Dit is een hele uitgebreide samenvatting van alle 7 colleges gegeven in het vak wetenschapstheorie. Alle belangrijke begrippen, theorieën, en personen genoemd in dit vak komen uitgebreid aan bod en worden duidelijk toegelicht. Enkel door deze samenvatting te leren heb ik dit vak afgesloten met een...
Er zijn twee dimensies van wetenschap:
- Normatieve kwesties: hoe hoort het in de wetenschap?
- Descriptieve kwesties: hoe werkt/gaat het in de wetenschap?
Het is verschoven van hoe hoort het naar hoe werkt het. Als deze twee ver uit elkaar liggen, dan
moeten of de wetten of de praktijken veranderd worden om het dichter bij elkaar te brengen. Deze
vragen hangen wel voor een deel samen. Een andere dimensie is tussen weten en doen. Je kunt
wetenschap bekijken als een samenstel van kennis, dit is de klassieke manier om naar wetenschap te
kijken (systeem van kennis). Maar je kunt er ook naar kijken als een vorm van doen, als een praktijk.
Dit oogpunt wordt vaak door historici en wetenschapssociologen gekozen.
Logisch empirisme (Rudolf Carnap), ook wel het logisch positivisme genoemd stelsel dat alleen
aanvaardt wat zintuigelijk waargenomen en vastgesteld kan worden.
Wat is wetenschap eigenlijk? Deze vraag is door logisch empiristen op de kaart gezet, zij wilden
definiëren wanneer een uitspraak betekenis had. Zij maakten zich zorgen over de opkomst in de
filosofie van denkbeelden (filosofieën) die volgens hen betekenisloos waren. Zij wilden van de
filosofie een wetenschap maken. Dit kan door zuivere, betekenisvolle uitspraken te doen. Het
criterium voor een betekenisvolle uitspraak: waarvan je kan verifiëren of die waar is. Het verificatie-
criterium: de betekenis van een uitspraak is de methode van verificatie. De betekenis van de
uitspraak is dus de operationalisatie/verificatie van die uitspraak. Als je het dus niet kan verifiëren,
dan heeft de uitspraak geen (cognitieve) betekenis. Dit is een demarcatiecriterium (Karl Popper), het
onderscheid tussen betekenisvolle en betekenisloze filosofie.
Wetenschap is een proces van verificatie. Het gaat in eerste plaats om het doen van zuivere
waarnemingen volgens de logisch empiristen. Kennis is gebaseerd op zuivere observaties.
Wetenschap is in de basis observaties, daaruit kan je dan uiteindelijk een theorie destilleren.
Wetenschap = directe observaties + logica
- Inductie, een vorm van gevolgtrekking (‘inference’)
Inductie: van specifiek naar algemeen. Je hebt losse observaties die je kan veralgemeniseren tot een
theorie. Vb: alle zwanen die ik heb gezien zijn wit, dus zwanen zijn wit. Of inductie in de wetenschap:
alle verzamelde data zijn in overeenstemming met een theorie, dus de theorie is juist. Hierbij ga je uit
van losse observaties die de theorie bevestigen, en concludeer je dat de theorie juist is.
Bij inductie kan er sprake zijn van het inductieprobleem: inductie is niet rationeel te verantwoorden.
Inductie is niet redelijk, maar het is een gewoonte volgens Hume. Een argument voor de juistheid van
inductie is: waarom zou de wereld uniform zijn? Filosofisch is dit geen goed argument want het
argument op basis van uniformiteit is zelf inductie (de wereld is tot nu toe uniform geweest, dus dit
zal wel zo blijven). Er is geen goed argument voor inductie, dit wil niet zeggen dat inductie altijd een
slechte vorm van redenering is, maar je moet bedenken dat hij logisch niet sluitend is.
