Hoofdstuk 4: Personen met een visuele beperking
1 Inleiding
2 Geschiedenis
Historische beeldvorming overheerst al eeuwenlang het beeld van de ‘blinde
bedelaar’: een persoon die sterk sociaal en economisch afhankelijk is van anderen en
hierdoor vaak in slechte omstandigheden en armoede leeft.
18e eeuw (eeuw van de verlichting), groeide stilaan het bewustzijn dat blinde
personen tot heel wat meer in staat zijn, indien ze de juiste ondersteuning krijgen.
Pionier: de Franse Valentin Haüy. Eerst: blinden tentoongesteld als
bezienswaardigheden op kermissen. Spottende, respectloze houding.
Haüy: richtte een blindenschool op, analoog aan de eerste dovenschool van abt
Charles de l’Épée.
1785: startte hij het Institut national des Jeunes Aveugles in Parijs.
Andere pionier: Louis Braille. Hij werd blind op 3-jarige leeftijd naar Institut van
Haüy. Werd zelf leraar, maakte eerste ontwerp van een tactiel lees- en schrijfsysteem
dat bestond uit 6 puntjes. 1829 werd het een volledig bruikbare methode.
Sinds 2001 4 januari Wereld Braille Dag
Na onafhankelijkheid van België (1830) werden ook in ons land blindeninstituten
gestart.
Sinds de jaren 1970 wordt het buitengewoon onderwijs aan leerlingen met een visuele
beperking aangeduid als type-6-onderwijs.
Begin 20ste eeuw: blinden kinderen kregen goede onderwijs, maar initiatieven voor
volwassenen waren zeer beperkt.
Laatste decennia: evolutie naar meer integratie en inclusie, snelle evolutie van
technologie ook. (computers, smartphones, apps, spraaksoftware)
3 Begrippenkader
Het begrip ‘visuele beperking’ kan worden voorgesteld als een continuüm van normaal
ziend tot niets ziend met allerlei gradaties ertussenin.
Medische definities (erkenning) Functionele definities (inzicht)
Oogartsen Orthopedagogische praktijken
Orthopedisten (participatie in het dagelijkse leven)
WHO
VAPH
3.1 Medische definities
3.1.1 Traditionele opvattingen
De verschillende categorieën van visuele beperkingen worden doorgaans bepaald aan
de hand van twee criteria voor visuele waarnemingen: gezichtsscherpte en
gezichtsveld.
Gezichtsscherpte (ook wel: visus)
,= De maat voor de kleinste details die iemand nog kan onderscheiden.
Vermogen om twee in elkaars nabijheid gelegen punten op een bepaalde afstand nog
gescheiden waar te nemen.
Normaal ziens: 10/10 5/10 (alles tweemaal zo dichtbij kijken)
Test: de ogen worden afzonderlijk en samen getest door de oogarts.
Als er bij zeer lage visus geen echte getalswaarde meer aan te geven is aanduiden
als: ‘het kunnen zien van handbewegingen’ of ‘het kunnen tellen van opgestoken
vingers’ op bv. 1 meter afstand.
Deze mate voor gezichtsscherpte wordt vastgesteld met optimale correctie (bril of
lenzen).
Gezichtsveld
= Het totale gebied dat overzien kan worden als de
persoon het hoofd en de ogen volkomen stilhoudt.
Alleen met het centrale deel van het netvlies, de gele vlek,
zien mensen scherp: centrale gezichtsveld. Met de rest, het
perifere gezichtsveld, zien ze onscherp.
Voor elk oog afzonderlijk bepaald en uitgedrukt in
graden.
Wereldgezondheidsorganisatie
Gezichtsscherpte (met Gezichtsveld
optimale brilcorrectie) beste oog
Matig slechtziend 3/10 – 1/10 20° rond het centrale
(bv. kokerzicht, troebel fixatiepunt of minder
zien, overdag-nacht) (kokerzicht)
Ernstig slechtziend 1/10 – 1/20
Blind 1/20 of minder 10° rond het centrale
fixatiepunt of minder
Centrale fixatiepunt
Slechtziendheid
Vele vormen en gradaties, naargelang het type van
oogafwijking, de mate waarin de afwijking zich voordoet
en de specifieke beperking.
