Algemene fysiologie
1. Inleiding tot de fysiologie
Karakteristieken van leven
Geotropie: loodrecht getrokken door de zwaartekracht
Proprioreceptoren: zenuwprikkels die corrigeren bij onevenwicht
Lichaamstemperatuur stijgt en kan dalen door te zweten, homeostase
Zweet wordt verdampt bij aanraking met de buitenlucht op de huid, hiervoor is energie
nodig oorspronkelijk van de warmte van
de huid.
vergroting = groeit
Vermeerdering = reproductie
Verandering = evolutie
Homeostase
= interne evenwicht
Homo = gelijk stase = toestand homeo = +/- niet exact
Lichaamstemperatuur gelijk houden vraagt veel energie met compensaties en eindigen met
negatieve feedback loop. Cellen hebben ook homeostase. Cellen zitten in een vochtige
omgeving, de extracellulaire vloeistof zit tussen de celmembranen (internal environment of
the body)
Waarom? Enzymen werken rond 37°C
,Homeostase wordt verstoord door een intern of externe verandering wat leidt tot een
onevenwicht dat het organisme gaat proberen herstellen/ compenseren. Herstel mislukt ->
ziek. Herstel gelukt -> gezond
Interne afscheidingssproducten : hormonen, vocht, O², temperatuur (extracellulaire
vloeistof: cel buiten de cel)
externe veranderingen : 0² , temperatuur, lucht (buiten de organismes)
Continue aanpassingen, organisme compenseren tot gezondheid = compensation succeeds
Geen compensatie, ziek = compensation fails
Input signal -> response
Lokale controle : cellen in regio van verandering starten de response
Input signal -> integrating center -> output signal -> response
Vb. bloeddrukverlaging -> hersenen evalueren verandering en creëren response ->
bloedcellen krijgen signaal -> bloeddruk verhoogt
Reflex controle : cellen die homeostase kunnen herstellen vanop afstand, krijgen een signaal
via zenuwstelsel voor actie te ondernemen
Homeostatisch gaat hartslag verhogen via signaal naar hart -> feedback mechanisme ->
hartslag stabiel houden of terug laten dalen
,Controle box laat temperatuur verlagen in aquarium -> negatieve feedback (stippellijn met
twee streepjes)
Negatieve feedbackmechanisme (longen, temp, nier): zorgt voor een
tegengestelde reactie van de verandering, verhoging <-> verlaging
Detector -> controle centrum -> effector
Positieve feedbackloop (niet homeostase, zeldzaam = spijsvertering,
bevalling) : een prikkel versterken, daarna terug evenwicht
Verhoging -> verhogen, verlagen -> verlagen
Feedforward mechanisme (temperatuur buiten): een controller kan
een stoorsignaal voorspellen en kan het systeem hierop voorbereiden
Vb. huidsensoren nemen een koude temperatuur waar buiten ->
controller in hypothalamus neemt dit op -> lichaamstemperatuur daalt
-> vasoconstrictie (bloedvatvernauwing) -> warme jas aandoen
2. Moleculaire interacties
(=niet gevraagd, gekend)
Chemische notatie gekend, fosfaatgroep uitgangen
, Proteïne > 100 aminozuren : een aaneenrijging van een polypeptideketen
Fosfaatgroep kunnen proteïne activeren
glycerol – fosfaat – 2 zuren
Adenosine-trifosfaat : de belangrijkste energiebron
AMP = stabiel, hebben nog twee bindingsplaatsen voor fosfaatgroepen (vraagt veel energie
voor bij te voegen, door mitochondriën)
ADP = 2 fosfaatgroepen, 1 open bindingsplaats
ATP = 3 fosfaatgroepen, minder stabiel en energierijk door toevoeging groepen
2.1 Proteïnen
Proteïne + ligand of substraat
Hormonen = signaalmoleculen
Inactief + door toevoegen ligand = actief
(Verterings)enzymen = substraat
Specificiteit
1 ligand, proteïne kan overal knippen
Aminopeptidase knippen aan het uiteinde van een aminoketen
Affiniteit Kd
Hoge bindingskans, hoge affiniteit
Hemoglobine kan binden met CO2 CO en O2 , grootste affiniteit voor CO