! Het wordt sterk aangeraden om deze samenvatting te studeren samen met de Syllabus !
THEORETISHE EN HISTORISCHE GRONDSLAGEN VAN DE
PSYCHOLOGIE
- Het eerste hoofdstuk gaat over de fundamentele vragen over de wetenschap m.a.w. wat is wetenschap. (relatie
tussen theorie en praktijk
- Hoofdstuk 2, 3, 4 en 5 gaan over het bewustzijn
HOOFDSTUK 1: KENMERKEN VAN DE MODERNE WETENSCHAP
- Structuur van het hoofdstuk
o Beeld van de moderne wetenschap
o Verklaring
o Theorieën
o Hoe komt verandering in wetenschap tot stand
o Reductie en vervanging van theorieën … worden die aangepast/weggeworpen etc.)
o Algemene bedenking over de wetenschappelijke kijk/visie op de wereld
WETENSCHAP
- Hoe situeert psychologie in de wetenschap?
WETENSCHAP, GESCHIEDENIS EN PSYCHOLOGIE
1) Verwondering als basis van filosofie (Plato) en wetenschap
Volgens Plato is filosofie de basis van de wetenschap
Psychologie is de laatste empirische wet die uit de filosofie is uitgekomen (19e eeuw)*
Grondleggers v/d psychologie waren dus zowel filosofen als wetenschappers en proberen
wetenschappelijke antwoorden te formuleren op filosofische vragen
* Waarom de laatste? Lag niet voor de hand, het psychische of bewuste van de mens is niet materieel.
2) Psyche-logos: studie van de ziel
Lang religieus geweest -> term ziel is religieus dus minder religieuze term gaan gebruiken namelijk
‘geest’
Functie van ziel -> kijken of er causaliteit is
o Wat is de aard vd ziel? De functies, wat is er materieel aan? Het brein, maar dat wisten de Oude
grieken nog niet . Maar onze Psyche is niet alleen maar in onze hersenen maar heel het lichaam
(embodied cognition)
Psychologie: studie van gedrag i.p.v. geest
Proberen dagelijkse vragen te beantwoorden
3) Hoe kennen we de wereld (epistemologie = hoe komt kennis tot stand)
Deelgebied van de filosofie
Heeft te maken met gewaarwording, perceptie, geheugen en denken => huidige domein van de
cognitieve psychologie
Geen filosofische vragen meer maar komen wel terug (-> loskomen van filosofie)
Onderscheid tss bottom-up (=> geen vooroordelen hebben) en top-down (=> verwachtingen en
verwerken met dingen die we al weten.
4) Ethiek
Hoe mensen zich moeten gedragen, hangen sterk af van de visie van de mens
De vragen die vanuit de ethiek komen zijn psychologische vragen en worden beantwoord door
psychologisch onderzoek.
o Vb: Zijn mensen goed van nature uit? Welke motieven moet je onderdrukken, welke niet… wat is
ethisch acceptabel. Zijn mensen sociaal. Wat is een goed leven…
Psychotherapeut moet soms tegen wensen en verwachtingen van cliënt gaan, psycholoog hanteert
dus ethische/deontologische principes
1
, Kennis=macht (F.Bacon), dus kennis moet worden ingezet voor de ‘juiste’ en goede’ doelen
Ethiek evolueert (zie homoseksualiteit)
Ethiek komt in verschillende takken voor
o Wetenschappelijke psychologie: motivatie,emotie,sociaal en seksueel gedrag
o Toegepaste psychologie: overheid, bedrijven, klinisch (houdt zich bezig met het helpen
van de mens en maatschappij)
5) Biologie
Psychologie is ook deels ontstaat door evolutieleer
Van geest naar hersenen -> aandacht aan psychische kenmerken
Intelligentie,evolutie => aanpassingswaarde
Samen met andere disciplines bv cognitieve neurowetenschappen
Dankzij moderne technieken om hersennen te bestuderen werd er terug aandacht besteed aan de
fysiologie
BEELD VAN DE MODERNE WETENSCHAP
- De newtoniaanse stijl (manier waarop Newton de wetenschap zag)
Wetmatigheid = korte samenvatting van de werkelijkheid
Beperkte wetten waardoor geobserveerde regelmatigheden in de natuur afgeleid kunnen worden
Newton weigert een verklaring te geven voor bv zwaartekracht => hij stelde geen hypotheses op
(geen achterliggende mechanismen verzinnen)=>Dat zijn theologische en metafysische verklaringen
Taak van de wetenschap is dus niet metafysisch maar doet aan fysica
o (metafysica=nu filosofie)
o “Stick to the facts, wij verzinnen geen achterliggende idee”
Een wet= werkelijkheid begrijpen => ging uit van het positivisme (stick tot he facs)
- Positivisme (Comte)