Aandoeningen waarbij de persoon een onscherp
beeld heeft, maar zonder gezichtsvelddefecten.
Aandoeningen met centrale gezichtsvelddefecten
Aandoeningen met perifere gezichtsvelddefecten
Slechtziendheid:
Gezichtsscherpte tussen 3/10-1/20
Gezichtsveld minder dan 20° rond het centrale fixatiepunt
Blindheid (wel of geen lichtperceptie, vroeg- of laatblind)
Wettelijk blindheid, wanneer er geen bruikbare restvisus meer aanwezig is.
Gezichtsscherpte: 1/20 of minder, Gezichtsveld: 10° of minder rond het c fixatiepunt.
3.1.2 Ontwikkeling in de (medische) diagnostiek
Meer recente ontwikkelingen
,Lagere visuele functies (met je oog zelf)
Oogbewegingen of oculomotorische functies
Visueel-sensorische functies (o.a. gezichtsscherpte en gezichtsveld)
Hogere visuele functies (in de hersenen)
Begrijpen van visuele informatie: visuele perceptueel-cognitieve functies
Visuomotorische functies: het toepassen van visuele informatie in het handelen
Met het begrip ‘slechtziendheid’ werd vroeger internationaal uitsluitend ‘oculaire
slechtziendheid’ bedoeld Lagere visuele functies
Laatste 15 jaar ontstaan van cerebrale slechtziendheid Hogere visuele functies
Cerebrale visuele beperking (CVI)
Belangrijke oorzaak van slechtziendheid
30% van slechtziende kinderen: diagnose CVI
CVI = verzamelnaam voor verschillende vormen van slechtziendheid waarbij
aantasting van de hersenen een rol speelt. (allemaal eigen gevolgen voor het
zien)
Komt voor als geïsoleerde/enkelvoudige aandoening, maar ook bij personen met
meervoudige beperking.
Niet veroorzaakt in het oog of oogzenuw, maar in de hersenen.
Door bv. vroeggeboorte, zuurstoftekort, iets dat fout liep
CVI kan zich uiten op verschillende manieren: visuele aandachtsproblemen, visueel-
ruimtelijke problemen en/of herkenningsproblemen.
Diagnose: na een oftalmologisch onderzoek, een onderzoek door een gespecialiseerd,
multidisciplinair centrum.
Visuele aandachtsproblemen: aandacht niet gemakkelijk kunnen verdelen over
verschillende dingen die je tegelijk ziet. Last met goed zien en kunnen reageren op
wat je ziet. Ook te veel informatie dat op hen afkomt vanuit verschillende zintuigen
(gezichtsvermogen, gehoor, tast,…)
Enkele voorbeelden:
Het kind wijst jou op iets in de verte, maar kan het niet meer terugvinden
wanneer jij het aanwijst.
Het kind kijkt weg van jou wanneer het met jou praat of naar jou luistert. Of
tijdens het voorlezen zullen zij niet goed naar de prentjes kijken, maar enkel
luisteren. Wanneer het verhaaltje gedaan is, gaan ze kijken.
Het kind struikelt gemakkelijk over dingen wanneer het zich verplaatst. Dit komt
doordat ze hun blik niet willen afwenden van waar ze naartoe willen, omdat ze
dit niet meer zullen terugvinden nadien.
Visueel-ruimtelijke problemen: bal niet direct op je af zien komen
Snelle oogbewegingen. Je hebt in heel veel verschillende situaties snelle
oogbewegingen nodig, bijvoorbeeld bij het lezen.
Visueel complexe situaties. Situaties waarin er veel informatie tegelijk wordt
aangeboden, of situaties waarin je je visuele aandacht steeds moet wisselen
tussen voorwerpen; of het herkennen van voorwerpen vanuit een afwijkend
perspectief. Bv. vrienden terugvinden op een fuif, schoenen
, Moeite met visuele drukte en crowding. Crowding betekent dat iemand een
lagere gezichtsscherpte heeft wanneer symbolen in een rij of dicht bij elkaar
worden aangeboden dan wanneer ze afzonderlijk worden aangeboden.
