ECOLOGIE EN TERREINWERK
door Tom Van der Stocken (2023-2024)
1. Onderwerp van de ecologie
1.1 Historische situering
C. Linnaeus = grondlegger van taxonomie
→ ontwikkelen van een manier om het leven op aarde te classificeren
Species plantarum (1753) = beginpunt botanische, binomiale nomenclatuur
Soort- en genusnaam!
E. Haeckel (Duitse Darwin) = term ‘oecologie’
Darwin: Om voordelen van specifieke eigenschappen van soorten te begrijpen, moet men de
complexe interac es tussen organismen en hun omgeving begrijpen. ↔ defini e ecologie
1.2 Wat is ecologie?
= interac es van organismen met hun abio sche en bio sche omgeving, die de distribu e
(= verspreiding) en abundan e (= hoeveelheid) van soorten bepalen
→ omvat ecosystemen, gemeenschappen, popula es en organismen
Organisme = individu (van een bepaalde soort)
Hoe worden organismen beïnvloed door hun omgeving en hoe beïnvloeden zij die?
Popula e = groep individuen van een bepaalde soort die samenleven in een bepaald gebied
Aan-/afwezigheid van soorten, abundan e/zeldzaamheid, trends/varia es in aantallen?
Gemeenschap = 2 of meer popula es van verschillende soorten die leven en interageren in een
bepaald gebied
Samenstelling en organisa e?
Ecosysteem = gemeenschap + niet-levende omgeving → interageren
Paden van energie/materie tussen (niet-)levende componenten?
Biogeografie = gebruikmaken van geografie om biologie te verklaren
Bioom = rela ef homogeen gebied met grote geografische uitgestrektheid waarbinnen
biogeografen duidelijke verschillen opmerken in flora en samenhangende fauna → wordt bepaald
door klimaat
Vicarian e = popula e die gescheiden wordt door geografische gebeurtenis
Orogenese = gebergtevorming
Aqua sche biomen? → ‘tradi e’ is grotendeels terrestrisch
Voorstel: bronnen, rivieren, vijvers, meren, estuaria, etc.
Voorlopig 2 erkende aqua sche biomen: mariene en zoetwaterbioom
Habitat Biotoop
Woon-/standplaats van soort Gebied met bepaald landschapstype
Begrip hee betrekking op soorten Begrip hee betrekking op landschappen
Binnen biotoop zijn verschillende habitats
Vb.: in het biotoop ‘bos’ is de ‘bodem’ de habitat voor de pissebed
Elena Crommen (1)
,Belangrijke punten (ecosysteem):
Biotoop + biocenose (= alle organisme in bepaald gebied) = ecosysteem
Niet begrensd en al jd open (al jd input van energie)
Geen dimensie (vb.: niet per se 5 hectare groot)
Detri voor = organisme dat lee van dood organisch materiaal
Voorwerk voor reducenten
Vb.: regenwormen, pissebedden, mestkever, slakken, etc.
Reducenten = micro-organismen die organisch afval verder a reken (mineralisa e) tot organische
stoffen
Saprovoor = organisme dat lee van DOM en dat extracellulaire enzymen uitscheidt om dat
materiaal af te breken alvorens het op te nemen, voedsel wordt in vloeibare vorm opgenomen
Vb.: zwammen
Extremofiel = houdt van extreme omstandigheden
Halofiel (hoge zoutconcentra es), thermofiel (hoge temperaturen), cryofiel (koude temp.)
Areaal = verspreidingsgebied
1.3 Abio sche bestanddelen
= niet-levende factoren (gestorven organismen behoren ook tot de abio sche factoren)
Zie volgende hoofdstuk
1.4 Bio sche bestanddelen
Biocenose → gaat over gemeenschappen
Levensgemeenschap, alle organismen in een bepaald gebied
o Zoöcenose = dierengemeenschap
o Fytocenose = plantengemeenschap
o Microbiocenose = microbiële gemeenschap (o.a. bacteriën en fungi)
Autotrofen → gaat over voedingswijze
Organismen die zelf organische stoffen produceren die ze nodig hebben
o Fotoautotroof = chemische energie opslaan a.d.h.v. fotosynthese (energiebron: (zon)licht)
o Chemoautotroof = chemische energie opslaan uit oxida eprocessen van anorganische stoffen
Heterotrofen → gaat over voedingswijze
A ankelijk van andere organismen op zich te voeden
o Herbivoren (planteneters), carnivoren (vleeseters), omnivoren (alleseters)
o Saprovoor = organisme dat zich voedt met DOM in opgeloste vorm
o Detri voor = organisme dat zich voedt met DOM in vaste vorm
Opmerking: auto- en heterotrofen zijn tegengestelden, maar niet volledig gescheiden: planten in
mutualis sche symbiose met zwammen zijn heterotroof (krijgen koolstof en andere nutriënten
aangevoerd)
1.5 Abio sche vs. bio sche factoren
Abio ek beïnvloedt bio ek:
o Korte termijn: dag- en nachtcyclus, ge jden, weer
o Middellange termijn: seizoenen
o Lange termijn: klimaatverandering (kan leiden tot adapta e of ex nc e)
Elena Crommen (2)
, Bio ek beïnvloedt abio ek:
o Hoge bomen beïnvloeden licht voor lage planten
o Bevers die waterloop afdammen → jdelijk meer → bomen sterven af door overstroming
stress → meer licht → andere planten- en dierensoorten
1.6 Weer vs. Klimaat
Weer = toestand en veranderingen in de atmosfeer op korte termijn (stochas sch)
Klimaat = gemiddelde weersomstandigheden in bepaald gebied over lange termijn (30+ jaren)
(determinis sch)
Determinis sch = proces waarvan de uitkomst voorspelbaar is, als de begin voorwaarden gelijk zijn,
dan zal de uitkomst ook al jd gelijk zijn
Stochas sch = opeenvolging van toevallige uitkomsten, onvoorspelbaar
1.7 Tijd en ecologische successie
Successie = ecologisch proces waarbij merkbare verandering in de soortensamenstelling binnen
een habitat plaatsvindt (start met pionierssoorten en evolueert naar climaxgemeenschap)
Primaire successie = begint op een volledig nieuw, kaal terrein waar geen enkel leven aanwezig
was, zoals bijvoorbeeld na een vulkaanuitbars ng of op een nieuw gevormde rots
Successie begint met pioniersoorten ((korst)mossen en grassen die kunnen groeien in
barre omstandigheden, vervolgens door opeenvolgende genera es van planten ontstaat
een vruchtbare bodem met verschillende planten- en dierensoorten
Dit proces kan honderden/duizenden jaren duren voordat het ecosysteem een stabiel
climaxstadium bereikt
Secundaire successie = begint op een gebied waar al leven is geweest maar dat door een verstoring
is getroffen (bosbrand, overstroming of menselijke verstoring zoals landbouw of houtkap) de
bodem en soms delen van de vegeta e blijven aanwezig
Verloopt sneller dan primaire successie door basis van organisch materiaal in de bodem en
zaadbank van planten, pioniersoorten koloniseren het gebied sneller en geleidelijk aan
ontstaat een ecosysteem vergelijkbaar met het oorspronkelijke, maar kan zijn dat het niet
exact hetzelfde is als voor de verstoring
Dit proces kan entallen tot enkele honderden jaren doren voordat het ecosysteem een
stabielere staat bereikt
Voorbeeld van primaire successie = Mauna Loa, Hawaii en Exit Glacier, Alaska
Voorbeeld van secundaire successie = Mount St. Helens, USA
Elena Crommen (3)