereld, dus perceptie is meer dan alleen zintuigen. Weber probeerde een brug te
bouwen tussen interpretivisme en positivisme; hij stelde dat het belangrijk was om de betekenis van sociale acties binnen
een context van materiële condities (positivistisch) waarin mensen leven te begrijpen. Hij kwam met twee begrippen:
directe waarnemingsbegrip en verklarend of motiverend begrip. Ook is er een belangrijk verschil in wat het doel is om te
begrijpen tussen de natuurwetenschappen en de sociale wetenschappen. Bij natuurwetenschappen is het doel om
wetmatige proposities te produceren, bij sociale wetenschappen is het doel om subjectief betekenisvolle ervaringen te
begrijpen.
Constructionisme: een gerelateerde beweging, die benadrukt dat kennis actief door mensen wordt gemaakt i.p.v. passief
door hen te worden ontvangen.
Vooruitgang en verbreding van kwalitatief onderzoek, Etnografisch werk: het begrijpen van de sociale wereld of cultuur
van bepaalde groepen, meestal via onderdompeling in hun gemeenschap, vaak gebruikt bij sociologie en antropologie. In
midden 20e eeuw begonnen de onderzoekers directer te communiceren met hun deelnemers, om zo perspectieven te
verkrijgen i.p.v. betekenis afleiden vanuit een observatie of via verslagen van tussenpersonen. Sociologie werd ook
beïnvloed door fenomenologie (Husserl en Schutz): de betekenis beschrijven die mensen hechten aan een bepaald
fenomeen, concept of idee; dit leidde tot de ontwikkeling van etnomethodologie: de studie naar hoe mensen in de praktijk
sociale orde constructuren en hun sociale wereld begrijpen. Gerelateerd aan deze beweging zijn conservatie analyse: de
analyse naar de manier waarop taal is gestructureerd, en discourse analyse: de manier waarop kennis wordt verkregen
binnen verschillende discoursen.
Een andere grote beweging is symbolisch interactionisme: focust op de interactie tussen mensen en de symbolische
betekenissen en interpretaties die mensen geven aan hun (sociale) acties en omgevingen om zo menselijk gedrag te
begrijpen. Dit vormde de basis voor grounded theorie: methodologische aanpak met als doel theorieën te genereren die
sociale processen of acties verklaren aan de hand van een analyse van de data van deelnemers.
Een van de eerst gebruikte kwalitatieve methodes kwam uit het veld van persoonlijke construct theorie: de studie naar
psychologische constructen die mensen gebruiken om betekenis te geven aan hun denken en gedragingen. Ook vonden er
dingen plaats in ethogenics: focust op de rollen en regels waardoor mensen ervoor kiezen om te handelen of niet te
,handelen; en protocol analyses: onderzoekt de denkprocessen die gebruikt worden wanneer mensen een cognitieve taak
doen. Wat nu steeds meer een centrale rol speelt Interpretatieve fenomenologische analyses: legt verhalen en reflecties
van mensen vast, om vervolgens onderzoek te doen naar de betekenis en zin die er aan wordt gegeven.
Ook werden vragenlijsten en andere sociale statistische methodes steeds vaker gebruikt en verfijnd, vooral binnen de
positivistische principes. Dit werd eerst vaak gezien als soft en niet-wetenschappelijk; onderzoekers moesten daarom hun
methodes formaliseren, en legden een nadruk op het belang van zorgvuldigheid bij het verzamelen en analyseren van data.
Kwalitatief onderzoek werd gezien als een manier om beperkingen van kwantitatief onderzoek te overwinnen, en werd
steeds meer gezien als een valide en waardevolle aanpak voor sociaalonderzoek; waardoor het ook steeds meer gebruikt
ging worden in andere disciplines.