Moeite bij verplaatsing en ruimtelijke oriëntatie, zoals bijvoorbeeld zich
verplaatsen op oneffen terrein of de trap aflopen. Je merkt dat mensen met CVI
soms een te hoge stap nemen bij overgangen in ondergrond, of dat ze met hun
voet de ondergrond aftasten als die verandert van kleur. Of deelname aan het
verkeer bv. bemoeilijkt.
Herkenningsproblemen:
Herkennen van letters
Herkennen van gelijkende vormen (duif foto en tekening, katten)
Herkennen van gezichten
Visuele basisattitudes (eigen straat, onvolledige vormen zoals deel bus)
3.2 Functionele definities
De orthopedagogische praktijk richt zich vooral op de mate waarin slechtziendheid of
blindheid de participatie in het dagelijks leven bemoeilijkt (niet zozeer op de
stoornis op zich) functionele, ondersteuningsgerichte benadering van een visuele
beperking
Ondersteuningsgerichte benadering van visuele beperking
Gebruik van Visueel profiel (document)
Ziekte of aandoening
Functiestoornis (in anatomische, fysiologische classificatiegebieden)
Activiteiten: betrekking op het uitvoeren
Participatie: deelname maatschappelijk leven (job, school, …)
Omgevingsfactoren: externe factoren (fysieke en sociale omgeving) en
persoonlijke factoren (iemands individuele achtergrond)
In de classificatie van het Visueel Profiel zijn de 5 invalshoeken vanuit de ICD-11 (het
medische) en het ICF (het functionele) opgenomen. Doel: eventuele hulpvraag
ondersteuningsgericht verduidelijken.
3.3 Prevalentie
Prevalentiecijfers in België zijn een pak lager dan de globale cijfers.
Ook valt op dat visuele beperkingen veel vaker voorkomen bij volwassenen ouder dan
vijftig jaar dan bij jongere bevolkingsgroepen.
4 Beeldvorming
Mensen met visuele beperking: zeer heterogeen
Elke persoon is uniek
Zintuigelijke waarneming verschilt van normaal ziende personen
Altijd gevolgen voor de ontwikkeling (risicofactoren)
Maar mits ondersteuning kan een persoon zich aanpassen
6 domeinen:
1. Sensorische ontwikkeling
2. Motorische ontwikkeling
3. Cognitieve ontwikkeling
4. Taal en communicatie
, 5. Psychosociale ontwikkeling
6. Levensloop gerelateerde thema’s
4.1 Sensorische ontwikkeling
Voor ziende mensen visuele waarnemingen meest overheersend, belangrijkst
Waarnemingen in het dagelijks leven voor 80% visuele informatie.
Deze visuele dominantie is niet aangeboren, maar ontwikkelt in de loop van de tijd.
Zowel een verte-zintuig als een nabij-zintuig.
Iemand die blind is of ernstig slechtziend is, mist in het
contact met de wereld rondom zich uiteraard
(gedeeltelijk) de visuele waarneming. Gemis aan visuele
informatie wordt gecompenseerd door het geheugen
en andere zintuigen:
Gehoor: verzte-zintuig, Tast: nabij-zintuig.
Een slechtziend of blind persoon heeft geen scherpere zintuigen, maar kan leren
deze vermogens verder te ontwikkelen. Door integratie van de zintuigen bij het
opdoen van ervaringen krijgt de persoon de kwalitatief beste informatie.
Ze trainen bv. echolocatie waardoor ze er goed in worden.
Tactiel aanvoelen van bv. wind, geur van koffie, voelen.
TAST Soms: tactiele afweer (tastervaringen worden als vervelend of pijnlijk
beleefd: schrikreactie uit onzekerheid terugtrekreactie)
Sommige slechtziende personen kijken weinig of slecht, terwijl andere spontaan heel
nauwkeurig kijken. Ook al is de visuele informatie brokkelig of vervormd, zolang de
hersenen de beelden kunnen combineren met auditieve en andere zintuigelijke
informatie, levert de aanwezige waarneming een belangrijke bijdrage aan de
cognitieve ontwikkeling.