De reactie van Popper op het logisch emprisime: “a scientist puts forward statements, or systems of
statements, and tests them step by step”. Volgens hem beginnen de beste wetenschappers niet met
een observatie, maar met een theorie. Hij vond dit vanwege het inductieprobleem, hij stelde dat als
je wetenschap baseerde op inductie, dat je dan nooit zekerheid kan hebben. Volgens hem moet je
het baseren op een deductief proces. Dus niet inductie, maar deductie, dit is een andere vorm van
gevolgtrekking. Hierbij ga je van algemeen naar specifiek. Bijv. alle mensen zijn sterfelijk, Socrates is
een mens. Dus: Socrates is sterfelijk.
,Dit zou volgens Popper de basis moeten zijn voor wetenschap. Een theorie voorspelt een bepaalde
observatie, je gaat observeren en je ziet dit niet, dan mag je concluderen dat de theorie niet juist is.
Er geldt: de conclusie is waar, als de premissen waar zijn. Dit is de basis van wat Popper falsificatie
noemde. Dit is de zekerheid die we volgens Popper kunnen hebben in de wetenschap, weten welke
theorieën niet juist zijn. Maar we kunnen niet stellen dat een theorie juist is.
Falsificatie:
- Theorie voorspelt X
- X treedt niet op
- Dus: theorie is niet juist
Dit is waar als de premissen waar zijn. Dit noemen we ook wel modus tollens, een regel uit de
formele logica (als p dan q, als q onwaar is, dan moet het antecedent p ook onwaar zijn). Zo kunnen
we zekerheid hebben dat een theorie niet juist is.
Dit zijn twee vormen van gevolgtrekking, inductie en deductie.
Inductie: Deductie:
- Data zijn in overeenstemming met - Theorie voorspelt X
theorie - X treedt niet op
- Theorie is juist - Dus: theorie is niet juist
Veel gebruikt in wetenschap Basis van falsificatie
Popper’s demarcatiecriterium: wetenschappelijke beweringen moeten falsifieerbaar zijn, en
bovendien moeten wetenschappers proberen ze te toetsen. Als dat geldt, dan mag je volgens Popper
stellen dat het een wetenschap is. Als de theorieën niet falsifieerbaar zijn, en de wetenschappers
proberen ze niet te toetsen, dan is het een pseudowetenschap.
Hieruit volgt dat het in de wetenschap van belang is om fouten te maken. Juist experimenten die niet
werken, feiten die niet in overeenstemming zijn met theorieën zijn van belang. Daarmee gaat de
wetenschap vooruit.
Maar: de praktijk is anders. We hebben de heldere norm die Popper heeft opgesteld: falsificatie.
Maar wetenschappers geven hun theorie niet zomaar op. Als er resultaten zijn gepubliceerd die niet
in overeenstemming zijn met hun theorie, dan geven ze die theorie niet direct op. Hier heeft
publicatiebias ook mee te maken wat leidt tot het file drawer probleem. Veel resultaten die
theorieën niet bevestigen worden niet gepubliceerd. De praktijk is dus niet in overeenstemming met
de normen. Daarnaast is de wetenschap heel divers. Er gebeurt veel meer dan enkel het toetsen van
theorieën. Wetenschappers zijn niet alleen bezig met het toetsen van hun theorieën. Toetsing is een
van vele manieren om kennis te produceren.
DE wetenschappelijke methode bestaat niet. Er is niet één methode die wetenschap onderscheidt
van andere praktijken en wetenschappers gebruiken heel veel methoden.
Scientisme (Susan Haack): stelt dat alleen wetenschappelijke kennis echte kennis is. Het is een
overwaardering van de wetenschap met een sterke nadruk op demarcatie (duidelijke grens). Ze gaat
tegen het gebruik van de term wetenschappelijk als eretitel in (bijv. in uitspraken als
wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat…). Als je het woord wetenschap op deze manier
gebruikt volgens haar, dan verwijs je ernaar zonder dat je precies uitlegt wat er wetenschappelijk
was aan het onderzoek waar je naar verwijst. Dit heeft volgens haar niet veel zin, als je wilt beweren
dat het goed onderzoek was, moet je vertellen wat er zo goed aan was. Anders gebruik je het woord
wetenschap als een eretitel. Ze (scientisme) stelt dat wetenschap = waarheid.
,Scientism is the view that science and the scientific method are the best or only way to render truth
about the world and reality.
