Samenvatting economische aspecten van de
mededinging
1. Inleiding
Mededingingsbeleid = het beleid en de wetgeving die ervoor zorgen dat concurrentie niet zodanig
belemmerd wordt dat de economische welvaart vermindert.
1.1 Statische welvaart = welvaart van hier en nu
Economische welvaart = wij gaan vooral het nut bekijken in de markt. Dus welke welvaart er op de
markt wordt gecreëerd
- Vraag is dalen: marginale nut daalt met de hoeveelheid
Vraagcurve = bereidheid tot betalen
- Aanbod is stijgend: marginale kost is dalend
Aanbodcurve = bereidheid tot aanbieden
- Consumentensurplus: wat de mensen bereid zijn om te betalen
maar door een lagere p niet moeten
betalen
- Producentensurplus: Als aanbieders tegen een lagere prijs hun
product ook aanbieden maar er nu toch een
hoger prijs voor krijgen
Welvaartmaatstaf
1) Welvaart = PS + CS
2) Welvaart = CS Dit hanteren EU en VS
WANT Asymmetrische informatie: producenten weten of fusie welvaart verbetert
voor hun, maar niet geweten over welvaart consument.
DUS de staat gaat de consumenten verdedigen.
Consumenten = alle partijen die aan de vraagzijde staan, dus kunnen ook bedrijven, … zijn.
Perfecte competitie: P = MC Monopolie: MC = MO
- rendabel als P = MC > GK op LT (GK= GVK + GFK) - prijs hoger dan de kost: PS verhoogd
- de prijs bepaald door variabele kosten p > GVK op KT - welvaartsverlies = dead weight loss
1
, Dus staat streef vooral naar PC omdat bij monopolie er welvaartsverlies is voor de consumenten.
Het kan ook zijn dat de kostencurve, c, horizontaal ligt. Dan veranderd tekening een beetje.
Hoe hoger de prijs, hoe lager de welvaart (lagere CS) dus prijs vaak als proxy voor welvaart
Marktmacht meten aan de hand van:
p−MK p−c
Lerner index = = hoe groter L hoe meer marktmacht.
p p
Ligt steeds tussen 0-1
PC = 0 , Monopolie = maximaal
Mededinging à la betrand
=> Competitie in de prijzen bv. lphone, meeste markten
- Als je prijs lager zet dan andere speler: hele markt
- prijs gelijk aan andere spelers: markt verdelen door aantal spelers
- Prijs hoger dan andere speler: geen deel op de markt, winst is 0
- Prijs op de markt is het snijpunt van de reactiecurven
(prijs bepalen aan de hand van de andere speler zijn prijs)
- Veronderstelling dat de spelers zelfde kostencurve hebben: de prijs zal dus zakken tot de marginale
kost: p = MK
- P(n): Vanaf twee spelers in de markt is de prijs = MK
Mededinging à la cournot
=> Competitie in de hoeveelheden bv. landbouwmarkt, olie
- Prijs op de markt wordt door hoeveelheid bepaald: P(q) = a – bq
- P(n): hoe meer spelers in de markt, hoe lager de prijs (hoe lager p, hoe meer die MK benaderd)
- Concentratie meten met HHI (Hirschman-herfindahl-index):
= som van de gekwadrateerde marktaandelen
qi
= HHI = αii2 + αij2 + αik2 +… + αin2 = … met αii =
q
HHI = 10 000 = monopolie
HHI ≈ 0 = PC
Hoe gelijker de markt is verdeelt, hoe lager HHI
HHI p dq
- Ĺ = met η =
η q dp
Hoe hoger HHI, hoe groter de gewogen gemiddelde lerner index (meer marktmacht)
- Mededinging gaat middelen gebruiken op markten met hoge concentratie, hoge HHI want hier
minder welvaart voor de consumenten
Conclusie
concurrentie ↑ concentratie ↓ marktmacht ↓ prijzen ↓ welvaart ↑
Opmerkingen:
- SCP benadering: structure-conduct-performance: niet enkel naar concentratie kijken
bv. toegangsbarrières, productdifferentiatie, substitutie effecten, …
- Optimaal aantal bedrijven: uit p(n) functie 2 bedrijven bertrand en ∞ bedrijven cournot
Maar het is niet zo zwart wit, niet altijd meer bedrijven meer welvaart.
Beleid verdedigen van concurrentie niet van concurrenten.
- Productieve efficiëntie: we veronderstellen kost is gegeven, maar gaat ook wijzigen.
Het is bewezen dat een monopolist hoger kosten heeft want wordt minder
gestimuleerd om efficiënt te werken, dus nog groter welvaartsverlies dan.
2
, Hoe hoger de prijs, hoe meer aanbieders.
DUS het is belangrijk als we naar monopolie kijken, niet alleen concentratie
bekijken maar ook kostencurve enz.
- Monopolie ≠ monopolieprijzen: Als een monopolist alle consumenten wil aanspreken dan
moet hij een prijs zetten waar ook de consumenten met lage bereidheid
tot betalen het goed aanschaffen. Dus kan geen monopolieprijs zetten.
