Hoofdstuk 1: het sociologisch perspectief
1.1 Het sociale en de sociologie
Sociologisch perspectief = de wijze waarop men het sociale behandelt
• Het sociale wordt uiteengelegd in sociale relaties en (in)directe afhankelijkheden van anderen
• Reeks vragen die waarbij blik wordt gericht op sociale relaties en afhankelijkheden
Basisvragen:
• Hoe is geordende samenleving mogelijk? Welke factoren en processen zorgen voor orde en
regelmaat in sociale leven? (Regels, conflictbestrijding, …)
• Welke invloed heeft samenleven op individuen? Hoe gaat de wisselwerking? (kinderen
beïnvloeden leven van ouders en omgekeerd)
• Hoe ziet de hedendaagse maatschappij eruit en hoe verschilt die van anderemaatschappijen?
(Grensgebonden, cultureel, verleden, toekomst, …)
Maar: grootste belangstelling gaat uit naar het sociale heden en de veranderingen die demaatschappij nu
ondergaat
• Hoe kan men sociologische onderzoeksvragen op een wetenschappelijke manierverwerken en
beantwoorden?
a. Kwantitatief onderzoek: cijfers onderzochte sociale subjecten, analyse aan de hand van
statistische methoden (vb. enquête)
b. Kwalitatief onderzoek: onderzoek van sociale fenomenen in de diepte (vb. niet-numerieke
enquête, participerende observatie1, diepte-interview)
=> deze bevindingen niet zomaar veralgemeend, want nogal persoonlijk; kwalitatief onderzoek
bezit vnl explorerend karakter
Sociologie in de praktijk volgens sociologische driehoek: theorievorming, empirisch onderzoek en sociale
sturing
1.2 Sociale relaties, bindingen en verbanden
Sociale verhouding: relatie tussen twee of meer personen (zowel positief als negatief geladen), sociale
handelingen tussen individuen met elkaar verweven (de ene handeling refereert naar de vorige handeling,
waarop weer georiënteerd wordt), komt tot stand door samenhandelen (zie verder)
=> zakelijk of intiem, tijdelijk of langer, mogelijks over meerdere decennia, maar ook voor enkele
seconden (treinloket)
Sociaal handelen: handelen waarbij handeling van actor (mens) gericht is op handelen van één of meerdere
andere actoren (mensen)
=> impliceert invloed van handeling actor A op handeling van actor B
! Passieve acties als tv kijken is wel sociaal handelen, maar geen sociale relatie/verhouding
Actor: handelaar, bezit handelingsvermogen, onderverdeling in individuele (persoon) en collectieve actoren
(vb. staat, bedrijf)
• Individuele actoren
• Collectieve actoren: het handelen van individuen in naam van bedrijven, politieke partijen en andere
sociale verbanden
1Participerende observatie: onderzoeker dompelt zich onder in sociale wereld waarin hij bepaald fenomeen wil
onderzoekenSamenhandelen: iedere handeling van A wordt gevormd door oriëntatie op handelen van B
enzovoorts
• Zelfreferentieel, wederzijdse oriëntatie: iedere handeling verwijst naar een voorgaande handeling
(van eventueel andere actor)
• Dynamisch, tijdsgebonden: relaties veranderen voortdurend, onvoorspelbaar in zekere mate
• Contingent, onvoorspelbaar karakter: gebaseerd op agency2; kan onvoorspelbaar zijn
o Agency = feit dat iedereen controle heeft over eigen handelingen en op ieder moment kan
, beslissen wat die zelf doet
• Reflexief gemonitord: actor stuurt bewust (bij bewustzijn, met nodige aandacht) zijn handeling
=> belangrijk: registreren en memoriseren wat er gezegd werd, vooruitlopen op mogelijke
toekomstige handelingen
Afhankelijkheidsverhouding of sociale binding: actoren hebben elkaar nodig (vb. docent-student)
Sociaal verband = samenhangend geheel van sociale bindingen met duurzaamheid (langere periode) (vb.
gezin, familie, bedrijf, kerkgemeenschap, leger, ziekenhuis, …)
Binnen afhankelijkheidsverhoudingen domineert meestal motief, om soorten sociale relaties mee te
onderscheiden: vier soorten sociale bindingen:
• Cognitieve binding (binnen cognitief verband): kennisoverdracht (vb. schoolklas: leerkracht-
leerling)
o Cognitief (sociaal) verband (vb. school)
• Economische binding: economische redenen (vb. brood kopen bij bakker: bakker-klant)
o Economisch verband (vb. bakkers en zijn helpers)
• Politieke binding: politieke gronding (vb. wederzijdse afhankelijkheid staat en burgers)
o Politiek verband (vb. politieke partijen en overheidsadministraties)
• Affectieve binding: persoonsgebonden afhankelijkheid (vb. vrienden, geliefden, familie)
o Affectief verband (vb. gezinnen of comunnes)
=> enorm grote afhankelijkheid, want persoonlijk
1.3 Van veralgemeende afhankelijkheid naar wereldsamenleving
Veralgemeende, gegeneraliseerde afhankelijkheid: we zijn afhankelijk van enorm veel gespecialiseerde
beroepen (bakkers, dokters en specialisten, technici, …)
=> van allemaal een beetje afhankelijk, maar dus niet zo erg als bij affectieve bindingen (persoonlijk) (vb.
