Vergelijkende politiek
Samenvatting – KUL – Prof. Stefaan Fiers
Introductieles: vergelijkende politiek als discipline
1. Afbakenig van politiek
Politiek = op basis van autoriteit publieke beslissingen nemen door tegengestelde meingen
met elkaar te verzoenen
→ vier elementen (Miller, 1990)
• Collectieve activiteit: publiek, betrekking op een samenleving
• Verschillende meningen
• Verzoening: vereist communicatie
• Autoritatief → legitiem, sanctierecht
Noodzaak aan politiek vloeit voort uit het collectieve karakter van het menselijk samenleven
→ politiek is de meest rationele weg om tot een gezamelijke oplossing te komen voor een
gezamenlijk probleem: puur conflict puur cooperatie
Welke elementen spelen die maken dat een politiek systeem werkt of minder goed werkt?
- Welke beslissingen worden genomen en welke invloed hebben ze op het dagelijks
leven?
- Hoe worden de beslissingen genomen?
o Conventionele niet-conventionele acties
o Democratie autoritaire regimes
- Wie neemt de beslissing en hoe/door wie wordt hij/zij beïnvloedt?
o Parlementsleden, partijen, ministers, belangengroepen, ...
Bouwstenen
Hoe is de macht geaorganiseerd (in Europa)?
- Monarchie
- Republiek
, - Zwitserland: regering met 7 leden, verdeeld over de versch politieke partijen en elk
jaar veranderd op 1 jan het voorzitterschap vd regering → voorzitter is ook president
- Subsidiariteit: op zo een laag niveau politieke beslissingen nemen (EU)
→ zie link federale staten
- Semi-federale staat (Spanje, Catalonië)
- International instellingen (NAVO)
Vaststelling: variatie in Europa
1) Staatshoofd: Monarchie vs Presidentieel
(Monarchie in Europa : NL, UK, BE, LUX, SP, NO, DK, SW, MON)
2) Politiek systeem: Parlementaire systemen vs presidentiële systemen
!! Opgepast !! Landen met een president:
→ Presidentiële systemen : verkozen, staatshoofd = regeringshoofd (US)
→ Parlementaire systemen: aangesteld, ceremoniële positie (ITA, DUI, …
→ Semi-presidentiële systemen : President + regering gebaseerd op meerderheid in
parlement vb: FR, FIN, PT, IR, AT
3) Parlementen:
o Eén Kamerstelsels (NO, DK, SW, LU)
o Twee Kamerstelsels :
▪ Hoge Vergadering : rechtstreeks verkozen ?
▪ Hoge Vergadering: delegaties van regionale of subnationale entiteiten
• NL: Eerste Kamer: provincies
• FR: Sénat: égions
• DUI: Bundesrat: Länder
• BE: Senaat: gemeenschappen
4) Partij systemen: 2 partij 2,5 partij Multipartij
5) Regeringsmeerderheid: 1 partij Multipartij
Minderheid ‘gewone coalitie’ ‘
6) Electorale Systemen (kiesstelsel): Meerderheids Gemengde Proportionele
7) Staatsstructuur: Federale staten quasi‐federale
2. Vergelijkende politiek?
Vergelijkende politiek
- Één van de drie subdisciplines
o Politieke theorie (normatief; wat is goed?)
o Internatioanle relaties (oorlog en vrede)
o Vergelijkende politiek (werking staat)
▪ Empirisch
▪ Waardeneutraal
, Focus: insituties – individuele/collectieve actoren – processen en
▪
interacties binnen politieke systemen
▪ Onderwerp: machtsgerelateerd (individu – groeperingen)
→ onderverdeling is niet letterlijk
3. Types en tradities in vergelijkende politiek
Founding Fathers van de Vergelijkende politiek
• Aristoteles: Politiek (340 vC)
• Nicollo Machiavelli: Il Principe (1515)
• Charles Louis de Secondat (Montesqieu): L’esprit des Lois (1748)
→ Trias Politica: nieuwe vorm van governance
• Alexis de Tocqueville: La Démocratie en Améerique (1835)
Soorten studies
• Éénlandenstudies
• Methodologisch (regels vastleggen)
• Analytisch (combinatie)
o Beschrijven
o Verklaren
o Hypotheses
4. Wat wordt vergeleken?
Evolutie door de tijd:
Twee revoluties:
• Behavioral Revolution (1920-1966)
→ naar nieuw institutionalisme
• Tweede wetenschappelijke revolutie (1989-...)
VRAAG: Hoe hebben de revoluties een paradigmashift teweeg gebracht?
Vier periodes:
1) Voor WOI (eind 19e eeuw - +/- 1920)
o Duitse School: Staatswissenschaft vs Geisteswissenschaft
o Analyse van de staat en instituties
o Formele analyse
o Legalistisch: wetteksten, etc als bronnen
o Georgrafisch: W-Eur en N-Am
2) Golden Age of Comparative Politics (1920-1966)/Behavioural Revolution
o Charles Merriam (Chicago School): 1921: oproep van een nieuw paradigma
o Reactie tegen formalisme en ‘weinig’ wetenschappelijke benadering voordien
o ‘behavioural revolution’ → ‘nieuwe realiteit’ observeren → nieuwe noden
▪ communistisch blok, fascisme WOII, de-kolonisatie komt later
, o Importeren invloeden uit antropologie, sociologie, biologie
o Mobilisatie van de massa
▪ Welke rol hebben belangengroepen, partijen, ideologie, waarde,
systemen, communicatie, ...?
o Europa: dominant Anglosaksisch meerderheidsstelsel in vraag
o Uitbreiding: geografisch en historisch
▪ Nieuwe methodologie:
• Beschrijving ‘echt’ gedrag
• Veel gevallen (large N-studies)
• Intrede statistiek
• Data collectie
▪ Nieuwe ‘taal’: het systemisch functionalisme
o ‘Staat’ wordt ‘politiek systeem’ (functionele benadering)
▪ bv. David Easton (1956)
▪ Probleem van zijn systeem;
▪ Hij weet niet hoe de verschillende componenten door elkaar lopen, is
een black box → abstractie; verschillen van land tot land
3) Post-behavioralisme vanaf 1967: terug naar de instituties
o Kritiek op behavioural benadering
▪ Hoge prijs = abstracte
▪ A-historische benadering → geen begrip van individuele gevallen
▪ Structureel functionalisme schiet te kort als Grote Theorie
▪ Het travelling problem = door de grote mate van abstractie weet je
niet of de belangrijke componenten van het systeem dezelfde
betekenissen hebben in elk land
o Tegenreactie vanaf 1967: het nieuwe institutionalisme
▪ Shift naar substantiële focus
▪ Kleinere geografische focus
▪ Nieuwe methodologie
▪ Theorethische omkeer: rationaliteit en strategie van actoren
▪ Partijen van binnenuit bekijken, niet van op afstand als een soort
biologisch systeem
o Nieuw instutionalisme
▪ Staat wordt weer belangrijk
• Instituties: set regels, procedures
• Opportuniteitstructuur + binnen welke limieten voorkeur
▪ Variërende historische & socio‐economische context
▪ In de diepte, eerder dan in de breedte:
• Case studies ipv mondiale vergelijkingen