1. Module 1 Telephoner
Demander un correspondant / un service :
Je voudrais / souhaiterais parler à... Ik zou graag willen spreken met...
Est-ce que Madame.../Monsieur... est là, s’il vous plaît ? Is mevrouw.../meneer... aanwezig, alstublieft?
Est-ce que je pourrais parler à... ? Mag ik met... spreken?
Est-ce que je pourrais avoir Madame... / Monsieur... ? Mag ik mevrouw... / meneer... krijgen?
.../Monsieur..., s’il vous plaît. .../meneer..., alstublieft.
Je voudrais le poste.../le service..., s’il vous plaît. Ik wil graag met de afdeling.../dienst... spreken, alstublieft.
Pourriez-vous me passer... Kunt u me doorverbinden met...
Indiquer l’objet/le but de l’appel :
Je vous téléphone / appelle au sujet de / à propos de / Ik bel u over ...
concernant ...
Laisser un message, ses coordonnées :
Est-ce que je pourrais laisser un message, s’il vous plaît ? Mag ik een boodschap achterlaten, alstublieft?
Est-ce que vous pouvez prendre un message, s’il vous Kunt u een boodschap aannemen, alstublieft?
plaît ?
Pourriez-vous transmettre ce message ? Kunt u dit bericht doorgeven?
Dites-lui de me rappeler. Zegt u hem/haar dat hij/zij mij moet terugbellen.
Dites-lui que je rappellerai. Zegt u hem/haar dat ik terug zal bellen.
Identifier l’interlocuteur l’objet de l’appel :
C’est de la part de qui ? Van wie is dit?
Qui dois-je annoncer ? Wie moet ik aankondigen?
Pouvez-vous me rappeler / m’indiquer votre nom ? Kunt u me terugbellen / uw naam doorgeven?
Vous êtes...? Bent u...?
Identifier l’objet de l’appel :
Puis-je vous renseigner ? Kan ik u helpen?
C’est à quel sujet ? Waar gaat het over?
En quoi puis-je vous être utile ? Hoe kan ik u van dienst zijn?
Quel est l’objet de votre appel ? Wat is het onderwerp van uw oproep?
S’excuser d’une erreur :
Excusez-moi, j’ai dû faire un mauvais numéro. Sorry, ik heb een verkeerd nummer gekozen.
Je me suis trompé de numéro. Ik heb me vergist in het nummer.
Mettre en attente / faire patienter un correspondant /
,filtrer :
Ne quittez pas s’il vous plaît. Blijf alstublieft aan de lijn.
Veuillez ne pas quitter, merci. Gelieve niet op te hangen, dank u.
Restez en ligne, merci. Blijf aan de lijn, dank u.
Le poste que vous demandez est occupé. De lijn die u vraagt is bezet.
... est en communication, souhaitez-vous attendre ? ... is in gesprek, wilt u wachten?
... est en réunion / en rendez-vous, puis-je vous ... is in een vergadering / afspraak, kan ik u helpen?
renseigner ?
Proposer de laisser un message, ses coordonnées :
Puis-je prendre / transmettre un message ? Mag ik een boodschap aannemen / doorgeven?
Voulez-vous laisser vos coordonnées afin qu’il vous Wilt u uw gegevens achterlaten zodat hij/zij u kan terugbellen?
rappelle ?
Souhaitez-vous être mis en relation avec sa messagerie / sa Wilt u in contact worden gebracht met zijn/haar voicemail?
boîte vocale ?
Vérifier que l’on a compris :
Pardon, vous avez dit...? Pardon, wat zei u...?
Cela veut dire que...? Betekent dat dat...?
Vous voulez dire que...? Wilt u zeggen dat...?
Cela signifie que...? Dat betekent dat...?
Demander de répéter :
Pardon ? Pardon?
Comment ? Hoe?
Excusez-moi, je n’ai pas compris. Sorry, ik heb het niet begrepen.
Est-ce que vous pouvez répéter, s’il vous plaît ? Kunt u dat alstublieft herhalen?
Est-ce que vous pouvez épeler, s’il vous plaît ? Kunt u dat alstublieft spellen?
Comment est-ce que vous écrivez cela ? Hoe schrijft u dat?
Ça s’écrit comment ? Hoe schrijf je dat?
Terminer un appel téléphonique :
Merci d’avoir appelé. Bedankt voor uw oproep.
Excusez-moi, mais j’ai un rendez-vous/j’ai quelqu’un qui Sorry, ik heb een afspraak / iemand die op me wacht / ik moet u
m’attend/je dois vous laisser. laten gaan.
Est-ce que je peux vous rappeler plus tard / à ... heures ? Mag ik u later terugbellen / om ... uur?
Je vous rappelle ce soir/demain... Bonne journée. Ik bel u vanavond/morgen terug... Fijne dag.
Merci de votre aide. Au revoir. Bedankt voor uw hulp. Tot ziens.