ouders, vrienden en vriendinnen)
Sociaal netwerk = lange ketting van afhankelijkheden (vb. het maken van een computer)
Gebruikmaken van woorden als ‘de economie’, ‘de politiek’, ‘de maatschappij’ => gevaar voor
verdinglijking of reïficatie = suggereren van bestaan van object dat buiten ons om staat en zich als actor gedraagt
(vb. ‘de maatschappij bepaalt ons handelen’)
=> spreek in termen van bindingen of relaties (vb. ‘economische afhankelijkheidsverhoudingen’)
Maatschappij, samenleving = geheel van alle momentane sociale relaties, bindingen, verbanden en
netwerken (2 visies: nationalistisch vs. kosmopolitistisch)
=> hyperdynamische, steeds veranderende realiteit
• Nationale, regionale samenleving bevat territoriale en politieke grenzen
(maar: afhankelijkheidskettingen gaan verder dan deze grenzen)
• Globaal: overstijgt landsgrenzen => kosmopolitisme
Globalisering, mondialisering: verruiming, verdieping en versnelling van wereldwijde verbondenheid in alle
dimensies van het hedendaagse sociale leven (cultureel, crimineel, industrieel, …) => zowel sociale
relaties als sociale netwerken (grote bedrijven als Microsoft)
m.a.w. toename in sociale relaties, bindingen en verbanden tussen (soms) verafgelegen actoren die
lands- en geografische grenzen overstijgen
Wereldmaatschappij = momentane geheel van transcontinentale, mondiale sociale relaties, bindingen,
verbanden en netwerken => ontstaan kosmopolitisme (wereldbewustzijn, mensheid als één geheel)
,1.4 Sociologische verbeeldingskracht
Sociologen doen aan relationeel denken: denken in termen van sociale netwerken, wijdvertakt geheel van
afhankelijkheidsverhoudingen
=> niet makkelijk in maatschappij van vandaag (zie hieronder)
Dominant egocentrisch maatschappijbeeld
• Samenleving als een reeks concentrische cirkels rond een ego, ik
• Men ziet elke nieuwe (en grotere) cirkel als grotere afstand van individu en dus mindere sociale
betrokkenheid => sociale blindheid, niet (h)erkennen van afhankelijkheden en relaties
=> in deze visie komt men oa aan ‘kloof tussen burger en politiek’, maar in werkelijkheid spreken we van
een verband (politiek is ook afhankelijk van burger)
Geen enkel individu is volledig onafhankelijk van de maatschappij, en maakt dus nog steeds deel uit van
netwerk van sociale relaties en verbanden (vb. taalverband)
Als socioloog egocentrische bril leren afzetten: decentrering
In de plaats komt er sociologische verbeeldingskracht: vermogen om zichzelf te observeren als knooppunt
van en in een hele waaier aan sociale bindingen, verbanden en netwerken die het eigen handelen en denken
mee beïnvloeden - vermogen om persoonlijke problemen met sociale feiten en veranderingen te verbinden
Belang van sociologische verbeeldingskracht:
• Sociaal probleem is niet individueel, maar met anderen gedeeld: depersonalisatie van het
probleem
• Ander perspectief op mogelijke oorzaken door verbinding met meerdere mogelijke relaties en
verbanden waar probleem aan ligt, in plaats van enkel aan persoonlijke oorzaken
Doel: persoonlijke moeilijkheden vertalen in een sociale moeilijkheid (in sommige gevallen mogelijk, maar
in sommige gevallen niet)
• Persoonlijke moeilijkheden: problemen die autobiografisch of als private kwesties worden beleefd
Sociale problemen: een of meerdere sociale factoren brengen grotere groep mensen inproblemen => collectieve
zaakProbleem van egocentrisme: privézaken zijn geen onderwerp van publiek debat
Voorbeeld: ongelijkheid tussen man en vrouw en de hieropvolgende emancipatie van feminisme
• Veel vrouwen vroeger grof behandeld door partner; gezien als individueel probleem (‘elk huisje heeft
zijn kruisje’)
• Eind jaren ’60: tweede feministische beweging komt op, zaak wordt erkend als groter sociaal
probleem; geen privézaak meer, maar structurele machtsongelijkheid over groot deel van
samenleving => sociaal probleem = patriarchaat
• Politieke bemoeienissen zorgden naast de opkomst van feminisme voor meer gelijkheid
Sociaal egocentrisme leidt soms ook tot victim blaming: slachtoffer wordt aanzien als dader Voorbeeld: veel
vrouwen die verkracht worden krijgen achteraf te horen ‘erom gevraagd te hebben’
• Egocentrisch te begrijpen: man met enorm hoog libido (en nog wel wat meer wat niet goed zit)
ziet schaars geklede vrouw als prooi, lustobject => vindt ‘dat ze zich dan maar niet zo moet
kleden’
• Sociologisch: in cultuur van vandaag wordt vrouw gezien als lustobject (mode, porno, …) en dus
kan dit ook gezien worden als sociaal probleem; dit kan (mede) aanzetten tot verkrachtingen etc.