Gaat over wat gegeven is (feiten) niet de hypothetische verklaringen
Wetenschap = enige bron van kennis
Descriptief niet verklaring
Comte paste dit toe op samenleving = social engeneering
Wetten = samenvattingen van observaties geen essenties v/d natuur
Predictie en controle: kennis is macht “ als je iets echt goed begrijpt dan kan je ingrijpen ten goede
of ten kwade, als men iets weet (kennis) dan kan me ook gaan voorspellen
SOORTEN VERKLARINGEN
1) Deductief-nomologische verklaring:
Afgeleid uit wetmatigheden, over objecten en rigoureus testen van wetmatigheden
➔ Als je wetmatigheden hebt kunnen formuleren, dan kan je daar allerlei dingen uit afleiden (dus
bijvoorbeeld voorspellen)
2) Hermeneutisch begrijpen:
Verstehen: begrijpen en kunnen inbeelden
Psychologen doen dit als ze met mensen praten, kan enkel vanuit eigen culturele, sociale en morele
achtergrond
➔ letterkunde, taalkunde… hier zitten ook wetenschappelijke methoden bij, maar het is eerder een
aanvulling van zeer wetenschappelijke dingen . Objectieve data gebruiken.
3) Functionele en teleologische verklaringen:
Functie en doelen. Doel wordt als verklaring van een fenomeen gezien.
➔ Denk aan biologie als je bv. het oog studeert dan zou je dat puur wetenschappelijk gaan willen
doen . Voor wat DIENT dat oog.
2
, ➔ Functionele verklaring: Vanuit de psychologie heeft men de mens al vb. proberen te begrijpen
vanuit computermodellen.
4) Causale benadering:
Achterliggende mechanismen
➔ Bv regressieanalyse, onafh en afh var
Correlatie is een symmetrische verband maar het is niet CAUSAAL
Regressie is wel oorzakelijk en asymmetrisch , je zoekt het effect van de onafh op de afh var niet
causaal verbaal maar we zoeken een effect zoals bv. de t test, er is richting maar men vermijd
nogsteeds het woord oorzaak
=> wetenschappers durven nooit te spreken over een oorzakelijk verband of conclusies te maken
Het gaat wel maar we moeten alle storende variabelen kunnen controleren
➔ Je ziet om dit probleem aan te pakken vooral longitudinaal onderzoek (over de tijd) (want
causaliteit wordt ook door tijd bepaald)
Meer wetenschappers durven dus meer te spreken over causaliteit maar het gaat vooral om de
mate van controle die wetenschap hebben over hun onderzoek
DEDUCTIEF-NOMOLOGISCHE VERKLARING
- Deductief-nomologische Model is ontstaan binnen het logisch positivisme door een groep wetenschppers
genaamd Wiener Kreis
- Hielden zich bezeg met de vraag hoe men wetenschap van non-wetenschap kan scheiden (demarcatie
vs non-wetenschap) (pseudowetenschap: bv astrologie, psychoanalyse…)
➔ Ze gaan kijken naar de bestaande wetenschappen en gaan net normen opstellen waaraan een
wetenschap zou moeten voldoen. Het is du eerder een normatieve dan een empirische benadering.
➔ Daardoor aantal voorwaarden voor theorieën en verklaringen => Het Hempel oppenheim model
(uitwerking van het logisch positivistisch model)
- Het hempel oppenheim model (examen vraag)
→Opvolging Wiener kreis
→verklaring = deducties van wet wetten en theorieën (drm deductief-nomologisch model)
→Wetenschappelijke verklaringen als logische argumenten gezien = gebeurtenis onder algemene
wet kunnen brengen om iets te verklaren
➔ Werking: syllogisme (een reeks van statements of stellingen waar een zeker logica in zit. Het
begint met 2 premissen (2 wetmatigheden) en er zit een deductieve component in, vandaar ook
DN.
o vb: Alle metalen zetten uit bij warmte
o vb Psychologie: gedragspathologie, als een bekrachtiging volgt op een respons dan
neemt die respons toe met een kans van voorkomen en intensiteit(frustratie-> agressie)
➔ model: Iets onder een wetematigheid onder brengen: deductie - nomologie
➔ De explanans : verklaringsgrond, wetmatigheid zelf , datgene wat verklaart
➔ Het explanadum: wat verklaard moet worden, het fenomeen dat je wilt verklaren
o (vb. aggresieve voetbalfans)
o mag niet geïmpliceerd zijn in de explans -> leidt tot circulariteit (=> groot probleem)
➔ Syllogisme: redenering in stapjes ! cirkelredenering= fout volgens syllogisme!
