NE 1: BASISKENNIS
Inhoudswoorden
= belangrijkste betekenisdragers in een zin, geven inhoud aan een zin
- bv ww, bijwoorden
- vormen een open woordklasse → verdwijnen en er komen constant nieuwe woorden bij
Functiewoorden
= hebben op zich weinig betekenis, maar wel een belangrijke functie in een zin
- bv lidwoorden, voornaamwoorden
- vormen een gesloten woordklasse → blijven onveranderd
WOORDSOORTEN
- zelfstandig naamwoord (substantief)
- bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
- werkwoord (verbum)
- telwoord (numerale)
- voornaamwoord (pronomen)
- lidwoord (artikel)
- bijwoord (adverbium)
- voorzetsel (prepositie)
- voegwoord (conjunctie)
- tussenwerpsel (interjectie)
Zelfstandig naamwoord (substantief)
- zelfstandig naamwoord = een woord dat een zelfstandigheid (mens, dier, stof…) aandudt
- bv het nieuws, Jerom, een zusje
- meestal zetten we een lidwoord ervoor
- hebben meestal een meervoud → w gevormd door toevoeging van:
- -(‘)s → bv shampoos, baby’s
- -(e)n → bv mensen, zieken
- -eren → bv kinderen, eieren
- van sommige kan een genitief (bezitsvorm) gevormd w
- bv Jeroms zusje
- bv papa’s auto
- kan je meestal verkleinen
- bv zusje, nieuwtje, Jerommeke
- soorten
- soortnaam of eigennaam
- soortnaam = een zelfstandig naamwoord kan verwijzen nr een bepaalde
soort
- bv het nieuws, een auto, de computer, het concept
- eigennaam = een zelfstandig naamwoord kan verwijzen nr een persoon of
iets unieks
- bv Jerom, Roeselare, Butaye, Gasthuisstraat
- concrete of abstracte zelfstandige naamwoorden
- concrete = duiden tastbare of waarneembare zelfstandigheden aan
- bv dochter, cadeautip, Roeselare
- zelfstandige = zijn niet tastbaar of niet concreet waarneembaar
- bv maart, renaissance, juli
, - samenstelling of afleiding
- samenstelling = de grondwoorden treden op als zelfstandig woord
- bv schommel - rekening, ander - maal, zieken - huis, Platanen - straat
- pas op: soms verbindt een tussenklank de versch grondwoorden
bv dorp - s - gek, pann - en - koek
- afleiding = woorden waarbij niet alle delen zelfstandig knn voorkomen
- bv bewonderen → be- is een voorvoegsel en kan niet als zelfstanig woord
voorkomen
- bv zusje → -je is een achtervoegsel en kan niet als zelfstandig woord
voorkomen
- genus
- genus = woordgeslacht (M/V/O)
- kijk nr lidwoord om genus te weten
- De-woorden → M of V
- bv de zus → zij is geboren
- bv de tip → hij is handig
- Het-woorden → O
- bv het nieuws → ik heb het gelezen
Bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
- bijvoeglijk naamwoord = een woord dat een eigenschap of een hoendanigheid van een ander
zelfstandig gebruikt woord aanduidt
- bv klein meisje, je bent welkom, iets groots
- knn meestal verbogen worden → buiging -e of -s
- bv een goede vriend, het gele rokje, iets kleins
- soorten
- attributief bijvoeglijk naamwoord = het bijvoeglijk naamwoord staat voor het woord
waar het iets over zegt
- bv wij brengen u heuglijk nieuws
- bv er was eens een stout meisje dat in een klein dorp woonde
- predicatief bijvoeglijk naamwoord = het bijvoeglijk naamwoord wordt door een
koppelwerkwoord verbonden aan het woord waar het iets over zegt
- bv ze was vandaag heel flink
- bv het leek hem voldoende
- bv hij wordt groot
- zelfstandig bijvoeglijk naamwoord = het bijvoeglijk naamwoord wordt zonder
zelfstandig naamwoord gebruikt. Het zelfstandig naamwoord komt wel elders in de
zin voor.
- bv de goede boeken en de slechte
- bv een grote broer en een kleine
- trappen van vergelijking
- typisch voor bijvoeglijke naamwoorden is dat ze knn uitdrukken in welke mate een
bepaalde eigenschap of hoedanigheid aanwezig is. We onderscheiden 3 trappen van
vergelijking:
- de stellende trap of positief
- bv Eva is even groot als Nicolas.
- de vergrotende trap of comparatief
- bv Ik dacht dat Nicolas groter was dan Eva.
- de overtreffende trap of superlatief
- bv Of is Victor de grootste?
, Werkwoord (verbum)
- werkwoord = een woord dat een werking of toestand uitdrukt
- bv brengen, hebben, eten, spelen, bestaan
- zijn meestal verbonden met een onderwerp
- kan je vervoegen → vervoegen betekent dat de vorm wordt aangepast aan de persoon en het
getal van het onderwerp. Vandaar de term ‘persoonsvorm’, de persoonsvorm kan ook van tijd
veranderen.
- bv ik werk al veel, maar hij werkte nog meer
- soorten
- zelfstandige werkwoorden
- vormen de kern vh werkwoordelijke gezegde
- hebben een betekenis opzich
- bv hij heeft er een zusje bij → ‘heeft’ heeft betekenis opzich
- bv Ilse verft haar haar → ‘verft’ heeft betekenis opzich
- koppelwerkwoorden
- hebben op zich weinig betekenis
- komen vr in zinnen met een naamwoordelijk gezegde en krijgen pas
betekenis wnr we ze koppelen aan het naamwoordelijk deel vh gezegde
- drukken een vorm van ‘zijn’ uit
- koppelwerkwoorden:
- zijn
- worden
- blijken
- blijven
- lijken
- schijnen
- heten
- dunken
- voorkomen
- bv Sofie lijkt ziek te zijn → ‘lijk’ heeft weinig betekenis
- bv Dat schijnt een mooie investering te zijn → ‘schijnt’ heeft weinig betekenis
- hulpwerkwoorden
- ww die andere ww helpen om een bepaalde tijd te vormen of een nuance uit
te drukken
- heeft op zich weinig betekenis
- bv waarom werd hij opgeroepen?
- bv zijn jullie al gepland?
- transitieve en instransitieve werkwoorden
- transitieve of overgankelijke werkwoorden = hebben een lijdend voorwerp (LV)
- bv ik neem mijn zak mee → ik neem iets mee
- bv heb jij hem beetgenomen → ik neem iemand beet
- intransitieve of onovergankelijke werkwoorden = hebben geen lijden voorwerp (LV)
- bv het feest barstte los → het feest barts los → geen LV
- bv wrm steeg het vliegtuig te laat op → het vliegtuig steeg op → geen LV