1.5 Sociologie en sociaal engagement
Sociologische verbeeldingskracht leidt vaak tot defamilialisering: eerder vertrouwde stukjes sociale
realiteit blijken (na nieuw licht erop) onvertrouwd; schijnbaar bekend terrein bevat blijkbaar toch meerdere
dimensies
Voorbeeld: kunst
, • Enerzijds: nadruk op zelfexpressie die verschillende kunstenaars (schilders, auteurs, …) naar voren
willen brengen
• Anderzijds: verbergt wel alle sociale bindingen die productie en distributie van zulke werken
mogelijk maken => alle credits vaak naar één persoon
=> eenmaal je weet hoeveel mensen hier achter zitten, verandert je realiteit opeens
Howard Becker: kunstwerken zijn samen gemaakte producten van alle mensen die samenwerken op basis van
karakterische conventies van een kunstwereld om zulke werken in leven te roepen = joint products
Sociologische verbeeldingskracht en defamiliarisering verklaart zelfbeeld van socioloog als mythejager en
ontmaskeraar van voorveronderstellingen die over het algemeen evident worden bevonden maar na nader
onderzoek toch verkeerd blijken
Sociologie streeft naar waarderingsvrije (OF geëngageerde), systematische en veralgemeenbare empirisch
onderbouwde kennis van het sociale
Onenigheid over eerste eis: waarderingsvrijheid - geëngageerde/kritische sociologiebeoefening
• Waarderingsvrijheid: gebaseerd op feiten, neutrale kijk
• Geëngageerd/kritisch: (vooral belangrijk bij problemen rond machtsongelijkheid binnen sociale
verbanden, uitsluiting, en andere structurele problemen binnen samenleving) socioloog heeft pas
zicht op vormen van ongelijkheid als deze standpunt van de onderdrukte inneemt (=> dus eigenlijk
enkel academische vertegenwoordigers van de onderdrukte
groep)4
Standpunttheorie neemt duidelijk afstand van eis van waarderingsvrije kennis
=> neutrale objectieve kennis is onmogelijk (volgens hen), omdat iedere onderzoeker binnen de
onderzochte sociale wereld zélf ook nog eens de positie van man of vrouw inneemt
Besluit: sociologische kennis is niet waarderingsvrij of neutraal, maar draagt altijd een of meer waarden die
met een specifieke positie verbonden zijn
=> botsing met empirische principe van de scheiding tussen feiten en waarden: constateren van
empirische feiten moet losstaan van eigen waardebepalingen
Veel sociologen streven verbetering van levenskansen na van laagopgeleiden, allochtonen, … als
wetenschapper die waarderingsvrije kennis aanmaakt
• Afstandelijk en onbevangen sociale levenssituatie en mechanisme dat leidt tot achterstelling
achterhalen
• Empirisch onderbouwde theorie formuleren over het hoe en waarom
=> waarderingsvrijheid gewaarborgd door juiste methoden, aangehaalde empirische data,
Keuze voor sociologisch onderzoek kan politiek of ethisch geïnspireerd zijn, maar de sociologische
uitvoering ervan is waardevrij (of hoort toch zo te zijn)
=> sociologisch onderzoek mogelijks waardebetrokken, maar niet waardegeladen
Waardebetrokkenheid vaak hand in hand met sociaal reformisme (streven naar rechtvaardigheid, sociale
kansengelijkheid, …)
Hoe? => druk uitoefenen op beleidsvoerders door individuele moeilijkheden (op basis van harde feiten) als
sociale problemen naar voren te schuiven
1.6 Goede bedoelingen en hun onbedoelde gevolgen
Veel sociologische verklaringen van sociale problemen kunnen beleidsscenario’s inspireren, maardit kent
ook haar limieten
• Verklaring: brede inbedding van bindingen en verbanden in diverse netwerken => varen zonder
kompas
• Resultaten van probleemgerichte interventies blijven moeilijk in te schatten
o Ingewikkelde grafen, onoverzichtelijkheid in alle verbanden (spinnenweb)