Gevolgtrekking
‘Inference to the best explanation’:
- Van data naar (beste, meest waarschijnlijke) theorie
- Parsimonie (spaarzaamheid)
- Voorbeeld: Darwin’s Origin of Species
Het meest gebruikte criterium is die van spaarzaamheid (parsimonie), de theorie die de observaties
kan verklaren met behulp van de minste elementen (bijv. drie elementen in de evolutietheorie van
Darwin), dat is de beste theorie. Parsimonie stelt dus dat je telkens de eenvoudigste theorie moet
kiezen die je observaties verklaart.
‘Bijstellen van overtuiging op basis van data’:
Een ander voorbeeld van gevolgtrekking is de vorm die de basis vormt van de Bayesiaanse statistiek.
Dit is gebaseerd op dat je gevolgtrekking kan opvatten als subjectieve waarschijnlijkheden. Het idee
is dat als we geen zekerheid kunnen krijgen via inductie, we misschien gevolgtrekkingen kunnen
baseren op het idee van waarschijnlijkheid. De subjectieve waarschijnlijkheid ga je dan kwantificeren.
Een ander belangrijk aspect van wetenschap is dat we willen verklaren. Wat is een verklaring? Carl
Hempel heeft hier antwoord op gegeven met zijn ‘covering law’ model van verklaren. Hij begon als
een overtuigd logisch empirist, maar zag hier ook de beperkingen van. Zijn model van verklaren is
een combinatie van het logisch empirisme en het deductivisme van Popper. Hij stelde dat een
wetenschappelijke verklaring de vorm zou hebben van een deductie. Het heeft premissen en een
conclusie. Een van die premissen is een wetmatigheid, en de ander(en) zijn specifieke feiten. Op basis
hiervan kan je een fenomeen verklaren. Stel we willen verklaren waarom er minder vrouwen zijn in
wiskunde en natuurwetenschappen. Dit willen we verklaren o.b.v.:
- Een wetmatigheid (bijv. negatieve stereotypen hangen samen met ‘test anxiety’)
- Een specifiek feit (er bestaan negatieve stereotypen over vrouwen en wiskunde).
Op basis hiervan kunnen we concluderen dat vrouwen daarom onderpresteren op wiskunde
toetsen.
Hiermee kunnen we dingen verklaren en voorspellen. Deze twee dingen zijn symmetrisch volgens
Hempel, als je kan verklaren dan kan je voorspellen en als je kan voorspellen dan kan je verklaren. Dit
is een invloedrijk idee van verklaren, maar er zitten ook problemen aan. Verklaren en voorspellen zijn
in feite niet zo symmetrisch als dat Hempel dat voorstelde. Vb: als het regent dan worden de straten
nat (wetmatigheid), we hebben een specifiek feit (het regent), dan verklaart dat waarom de straten
nat zijn. In het model van Hempel kun je de conclusie en het specifieke feit verwisselen, altijd als het
regent worden de straten nat (wetmatigheid), de straten zijn nat, daarom regent het. Volgens
Hempel’s model is dit een geldige redenering maar dit is niet zo. Het regent niet omdat de straten
nat zijn, maar de straten zijn nat omdat het regent. Dit is een essentieel probleem voor het model
van verklaren. Een ander probleem is dat we in een verklaring graag willen weten wat de oorzaak is
(betekent verklaren niet gewoon: weten wat de oorzaak is?). Hempel wilde dit niet want hij had
moeite met oorzakelijkheid (empirist).
Reductie opvatting in de wetenschapsfilosofie die stelt dat de natuur van complexe entiteiten
steeds meer herleid kan worden tot meer fundamentele entiteiten. Atomen, moleculen, organismen,
etc. Verklaringen moeten dus opgesteld worden op basis van hersenstructuren en processen
(genetica). Het idee hierachter is dat je de werkelijkheid kan voorstellen als opgesteld van lagen. De
verklaring van psychologisch niveau ligt op fysiologisch niveau, altijd een laag er onder. Mensen die
hierin geloven, geloven dus in de totale reductie tot de fysica. “Zijn wij ons brein?”.
