Observeren
Inleiding
Als we naar iets kijken of luisteren, gebruiken we onze ogen, oren en hersenen
Hersenen veranderen door wat en hoe we waarnemen = plasticiteit
Hersenen beïnvloeden wat en hoe we waarnemen
filmpje blinde jongen die door echolocatie kan zien (door trainen en herprogrammeren van de
hersenschors = plasticiteit)
Verschil tussen gewaarwording en waarneming
Gewaarwording: we worden iets gewaar door prikkels uit onze omgeving (buitenwereld) of ons lichaam
(binnenwereld), prikkels opgevangen door zintuigen en doorgestuurd naar hersenen
Waarneming: interpretatie, herkenning, betekenisgeving van info in hersenen
om iets te kunnen waarnemen, moeten we het eerst gewaarworden bv. om gebouw te kunnen zien,
moeten onze ogen geprikkeld worden door het licht
Sensation: wat je gewaarwordt, het vermogen om een stimulus te detecteren en om te zetten naar een
persoonlijke ervaring
Perception: wat je doet met wat je gewaarwordt
Voorbeeld van sensorische aanpassing: bepaalde dingen wegfilteren bv. werken in frituur dus
gewendraken aan de geur of geluid van je eigen hond onderscheiden van andere honden
Wat is een zintuig?
Zintuigen leveren info aan hersenen hersenen worden georganiseerd we kunnen waarnemen wat
belangrijk is voor ons functioneren
Evolutie zorgde voor ontwikkeling van zintuigen die van belang zijn bij overleven in de omgeving
Verandering omgeving verandering werking van zintuigen bv. blind dan betere werking tast
Zintuigen bestaan uit receptoren = cellen die gevoelig zijn voor specifieke prikkels bv. visuele receptoren
in oog, tastreceptoren in vingertopjes
Zintuigen worden aangestuurd door hersenen
5 zintuigsystemen: gezicht (ogen), reuk (neus), smaak (tong), gehoor (oren), tast (huid)
Sociale betekenis van tast
Van bij de geboorte al volledig ontwikkeld
Baby heeft aanraking of strelingen heel hard nodig ontwikkeling, hechting
Waarnemen
Betekenisvolle waarneming = interpreteren, we verbinden een woord met iets wat we zien
Culturele achtergrond van individu speelt een grote rol bv. als je niet weet hoe een hond eruitziet, zal je
in een wolk geen hond zien
We leren uit de waarneming en het geleerde beïnvloedt ook weer onze waarneming bv. muzikant zal
beter liedje kunnen onderscheiden dan iemand die weinig weet van muziek
1
,Spiegeltheorie
Waarneming is afspiegeling van de werkelijkheid
Waarnemer is passief iedereen ziet/registreert hetzelfde wat je waarneemt is objectief
Onjuistheden: wat we waarnemen is geen exacte afspiegeling van werkelijkheid, onze behoeften en
motieven vervormen wat we zien
Sleuteltheorie
Interpretatie van de buitenwereld door de waarnemer staat centraal
Wat we waarnemen wordt bepaald door kenmerken van de werkelijkheid en van de waarnemer
kenmerken vormen één geheel, nl. de waarneming
Waarnemer is actief verschillende waarnemingsprocessen want iedereen interpreteert de
waarneming op zijn eigen manier wat je waarneemt is subjectief
3 processen spelen een rol bij het tot stand komen van onze waarneming
- Selectiviteit: het vermogen (en noodzaak) om binnenkomende prikkels te ordenen en
naargelang het belang, er aandacht aan te besteden of juist te negeren
- Adaptatie: zintuigen passen zich aan aan prikkels, we zijn extreem gevoelig voor veranderingen
in de prikkels die we ontvangen
- Relativiteit: we nemen geen objectieve aspecten van de werkelijkheid waar, maar maken telkens
vergelijkingen tussen objecten of situaties bv. het is kouder dan gisteren
Observeren
Observeren is meer dan waarnemen
Problemen bij observeren
- Onvolledigheid: we kunnen niet alles zien
- We moeten gericht kijken: focussen op bepaalde aspecten
- Observaties zijn subjectief gekleurd
- De observator beïnvloedt het geobserveerde: wees zo onopvallend mogelijk
Grondregels voor een correcte observatie
- Doelgericht: vooraf bepalen wat geobserveerd moet worden, observatievraag formuleren (wie,
wat, waar, wanneer)
- Nauwkeurig: exact aangeven wat er precies gebeurt en hoe vaak een gedrag zich stelt
- Objectief: geen persoonsgebonden houdingen/visies/emoties/interpretatie
- Systematisch: gebruik een checklist/observatieschema
Aandachtspunten voor breed observeren
- Stel je op als lerende
- Probeer het vreemde bekend te maken en het bekende als vreemd te bekijken
- Stel jezelf vragen
- Laat je niet leiden door je eigen doelen en verwachtingen
- Vermijd onmiddellijk te interpreteren: eerst kijken en interpreteren, dan pas reageren
2
, Motiveren
Inleiding
Prestatiedrang = wens van persoon om een zeer moeilijk, maar wenselijk doel te bereiken
Motivatie = beweegredenen (behoefte, wens, doel…) die een persoon drijven tot bepaald gedrag, er
speelt altijd een bepaalde emotie mee
Wat moet een social professional weten over motivatie?
Belangrijke behoeftes waar ‘social professionals’ mee werken
1. Behoefte aan controle
- Primaire controle: vermogen om je omgeving te beheersen (aanpassen zodat het goed is voor
jezelf), ‘assimilatie’
Bv. kamer zelf inrichten, kiezen wat je eet, kiezen welke studierichting je zal doen
- Secundaire controle: beheersing van jezelf, coping (= een strategie), ‘accommodatie’
Bv. zwijgen als de leerkracht praat, je concentreren en stilzitten in de les
- Voorspellingscontrole: secundaire controle lukt beter als je de gebeurtenissen kan voorspellen
en je erop kan voorbereiden bv. wanneer je partner terminaal ziek is
- Begripscontrole: secundaire controle lukt beter als je de oorzaak van gebeurtenissen begrijpt en
je onzekerheid vermindert bv. als je weet waarom je je ontslag krijgt, als je begrijpt waarom een
bepaalde opleiding te hoog gegrepen is voor jou
2. Behoefte om erbij te horen
- Mensen zijn sociale wezens, zijn gericht op het bevorderen en behouden van sociale contacten
behoefte aan contact en positieve aandacht
- Relaties maken ons gelukkig en daardoor zullen we meer positieve emoties ervaren
3. Agressie
- Opzettelijk gedrag om de andere fysiek en/of psychisch schade te berokkenen
product van zowel aanleg als leerprocessen
- Onderliggend motief bv. controle willen, macht uitoefenen, frustraties afreageren
- Vanaf 1 jaar is fysieke agressie mogelijk (loopt gelijk met ontwikkeling boosheid)
- Kinderen worden ouder fysieke agressie neemt af, verbale agressie neemt toe (schelden en
beledigen)
- Indirecte agressie
o Wanneer sociaal-cognitieve vaardigheden toenemen
o Roddels, vals beschuldigen, anderen zwart maken, uitsluiten (psychisch) pestgedrag
kan anoniem gebeuren en wil relaties beschadigen
o Komt meer voor bij meisjes en neemt af vanaf de adolescentie
3