Une conversation standard
,Bonjour, Leni Brach de […] à l’appareil. Hallo, Leni Brach van […] aan de lijn.
[entreprise], Leni Brach, bonjour. [bedrijf], Leni Brach, hallo.
Bonjour, ici Isabelle Duchamp de [entreprise]. Hallo, hier is Isabelle Duchamp van [bedrijf].
Isabelle Duchamp de [entreprise] à l’appareil. Isabelle Duchamp van [bedrijf] aan de lijn.
A qui ai-je l’honneur ? Met wie heb ik het genoegen?
C’est de la part de qui ? Van wie is dit?
Qui puis-je annoncer ? Wie kan ik aankondigen?
Que puis-je (faire) pour vous ? Wat kan ik voor u doen?
En quoi puis-je vous aider ? Hoe kan ik u helpen?
Comment puis-je vous aider ? Hoe kan ik u helpen?
En quoi puis-je vous être utile ? Hoe kan ik u van dienst zijn?
Je vous appelle à propos de … (p.ex. une facture) Ik bel u over ... (bijv. een factuur)
Je vous appelle au sujet de … (p.ex. une réunion) Ik bel u over ... (bijv. een vergadering)
Je voudrais parler à madame X. Ik zou graag met mevrouw X willen spreken.
Je cherche monsieur X. Ik zoek meneer X.
Pourrais-je parler à monsieur X s.v.p.? Mag ik met meneer X spreken, alstublieft?
Pourriez-vous me passer madame X s.v.p.? Kunt u me doorverbinden met mevrouw X, alstublieft?
Ne quittez pas, je vous le/la passe Blijf aan de lijn, ik verbind u door
(Patientez) un instant, s.v.p., restez en ligne. (Wacht) een ogenblik, alstublieft, blijf aan de lijn.
Restez à l’appareil s.v.p. Blijf aan de lijn alstublieft.
(D’accord), merci (de votre aide) (Oké), bedankt (voor uw hulp)
Désolé(e), mais la ligne de X est occupée. Sorry, maar de lijn van X is bezet.
Je regrette, X est en réunion. Het spijt me, X is in een vergadering.
X ne peut être dérangé pour l'instant. X kan op dit moment niet gestoord worden.
X est en ligne pour l'instant. X is op dit moment aan de lijn.
Désolé(e), X n'est pas là aujourd'hui. Sorry, X is vandaag niet aanwezig.
Je regrette, X est en voyage d'affaires. Het spijt me, X is op zakenreis.
Dois-je lui demander de vous rappeler? Moet ik hem/haar vragen om u terug te bellen?
Puis-je vous passer sa secrétaire? Kan ik u doorverbinden met zijn/haar secretaresse?
, Voulez-vous lui laisser un message ? Wilt u hem/haar een boodschap achterlaten?
Puis-je vous aider? Kan ik u helpen?
Dites-lui de me rappeler (d’urgence) au … Zegt u hem/haar dat hij/zij me (dringend) moet terugbellen
op ...
Je rappellerai plus tard, quand pourrais-je le joindre? Ik bel later terug, wanneer kan ik hem bereiken?
Voudriez-vous lui dire que ...? Zou u hem/haar kunnen zeggen dat ...?
Dites-lui que [votre nom] l'a appelé, il sait de quoi il s'agit. Zegt u hem/haar dat [uw naam] heeft gebeld, hij/zij weet waar
het over gaat.
Pouvez-vous me dire quand il sera là? Kunt u me zeggen wanneer hij er zal zijn?
Je le lui dirai (dès son retour). Ik zal het hem/haar zeggen (wanneer hij/zij terug is).
Je le note dans son agenda. Ik noteer het in zijn/haar agenda.
C'est noté. Je le lui communiquerai sans faute. Het is genoteerd. Ik zal het hem/haar zeker doorgeven.
Je vous remercie, M/Mme Dank u, meneer/mevrouw
Toujours à votre service, au plaisir M/Mme Altijd tot uw dienst, met plezier, meneer/mevrouw
De rien, M/Mme, bonne (fin de) journée encore Geen dank, meneer/mevrouw, nog een fijne (einde van de) dag
Au revoir, Mme/M et bonne journée Tot ziens, mevrouw/meneer en een fijne dag
A bientôt Mme/M et bonne fin d’après-midi Tot binnenkort mevrouw/meneer en een fijne namiddag
A vous aussi U ook
Pareillement Evenzo
A vous de même U hetzelfde
Également Ook
De rien Geen dank
Avec Plaisir Met plezier
Il n’y a pas de quoi Graag gedaan
Je vous en prie Alstublieft
Het spijt me Je suis désolé(e) / Désolé(e)
Kan ik haar een boodschap laten? Puis-je lui laisser un message ?
Hoe kan ik u van dienst zijn? Comment puis-je vous aider ?
Wanneer kan ik hem bereiken? Quand puis-je le joindre ?