Oplossing monopolist
- most favoured nation: prijzen lager zetten voor bepaald publiek
- verhuren ipv verkopen: hier kan je prijzen laten fluctueren naar gelang de periode
- contesteerbare monopolie: het idee van concurrentie is voldoende voor
competitieve prijzen. Gaan prijzen laag zetten om mogelijke
concurrenten uit de markt te houden. (p = gemiddelde kost)
MAAR door toetredingsbarrières ga je concurrentie niet uit de markt houden:
- gezonken kosten (krijg je niet meer terug)
- omschakelingskosten (klant gaat de moeite niet doen om van product te switchen)
1.2 Dynamische welvaart = welvaart van de toekomst
Kritiek op statische welvaart
- bertrand en cournot te eenvoudig
- kijken enkel naar bestaande concurrentie en markten
naar nieuwe markten en technologieën kijken want die bepalen toekomstige welvaart
Innovatie (welvaart in de toekomst)
Innovaties vaak winstgevender voor consumenten dan producenten vb. minibusje
Wanneer voordeel om te innoveren?
- monopolie: als de kost om te innoveren kleiner is dan de extra winst door innovatie
- PC: kost lager dan winst bij innovatie (huidige winst = 0)
monopolist spreid zelfde vaste kost over kleinere hoeveelheid (q m < qc)
Dus in competitieve markt meer baat bij innovatie.
Maar opmerkingen
- Arrow: hoe meer spelers, hoe groter de kans dat iemand innoveert en dus hoe minder interessant
om het zelf te doen (want je kan technologie gewoon overnemen)
- Schumpeter: marktmacht nodig om te investeren. Bedrijven willen allen innoveren als ze hun
investering kunnen terugverdienen. Dus bij te sterke competitie te weinig mogelijkheden om terug te
verdienen, geen innovatie.
Afhankelijk van de markt of er mogelijkheden zijn om te innoveren en of hier baat bij is.
Aghion: verband competitie en innovatie: omgekeerde U vorm
- weinig competitie, weinig innovatie
- gemiddelde competitie (kunnen p vragen boven kost en dus investeren), veel innovatie
- sterke competitie, weinig innovatie
Monopoliewinst = prijs die nodig is om de verwachte waarde positief te maken
E ( π ) = kans x π – kost
als toekomstige winst te laag is gaat niemand risico nemen (geen investeringen in innovatie)
Dus als we innovatie willen, moeten we hier een prijs voor betalen. De prijs moet boven de PC-prijs
liggen opdat de producent een gezonde winst behaald. Er is dus bepaalde marktmacht nodig.
3
, Samenvattend
Statisch: prijzen zo laag mogelijk (streven naar PC)
Dynamisch: marktmacht nodig (streven eerder naar monopolie)
Beleid: - Ex ante: prikkels geven om te innoveren (patenten, eigendomsrechten, auteursrechten)
- Ex post: eenmaal innovatie er is, welvaart maximaliseren (winst afromen, technologie delen)
CONCLUSIE: beleid moet dus concurrentie vrijwaren, maar niet alle marktmacht en monopolies
afremmen. Dus enkel ingrijpen als concurrentie belemmeringen de welvaart verminderen.
1.3 Beleid
Waarom mededingingsautoriteit nodig? (BMA = Belgische mededingingsautoriteit + DG comp = DG concurrentie)
- Geen vast model economie: dus autoriteit moet steeds gaan afwegen welke factoren ze mee in
rekening nemen om een beslissing te maken over bepaalde zaken
- mogelijkheden beperken om op onrechtmatige wijze marktmacht te verwerven
1. Bedrijven die prijzen afspreken (kartel)
2. Bedrijven samenvoegen om prijzen of aanbod te coördineren (fusie)
3. Toetreding belemmering (misbruik van dominante positie + staatssteun)
Dus concurrentie laten spelen met enkele beperkingen
- geen prijsafspraken
- geen anti-concurrentieel gedag waardoor consument slechter af is
- bedrijven kunnen organisch groot worden maar beperkt in groeien door fusies
Indirecte baten mededingingsautoriteit
- afschrikeffect: geen afspraken enz. door dat bedrijven weten dat autoriteit hun hier zwaar op zou afstraffen.
- meer innovatie en kwaliteit
- informele mededingingsbeleid: fusies enz. al bijsturen voordat ze gebeuren.
Het beleid kan fouten maken
- Type I fout: onterecht beoordeeld, vals positief (schuldig bevonden maar niet schuldig)
- Type II fout: onterecht vrijlaten, vals negatief (niet schuldig bevonden maar wel schuldig)
positief als er oordeel is gemaakt, negatief als er geen oordeel is gemaakt, vals is fout over wel of niet oordeel vellen
- Foutmarge = kost van mededingingsbeleid, zie voorbeeld slide 87 inleiding
1.4 Historisch perspectief
In de VS
In de 19de eeuw: prijsdruk door vergroten van de markt
telecom: betere informatie-uitwisseling
spoorwegen: transporteren naar andere regio’s nu mogelijk
Bedrijven gaan afspraken maken om zo hogere prijs te zetten (vormen trusts)
Reactie: sherman act in 1980 bv. stantard oil company
Verbod op contracten, samenwerking en samenzwering die handel beperken
– boete of gevangenis
– prijsafspraken per se illegaal: valt niet over te onderhandelen
Verbod op monipolisatie
Er ontstaat een fusiegolf om de sherman act te ontlopen.
In 1914 Clayton act & federal trade comimission act.
Uitbreiding bevoegdheid naar fusies
Treble damage: als de leverancier te hoge prijzen vraagt omwille van prijsafspraken die die heeft gemaakt
dan kan de klant een schadevergoeding eisen.
4