Andere invloeden op de kwalitatieve methoden kwamen in de vorm van kritiek op de filosofische veronderstellingen die ten
grondslag liggen aan sociaal onderzoek. Zoals vanuit het postmodernisme: waarbij er scepticisme en wantrouwen is
tegenover wetenschappelijke pogingen om objectieve verklaringen te geven voor de werkelijkheid. Het is een familie van
theorieën, waaronder poststructuralisme en deconstructionisme. Door dit te doen, zijn er geen vaste betekenissen, omdat
alles een product is van tijd en plaats. Deze perspectieven worden geassocieerd met kritische theorie: het in staat stellen
van mensen om sociale omstandigheden die hen beperken te overwinnen. Het wordt vaak gebruikt als parapluterm met
verschillende specifiek-onderzoekbewegingen: zoals neo-Marxism, feminisme, sociale modellen van disability, kritische
rastheorie en queertheorie; ze beweren allemaal dat sociale en culturele factoren een grote invloed hebben op het leven
van mensen. Binnen deze aanpakken is er bij de analyse vaak een gerichte focus, en staat het niet open voor alle concepten
die uit de data naar voren komen. Daarnaast wordt de waarde van bevindingen uit deze onderzoeken beoordeeld in termen
van hun politieke en emancipatoire effect i.p.v. de mate waarin ze de sociale wereld van de deelnemers vastleggen en
verklaren.
Sociaal onderzoek werd steeds meer gezien als een samenwerkingsproces tussen onderzoekers en de onderzoekspopulatie;
een voorbeeld is de ontwikkeling van de participatief (actie) onderzoek: met als doel de barrières te bereken tussen der
onderzoekers en deelnemers, om het onderzoeksproces zo positiever te maken. Inmiddels heeft het zich verbreed van
‘betrokkenheid van de gebruiker’ tot door ‘de gebruiker geleid’ of ‘door de gebruiker gecontroleerd’ onderzoek. Gebruikers
gecontroleerd onderzoek heeft als doel deelnemers van diensten mondiger te maken en prioriteit te geven aan bredere
politieke en sociale verandering; met als motto niet over ons, zonder ons. Er zijn wel uitdagingen bij deze aanpakken, zoals
het vermijden van tokenisme en het vinden van een balans tussen betrokkenheid van deelnemers en het behouden van
kwaliteit.
Ook werd de rol van het perspectief van de onderzoeker steeds meer benadrukt in kwalitatief onderzoek; met als doel een
reflexieve benadering van onderzoeksresultaten in tegenstelling tot de traditionele aanpak, waarbij de onderzoeker een
autoritaire, neutrale standpunt neemt. Met als verandering dat deelnemers direct hun verhaal konden vertellen i.p.v. dat de
onderzoeker als een buitenstaander over hun leven schrijft. In begin van de 20 e eeuw kwam er een groei in het gebruik van
narrative en biografische methodes: die focusten op verhalen van individuen, vaak als manier om grotere onderwerpen en
concepten te onderzoeken; de toename kwam deels om meer inzicht te krijgen in verschijnselen die mensen vertelden over
hun persoonlijke ontwikkeling en geschiedenis, maar ook vanwege de uitdagingen van de gebruikersgestuurde onderzoeken.
Ze worden nu bijna in elke discipline gebruikt; waardoor narratief onderzoek nu cors-disciplinair is.
Ook heeft de marktonderzoek een grote rol gespeeld bij de ontwikkeling van de methode voor toegepaste doeleinden; hier
werd veel gebruik gemaakt van kwalitatieve methoden, en veel van de daar ontwikkelde technieken zijn overgebracht naar
andere sociaalwetenschappelijke omgevingen
Het kiezen van een aanpak
Het is handig om een begrip te hebben van verschillende epistemologie, paradigma’s of tradities, om zo inzicht te hebben in
alle beschikbare aanpakken, maar vele auteurs raden epistemologische determinisme af. Hammersley stelt dat jonge
onderzoekers aangemoedigd moeten worden om zowel geen struisvogel noch vechthaan te worden. Silverman stelt dat
polarisatie tussen tradities gevaarlijk is en waarschuwt voor een ondoordachte afstemming op één traditie. Seale maakte
onderscheidt tussen de politieke, externe rol van methodologische tradities om te legitimeren wat wordt gedaan; de
gewapende vleugel van wetenschap; en de procedurele, interne rol om een onderzoeker te helpen bij het proces van het
genereren van rigoureus gefundeerde kennis. Verder pleiten ze voor een flexibele benadering van onderzoekontwerp die
rekening houdt met de doelen en context van een onderzoek. Ook pleiten ze voor pragmatisme: het kiezen van een aanpak
die het best past bij de specifieke onderzoeksvraag; waardoor de onderzoeker waarschijnlijk voorzichtig en zelfbewust is van
wat ze doen (een hybride aanpak). Naast deze perspectieven zijn er ook onderzoeken die stellen dat kwalitatief en
kwantitatief onderzoekmethodes gezien moeten worden als aanvullende strategieën of om hetzelfde onderzoeksprobleem
door verschillende lenzen te bekijken.
