Leerpaden
Leerpad 1: Algemene inleidende begrippen WVV 1
1)Soorten interventies binnen het Sociaal Werk
3 soorten interventie Individu
Groepen
Organisaties
Sociaal werkpraktijken worden niet graag in hokjes verdeeld, veel praktijken
horen thuis in meer dan één soort interventie.
1a) Interventies naar/met individuen en individuele cases
Interventie richt zich op een individu/gezin systeem.
De ‘case’ of ‘cliënt’ kan een individu zijn of een systeem rond een individu zoals
een gezin.
Start interventie Vragen, noden of problemen stellen.
Doel? Antwoorden uit werken met de individuele belanghebbende.
Kenmerk van deze interventie Emancipatorisch werken
(Doelbelanghebbende actief betrekken en hun handelingsvermogen te
versterken.
1b) Interventies naar/met groepen en (structuren van de)
gemeenschap.
Interventie richt zich op groepen, gemeenschappen of communities waartoe
mensen behoren en het gedeelde of gemeenschappelijke. (Bv: vrouwen,
migranten, bejaarden).
Het gaat er om problemen die men gemeenschappelijk ervaart (Bv: verslaving)
Richten zich op om via inzicht in het maatschappelijk component van het
ontstaan van probleemsituaties ook de individuele situaties te verbeteren en ook
op het versterken en vernieuwen van het sociale weefsel.
Kenmerk van deze interventie Emancipatorische en participatieve
kerncomponent.
Benadering Samenlevingsopbouw of het opbouwwerk, er wordt MET burgers
gewerkt aan de maatschappelijke problemen. (Structurele verbeteringen van de
situatie van mensen)
1c) Interventies naar andere organisaties
Interventie richt zich op het sociaal werkveld zelf, overheden en organisaties.
,Bv: Koepels, overheidsinstanties (Bv: steunpunten) en ondersteuners voor het
werkveld.
Dit zijn de sociaal-werk-praktijken zelf.
Dezelfde organisaties zetten interventies op naar beleid en brede samenleving,
doordat ze de thema’s en uitdagingen die ze ontmoeten in de praktijk van hun
werkvelden ook structureel willen aanpakken.
2) Toegankelijkheid sociaal werk organisaties
0e lijn Zelfhulp, mantelzorg, vrijwilligerswerk
Laagdrempelig en vrij toegankelijk, zorg binnen eigen netwerk.
1ste lijn Rechtstreeks toegankelijke zorg (Huisarts, kine, CAW, vrijwilligerswerk)
Je moet er vaak een afspraak bij maken
2de lijn Niet rechtstreeks toegankelijke zorg (Centra geestelijke gezondheid)
Je hebt een doorverwijzing nodig
3de lijn Niet rechtstreeks toegankelijke zorg (Gespecialiseerde intramurale zorg)
Wordt aangeboden binnen de muren van een voorziening
*caw= centrum algemeen welzijnswerk
*intramurale zorg= patiënten die in een zorginstelling blijven
*mantelzorg= inwonend gezinslid die in staat voor zorg van hulpbehoevende
3) Mate van hulp en zorg binnen Sociaal Werk organisaties
Meeste vormen van hulp/zorg wordt ambulant aangeboden. (Consulatie voor een
heel beperkte duur)
CLB, VDAB-consulent
Een tweede vorm is semi-residentiële zorg. (Geen ovenachting of verblijf maar
wel intensievere zorg nodig is)
Jongeren met een matig fysieke en/of mentale beperking, ouders met een
vorm van dementie in een dagcentrum om hun vrije tijd in te vullen.
Een laatste vorm is residentiële zorg. (Dag & nachtopvanging, verblijft tijdelijk of
permanent in de voorziening, verzorging binnen de muren van een voorziening)
Minderjarige die een misdrijf pleegt en in een gemeenschapscentrum
verblijft, volwassene na een arbeidsongeval die zware revalidatie nodig
heeft.
Leerpad 2: Algemeen welzijnswerk
, 1) Inleiding
Welzijn is een zekere mate van materiële en immateriële tevredenheid,
opgedeeld in geestelijk, fysisch en sociaal welbevinden.
Het Algemeen Welzijnswerk helpt de gebruikers zich persoonlijk en sociaal te
ontplooien, hun individuele en sociale rechten uit te oefenen, zodat ze een
menswaardig leven kunnen leiden.
De doelgroep is dan ook iedereen van wie de welzijnskansen bedreigd of
verminderd zijn.
2) Historiek van het landschap
Tot de jaren zestig zat het maatschappelijk werk opgesloten in traditionele kaders
en was de focus vooral gericht op het aanpassen van de doelgroep in het
maatschappelijk gebeuren. Het was ingebouwd in de medische sfeer (diensten
maatschappelijk werk binnen de ziekenfondsen o.a.), de juridische en de
materiële sfeer (de voorlopers van de OCMW's, de C.O.O en charitatieve
organisaties).
Voorbeeld: armoedeverenigingen die maaltijden uitdelen, gezondheidszorg die
vooral ontstond om 'ziektes' onder controle te houden, ...
Naarmate de welvaartsstaat groeide, verschoof ook de behoefte naar de aanpak
van sociaalpsychologische problemen (relaties, verslaving, opvoeding etc.).
Autonome Centra voor Maatschappelijk werk namen die taak op zich, stelden
hulpverlening door maatschappelijk werkers centraal en zetten daarmee het
beroep explicieter op de kaart. De opstart gebeurde in de jaren zestig en zeventig
van de professionele hulpverlening. Dat werd zichtbaar door organisaties zoals
Tele-onthaal en in de JAC’s.
Tijdens de jaren ’70 was het welzijnswerk een versnipperd veld van honderden
vzw’tjes, vaak niet meer dan eenmanszaakjes aangevuld met een schare
vrijwilligers. Pas in 1980 kwam er een echt Vlaams welzijnsbeleid, waarin de
jeugdzorg, Kind en Gezin, gehandicaptenzorg en ouderenzorg de 4 grote pijlers
werden.
Het duurde echter nog tot de jaren ’90 alvorens het algemeen
eerstelijnswelzijnswerk vorm kreeg in de 3 gekende diensten: OCMW, CAW en
dienst maatschappelijk werk mutualiteiten.
Het eerste Decreet van 19 december 1997 over het algemeen welzijnswerk
regelde in een eerste beweging de organisatie van deze basishulpverlening
(natuurlijk naast de OCMW's en hun werking). Het algemeen welzijnswerk was zo
versnipperd dat niet iedere burger toegang ertoe had. Het eerste Decreet hamert
erop dat de hulpverlening breed aangeboden wordt, voor iedereen, en zowel op
preventie, hulp als signalering gericht is. Dit decreet zorgde voor een eerste grote
professionalisering en samenvoeging van diensten.
De diensten Tele-Onthaal, ingebouwde sociale diensten in de ziekenfondsen en
de autonome centra voor algemeen welzijnswerk werden er onderscheiden.