o Vb van een cirkelredenering: “Jan leest zwak omdat hij dyslectisch is” dan zeg je eigenlijk “Jan
leest zwak, omdat hij zwak leest”, gezien dyslexie wordt afgeleid van de leesvaardigheid van deze
persoon.
o Vb van correcte redenering: “deze persoon heeft een psychose gehad omdat bepaalde
neurotransmitters uit balans zijn geraakt.”
➔ Volledig vertaalbaarheid + verificatieprincipe (= alles moet empirisch verifieerbaar zijn)
o Je moet alles kunnen toetsten(verificatieprincipe ) dit is niet altijd volledig vol te houden
dus aanpassing naar confirmatieprinciple (mildere vorm)
3
, ➔ Instrumentalisme/operationalisme : Je gaat ervan uit dat elke theorie niet meer dan een instrument
is om een bepaalde werkelijkheid samen te vatten (Newton) en niet meer dan dat.
Alles wat we doen is een meeting van iets.
Vb: wat is dan de ultieme meting van intelligentie? Geen enkele; ze zeggen er allemaal iets over.
➔ Indien er een consensus bestaat over iets, dan mag een wetenschapper dit ook zo meedelen. Een
consensus wil trouwens nog niet zeggen dat het 100% juist is. Er is altijd de mogelijkheid dat deze
consensus later teniet gedaan wordt.
PROBLEMEN MET D-N MODEL
1) Hoe vinden we algemene wetten? Inductie?
Er wordt niet gekeken naar HOE de wetmatigheden er komen.
Inductieprobleem niet opgelost: alle kraaien zijn zwart (via inductie gevonden), 1witte kraai is
voldoende om theorie tegen te spreken.
➔ Verificatieprobleem: men kan nooit zeker zijn dat je nooit een andereskleurige kraai zal
tegenkomen
➔ Een wetmatigheid moet tamelijk niet alleen toepasselijk zijn voor alle voorgaande observaties,
maar ook de toekomstige.
Er is meer nodig dan alleen observatie
2) Er wordt geen onderscheid gemaalt tussen echte wetmatigheden en accidentele veralgemeningen.
Accidentele veralgemening: we missen iets (noodzakelijkheid/veroorzaking), we willen bij het gegeven
blijven maar het is niet voldoende.
Vb: alle munten in mijn zak zijn van koper-> wilt niet zeggen alle munten die bestaan zijn koper
Dit komt door toevalligheid
3) Observaties zijn niet theorieneutraal.
Theorie creëert eigen fenomenen, observaties staan nooit los van een theorie, feiten bestaan nooit op
zichzelf. Er is altijd een wisselwerking tss theorie en observatie.
Theorie is zoals een wil-> die laat je dingen zien wat je wil zien en dingen niet die je niet wil zien.
Vb: “De stoel is zwart” kan geverifieerd worden. Maar probleem implicatie: wat ziet men? Een stoel of vlekken en
contouren? Wat is het echte gegeven: de stoel of de waargenomen stimuli? Misschien heeft men zich vergist en is
het geen stoel, maar een tafel.
=> Meer geïmpliceerd met deze zin dan wat men zou denken
➔ gekleurde-bril-probleem: theorie creëert zijn eigen fenomeen; theorie als bril om de wereld en zijn
fenomenen te observeren.
4) Eis verifieerbaarheid.
Problemen met disposistionele termen bv breekbaar, oplosbaar, brandbaar. hoe kan je weten dat iets
breekbaar is? Iets kan ook breekbaar zijn voor dat het getest is. Vandaar dat de eis van
verifieerbaarheid vervangen werd door de eis van confirmatie: uitspraken moeten empirische
consequenties hebben.
➔ Er is daarom nood aan operationalisering: gaan definiëren dat iets bvb breekbaar is in condities X
en Y, dan is voorwerp breekbaar
➔ Daarom de eis verifieerbaarheid-> eis tot conformatie.
o Elke wetenschappelijke moet een empirische consequentie hebben.
o Stelling = toetsbaar (vb: het kopje is breekbaar), zonder actuele toetsing
o Maar,geen losse beweringen.
▪ in principe toetsbaar
▪ empirische consequenties kunnen bedenken.
4