Keuze onderzoeksmethode: kwantitatief of kwalitatief, in lijn met het uitgangspunt dat een objectieve realiteit bestaat,
worden onderzoeksmethoden binnen deze opleiding uiterst pragmatisch benaderd; welke onderzoeksmethode gekozen
moet worden, hangt af van de onderzoeksvraag. Grofweg onderscheiden we vier onderzoeksmethoden.
1) voor het in kaart brengen wat er bekend is over een bepaald onderwerp (uit onderzoek), voeren we een systematische
review (of een meta-analyse als de data dat toestaan) van die onderzoeken uit.
, 2) als er nog weinig bekend is over een onderwerp, omdat er nog geen of nauwelijks onderzoek naar is verricht, of als het
doel is om denkprocessen, cognities of emoties gedetailleerd in kaart te brengen, dan wordt er vaak een kwalitatief
onderzoek uitgevoerd.
3) om te onderzoeken hoe sterk variabelen met elkaar samenhangen, wordt een kwantitatieve survey uitgevoerd;
4) en als een causaal verband onderzocht wordt, is een experiment of longitudinale survey nodig.
Het doel van de wetenschap: de wereld te verklaren of te begrijpen, zodat we deze kunnen voorspellen en dingen kunnen
ontwikkelen om de wereld beter te maken. Statistiek is er om geobserveerde verbanden en verschillen te vergelijken met
wat je zou verwachten op basis van toeval en meetfout; het wordt hierdoor mogelijk om een indruk te krijgen van hoe
waarschijnlijk het is dat de verbanden en verschillen die in de steekproef zijn geobserveerd, ook echt bestaan in de
populatie. Toepassing van statistiek vereist kwantificatie van de observatie, hiervoor zijn meetinstrumenten nodig, die de
realiteit omzetten in getallen (rolmaten en wegschalen, of MRI-scanners en vragenlijsten); je kan er een bepaalde variabele
mee meten; er is wel een bepaalde hoeveelheid kennis nodig over het te meten construct.
Kwantitatief onderzoek is geschikt om verbanden tussen psychologische variabelen te onderzoeken, maar daarvoor is het
eerst nodig om meetinstrumenten te ontwikkelen; dit vereist het in kaart brengen van wat voor gedachten, gevoelens en
denkprocessen er bij mensen spelen. Kwalitatief onderzoek is hier erg geschikt voor; juist omdat kwalitatief onderzoek heel
‘ruwe’ data analyseert (in de psychologie meestal getranscribeerde gesprekken), kan in detail worden bestudeerd hoe
mensen denken. Omdat kwalitatief onderzoek grondige analyses doet van zeer rijke data, zijn er vaak niet veel deelnemers
nodig om te onderzoeken, bij kwantitatief onderzoek zijn er vaak meer deelnemers nodig; dit komt omdat de rol van toeval
en meetfout nog erg hoog is, waardoor alleen uitzonderlijk sterke verbanden kunnen worden waargenomen. Er is een te
grote kans op type 1-fouten: het vinden van verbanden of effect dat in de werkelijkheid niet bestaat; en type 2-fouten: het
niet vinden van een verband of effect, dat in de werkelijkheid wel bestaat. Het soort conclusies dat bij kwalitatief onderzoek
kan worden getrokken is hierdoor ook anders; conclusies uit kwalitatief onderzoek zijn per definitie meer voorzichtig en
minder hard dan conclusies uit kwantitatief onderzoek. Beide methoden vullen elkaar aan en zijn minder waardevol zonder
wisselwerking.
