INLEIDING TOT DE BODEMKUNDE
SAMENVATTING THEORIE
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
1: DEFINITIE BODEM (= PEDOSFEER)
• Bovenste, losse deel van aardkorst, gesitueerd in contact – en reactiezone van lithosfeer,
atmosfeer, hydrosfeer en biosfeer.
2: ONDERZOEKSOBJECT
GRENZEN PEDOSFEER
• Niet altijd duidelijk te trekken
o Afhankelijk van discipline (archeologie, geografie, pedologie,…)
PRIMAIRE EN SECUNDAIRE KENMERKEN
• Primaire: geologische erfenis
• Secundaire: bodemgenese/bodemevolutie door diverse milieufactoren
BODEMPROFIEL
• Bodemhorizonten
o 3 – dimensionaal
o Vaak in onderlinge relatie
o Bodemgenese ondergaan
• Bodemtype
o Als individu gezien
o Pedon = 3 – dimensionaal
• Bodemsysteem
o Bodems in landschappelijke samenhang
o Bodemprocessen lopen niet enkel verticaal
3: BODEMKUNDIGEN
• Actief: gewasproductie, bosbouw, ecologie, natuurbeheer, constructie, aanleg, archeologie,…
,HOOFDSTUK 2: BASISELEMENTEN VAN BODEMS
1: VAST – MINERAAL
FYSISCHE ASPECTEN
DEELTJESGROOTTE
• Individuele deeltjes: kleideeltje, zandkorrel,…
• Deeltjesklasse: klei, zand, leem,… → textuurgrenzen variëren per land
• Korrelgrootteverdeling: relatieve hoeveelheid deeltjesklassen (staafdiagram/cumulatieve curve)
• Textuur(klasse): relatieve hoeveelheid klei, leem, zand,… uitgedrukt op 100% (textuurdriehoek)
BELGISCHE BODEMKAART
• Aangepaste textuurdriehoek
o Veenbodem: V
o > 5 % grind: G
o < 5% grind: Z + S + P + L + A + E + U
VORM
• Plaatvorm (vb. klei)
• Allerlei vormen (vb. leem, zand,…)
BELANG TEXTUUR
• Klei bestaat uit:
o Colloïden (= negatief)
o Kationen (= positief): Ca2+, Mg2+, K+, Na+, H+, Al3+
• Conclusie
o Hoe meer klei in bodem, hoe meer voedingsstoffen vastgehouden
• Opgelet
o Lading varieert per kleisoort
o Humusstoffen hebben negatieve lading en bepalen waterophoudend vermogen bodem
LITHOLOGISCHE DISCONTINUÏTEIT
• Grens tussen bodemhorizonten waarvan korrelgroottesamenstelling verschilt door verschil in
geologische erfenis
,CHEMISCHE EN MINERALOGISCHE ASPECTEN
KLEIMINERALEN: KRISTALLEN EN LADING
• Kenmerken
o Al – phyllosilicaten: gelaagde mineralen met Al + Si
▪ Bouwstenen: Si – tetrahedron + Al – octahedron
o Negatieve lading
▪ Isomorfe substitutie: ionen vervangen door lager – valente ionen
▪ Op vrije kristalhoeken een overschot aan negatieve lading
o Elektrische dubbellaag: positief geladen deel (kationen) rond negatief kleimineraal
DE BELANGRIJKSTE SOORTEN KLEIMINERALEN
• Niet – zwellende kleien (1:1)
o Stevige H – binding waardoor weinig/geen zwel/krimp
▪ Kationen + water kunnen niet tussen lagen
• Zwellende kleien (2:1)
o Geen H – binding maar van Der Waals aantrekkingskracht
o Zwel/krimp mogelijk bij afwisselende vochtige/droge milieucondities
• Niet – zwellende kleien (2:1)
o Groep hydro – mica’s
o K+ - ionen nemen rol waterstofbruggen over waardoor weinig/geen zwel/krimp
• Gemengde gelaagdheid (2:2 OF 2:1:1)
o Al – hydroxide laag tussen TOT lagen
• Ketting aluminium – silicaten
o Draad – of naaldstructuur
o Gevormd onder druk/warmte/natte depressies
• Amorfe aluminiumsilicaten
o Zwak/geen ontwikkelde kristalstructuur
o In bodems jonger dan 15 000 jaar ontwikkeld in vulkanisch as
o pH – afhankelijke lading → bodem hoge porositeit → lage bulkdichtheid → beworteling
▪ Ook kans op thixotropie (= vloeibare bodem)
BELGISCHE KLEIMINERALEN
• Verschillende soorten
, ANDERE (SECUNDAIRE) MINERALEN
• Oxiden + hydroxiden (= stabiel)
o Si – oxiden en hydroxiden:
▪ Vb.: opaal, calcedoon, kwarts,…
o Al – oxiden en hydroxiden:
▪ Al – hydroxide is amorf
▪ Vb.: gibbsiet,…
o Fe – oxiden en hydroxiden:
▪ Meest stabiele verweringsresidu + oplosbaarheid afhankelijk van milieu
▪ Vb.: goethiet, hematiet,…
o Mn – oxiden en hydroxiden:
▪ Vb.: manganiet, pyrolusiet
• Carbonaten (= oplosbaar)
o Vb.: calciet, magnesiet, dolomiet, sideriet, Na – carbonaat,…
• Sulfaten
o Vb.: anhydriet, gips, jarosiet,…
• Sulfiden
o Vb.: pyriet (= fools gold)
• Fosfaten
o Vb. vivianiet (= vergane beenderresten), apatiet (= beenderresten),…
• Haliden (= goed oplosbare zouten)
o Vb.: NaCl, calciumchloride
GENESE VAN DE KLEIMINERALEN
• Primaire kleimineralen verweren door water, oplosbaarheid Si/Al/Fe (in functie van pH)
MINERALOGISCHE SAMENSTELLING VAN BODEMS
• Varieert o.b.v. korrelgrootteklasse
LITHOLOGISCHE DISCONTINUÏTEIT
• Grens tussen bodemhorizonten waarvan korrelgroottesamenstelling verschilt door verschil in
geologische erfenis