, Een argument tegen reductie is die van multiple realisation. Een psychologisch verschijnsel kan bij de
ene persoon op een andere manier neurologisch worden gereduceerd dan bij een ander persoon. Dit
betekent dat je het verschijnsel niet kan reduceren tot het lagere niveau. Om het te begrijpen moet
je op het psychologische niveau zitten.
Werkelijkheid – relatie tussen kennis en de wereld. Wat is kennis? Hierover bestaan twee
benaderingen/theorieën.
- Realisme: dit is de opvatting over kennis en de werkelijkheid die het eenvoudigst te
begrijpen is en die de meeste mensen hebben. Dit zegt dat de werkelijkheid onafhankelijk
van ons bestaat. Een ware theorie beschrijft de werkelijkheid zoals hij is. Dit zijn twee
beweringen die voor de hand liggend zijn. Er is een werkelijkheid buiten mij (niet alleen in
mijn hoofd maar ook buiten mij), en er is een ware theorie die die werkelijkheid kan
beschrijven zoals die is. Dit is een voor de hand liggend idee over de relatie tussen
werkelijkheid en kennis. Het probleem hierbij is dat als je de theorie en werkelijkheid uit
elkaar hebt gehaald op deze manier, is het moeilijk om het weer bij elkaar te brengen.
- Anti-realisme: onze kennis/theorieën/beweringen beschrijven de werkelijkheid niet die
buiten ons zit, het zijn manieren om met die werkelijkheid om te gaan. Het zijn
instrumenten, geen beschrijving van de werkelijkheid buiten ons. Het is een instrument om
de werkelijkheid waarmee wij in contact staan, te beïnvloeden, te ordenen en om daarin in
te grijpen. Een theorie is een instrument, dat is niet waar/onwaar, maar nuttig/minder nuttig.
Een goede theorie is empirisch adequaat. Het anti-realisme is een vorm van
instrumentalisme.
Anti-realisme: anti-realisten zijn over het algemeen min of meer empiristen. De onobserveerbare,
theoretische entiteiten zijn volgens hen ‘convenient fictions’. Dit is een fictie, deze kan
handig/minder handig (convenient) zijn. Theorieën en modellen zijn dan ook altijd benaderingen, dus
je moet ze niet zien als letterlijk echt, maar als zinvol/minder zinvol. Een probleem met het idee van
observeerbaarheid is dat er geen scherpe grens is tussen observeerbaar en on-observeerbaar. Als er
geen scherpe grens is, dan wordt het anti-realisme ook een beetje problematisch.
Realisme (Hilary Putnam): zij hebben het no miracles argument, dit is een argument tegen het anti-
realisme. Je kan zeggen dat theorieën instrumenten zijn, maar als de werkelijkheid niet echt zo was
zoals een succesvolle theorie die beschrijft dan zou het een wonder zijn dat de theorie zo goed werkt.
Stel je hebt een succesvolle theorie die helpt om de werkelijkheid te voorspellen, dan zou het
volgens een realist een wonder zijn als de werkelijkheid niet zo was als de theorie het zegt. Als de
theorie zo succesvol is, dan kan dit alleen verklaard worden doordat de werkelijkheid echt zo is.
Probleem is dat theorieën die heel lang als empirisch adequaat golden, later toch niet waar bleken te
zijn. Dus: soms blijkt een empirisch adequate theorie niet waar.
We beginnen de cursus met een kort overzicht van een aantal basisbegrippen uit de
wetenschapsfilosofie van de twintigste eeuw. Samir Okasha bespreekt de voornaamste stromingen
van de wetenschapsfilosofie van de vorige eeuw en de belangrijkste punten van discussie. Thema's in
dit college zijn onder andere inductie, deductie, en andere vormen van gevolgtrekking, de grens
tussen wetenschap en niet-wetenschap (en de vraag of die eigenlijk wel bestaat), de vraag wat
'verklaren' is, en realisme en anti-realisme.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Anoniem180. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,48. Je zit daarna nergens aan vast.