Studietaak 1.2, wanneer kwalitatief onderzoek?
In de psychologie worden variabelen en processen in kaart gebracht, om te bepalen hoe mensen denken en zich gedragen;
dit wordt gedaan met steekproeven, waarin toeval een rol speelt. Statistiek wordt gebruikt om de rol van toeval in kaart te
brengen; hiervoor zijn getallen nodig, er worden meetinstrumenten gebruikt om aspecten van de werkelijkheid te
kwantificeren. Het probleem hierbij is dat bij de ontwikkeling van meetinstrumenten, er al veel kennis moet zijn van de te
meten variabelen en processen. Zoals dat de vragen over een variabele in een vragenlijst goed doordacht moeten zijn, om
zo dergelijke validiteit en betrouwbaarheid te bereiken.
Er zijn twee situaties waarin geen meetinstrumenten gebruikt kunnen worden, en waarbij kwalitatief onderzoek gebruikt
wordt:
1. Als er onvoldoende bekend is over een onderwerp om valide en betrouwbare meetinstrumenten te kunnen ontwikkelen;
2. Als de onderzoeksvragen dusdanig exploratief zijn, dat het van te voren onduidelijk is welke variabelen gemeten zouden
moeten worden.
Doordat kwalitatief onderzoek niet plaatsvindt aan de hand van vastgestelde meetinstrumenten, is het mogelijk om rijkere
data te verzamelen en patronen te ontdekken waar van te voren geen kennis over is. Ook kan er bij het verzamelen van data
worden bijgestuurd d.m.v. nieuwe inzichten die tijdens het proces ontstaan. En doordat het verzamelen van data bij iedere
deelnemers anders gaat, kunnen onderwerpen die belangrijk lijken in meer diepte worden verkend. Deze rijkdom van data
en de flexibiliteit van het verzamelen van data hebben ook keerzijden. De interviews verlopen niet allemaal exact gelijk,
waardoor verschillen tussen deelnemers het gevolg zijn van verschillen in de interviews en de onderwerpen die aan bod
kwamen. Steekproeven in kwalitatief onderzoek vaak bewust samengesteld i.p.v. willekeurig, en bijna altijd zo klein dat de
power om conclusies te trekken minimaal is; dus de invloed van error is dusdanig groot, dat het mogelijk is dat deze volledig
verantwoordelijk is voor de gevonden patronen in data; daarnaast weet je niet goed hoe groot die invloed van de error
precies is.
Studietaak 1.3, ontwerpproblemen (hoofdstuk 3)
Een goede onderzoekstudie heeft een duidelijk omschreven doel, waarbij de dingen samenhangen, en waarbij er data
gegenereerd wordt die betekenisvol, robuust en relevant is. Ook is het belangrijk dat het realistisch is, vanwege de
beperkingen van tijd en geld, en de onderzoekcontext- en omgeving. Een goede planning is ook essentieel; en een ontwerp
in kwalitatief onderzoek is geen discrete fase aan het begin van het onderzoek, maar een voortdurend proces van herziening
en aanpassing gedurende het hele onderzoek. Er zijn belangrijke aspecten om rekening mee te houden bij de planning: 1) de
ontwikkeling van onderzoeksvragen; 2) het kiezen van datacollectie methode(s);
Het definiëren van de onderzoeksvragen,
Stap 1: het identificeren van het onderzoeksonderwerp, dit wordt meestal gedaan door de onderzoekers zelf, waarbij het
proces een initieel idee bevat, die verfijnd en gedefinieerd moet worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van al bestaande
theorieën, onderzoek en literatuur. Tijdens dit proces wordt het idee meer gekaderd naar specifieke vragen en doelen; het
wordt duidelijker wat er daadwerkelijk omschreven en verklaard moet worden, en over de vragen die aangekaart moeten
worden. Het beginpunt is vaak een bestaand onderzoek waarbinnen een onderzoeker werkt; als iemand wel begint met een