Belangrijk voor slechtziende kinderen: zo vroeg mogelijk goed gebruik leren maken
Van het resterende waarnemingsvermogen (restvisus) door visuele stimulatie, al
kan het fysiek vermoeiend zijn.
4.2 Motorische ontwikkeling (op bepaalde gebieden trager, maar niet anders)
Statische vaardigheden (zitten, staan) ontwikkelen zoals bij ziende kinderen
Locomotore of dynamische vaardigheden (komen tot zit, kruipen, lopen…)
ontwikkelen trager doordat:
Gebrek aan visuele stimulans (Minder uitdaging, bv. baby leert kruipen omdat
die een bal wil pakken, baby met visuele beperking zal minder geneigd zijn om
gestimuleerd te worden. Oplossing: bv. auditief speelgoed)
Gebrek aan veiligheid en vertrouwen (bv. zaken op vaste plaatsen leggen, het
kind kan niet zaken nadoen, ze moeten meer zelf uitvinden)
Voor goede beheersing van motorische vaardigheden als rennen, een bang vallen en
haren kammen is gerichte oefening noodzakelijk. Door verminderde oog-
handcoördinatie dagelijkse handelingen door herhaling.
Bij vrijwel alle blinde kinderen (minder bij slechtziende): BLINDISMEN
Stereotype bewegingen die zich herhalen en geen duidelijk doel en functie lijken te
hebben voor buitenstaanders. Het kunnen aanpassingen zijn aan het ontbreken van
visuele input of juist een reactie op te veel prikkels.
, Voorbeelden:
Oogboren (met de vingers herhaaldelijk duwen en ronddraaien in de ogen)
Voor- en achterwaarts bewegen van het bovenlichaam
Draaien met het hoofd,
Cirkelbewegingen met handen/onderarmen
Huppen/springen
Hand-/ vingerbewegingen naar het licht toe
Doel: Om zich te oriënteren of als stressregulatie (brengt vertrouwen, kan zichzelf
voelen)
4.3 Cognitieve ontwikkeling (op verkenning gaan (exploreren) = leren)
Jonge kinderen met een visuele
beperking vertonen vaak minder
exploratiedrang, en hebben een
passievere houding. Belangrijk:
dat ze gestimuleerd worden om
hun omgeving te verkennen.
Ordelijke en overzichtelijke
omgeving bieden.
Toch opmerkelijk, ook kinderen
die eerder roekeloos zijn, ze zien
geen gevaar. Moeten dus niet
uitgedaagd worden, maar wel
beschermd worden om zich op een veilige manier voort te bewegen in de wereld.
Objectpermanentie: innerlijke voorstelling van mensen en ruimte om zich heen
Ernstig slechtziende en blinde kinderen hebben meer tijd nodig om tot
objectpermanentie te komen (gemiddeld 10 maand later)
Kan je vaststellen als het kindje zoekt naar iets dat het niet meer ziet.
Hoe het zoekgedrag stimuleren?
Aanwijzingen geven om te zoeken
Samen zoeken
Kiekeboespelletjes spelen
Conceptvorming: vanuit verschillende zintuigen informatie verzamelen over
iets/abstract begrip, die we dan samenvoegen tot een geheel: een concept.
Nodig om de wereld te begrijpen (bv. het weer, is moeilijk te leren want ze zien het
niet, kunnen bv. bewolkt niet zien of voelen)
Zweeftaal = Ze kennen woorden en kunnen ze gebruiken in correcte zinnen, maar de
volledige betekenis van het woord begrijpen ze niet altijd.
‘amai die boom moet wel in een grote pot staan’
Hoe conceptvorming ondersteunen?
Gemiste visuele informatie aanvullen (andere zintuigen)
Kind helpen verbanden te leggen (‘de weg der dingen’ uitleggen)
Het kind veel laten ervaren
Bv. het is bewolkt, dus het kan misschien regenen wat nat is waardoor ik een paraplu
hiertegen meeneem.