1
INTERNATIONALE EN EUROPESE CRIMINELE
POLITIEK
-
Academiejaar 2024-2025
Prof.dr. Dirk Van Daele
Bij dit vak hoort een literatuurbundel die op Toledo ter beschikking wordt gesteld. De
daarin opgenomen teksten behoren integraal tot de te kennen leerstof.
Examenvragen: Stellingen bv. Evolutie vd SRsamenwerking van de EU, speelt de raad
van europa geen rol meer op dat domein. (niet juist, of op z’n minst niet volledig juist ->
EVRM, machtigingen ivm huiszoekingen etc…); Horizontale vergelijkingsvragen;
Historische vragen: vershil tussen huidige en voorgaande situatie
DEEL I. EUROPESE INTEGRATIE BUITEN DE EUROPESE UNIE
I.1. De Raad van Europa
I.1.1. De historische achtergronden en ontwikkeling
Einde van WOII
Churchill (eerste minister van VK) reist in 1946 rond en geeft in Zurich een speech. “A
kind of United States of Europe”: Na die tweede wereldoorlog; wou voorkomen dat er
een derde zou komen (aangezien dan hoogst waarschijnlijk atoombommen gebruikt
zouden worden). Het had geen zin om Duitsland met de vinger te wijzen, wou een
samenwerkingsverband aanwerven.
1948: Nieuwe organisatie wordt opgericht voor Europese economische
samenwerking (opvolging hiervan: nu de OESO).
o = Ecologisch herstel in europa (economisch verlies, veel schade, leed,
werkloosheid…) -> Amerika hielp adhv het Marschall plan: heel wat
geld dat zou helpen om Europa te helpen, maar ook om een
samenwerking te creëren. (geen verdeling over verschillende landen,
maar een economische samenwerking als doel.)
1948: Congres in Den Haag: Niet-gouvernementele conferentie waarin een
programma wordt uitgewerkt over de toekomst van Europa.
o Er wordt vastgesteld dat er een gezamenlijk economisch en indistrueel
he beleid opgesteld moet worden. (indistrueel, economisch,… om
vrede te bekomen in Europa). Toen keek men ook al (onder de gordel)
naar de Sovjet Unie.
o Er moet een organisatie worden uitgewerkt om de democratie en
mensenrechten te vrijwaren. Controleorgaan moet worden opgemaakt
leidde tot Raad van Europa in 1949
1949: Oprichting Raad van Europa
, 2
10 stichtende leden (oa. BE, NL, Italië); 1950: toetreding DE
Nu: 46 leden (Voordien Rusland ook, maar met oorlog met Oekraïne zijn ze
uit de raad gestapt)
Beperkingen (2) tot al dan niet kunnen toetreden tot de Raad van Europa:
o Land moet tot Europa behoren &
o Kan pas toetreden als u aanvaart dat iedereen die uw land toetreedt de
mensenrechten kunnen genieten en ‘the rule of law’ aanvaarden (ook
overheden). = De rechtstaatgedachte: Het recht is een OH-product, de
OH is ook gebonden tot het recht dat die zelf maakt.
I.1.2. Het actieterrein
“Alle mogelijke onderwerpen van ecologische aard, politieke aard, sociale aard met de
uitzondering van de nationale defensie (geen landsverdediging).”
Na WOII wou men niet de defensie afgeven aan een nieuwe organisatie
waarvan men nog niet wist of die wel zou werken; Nu: om met 46 landen tot
een overeenstemming te komen mbt defensie, is niet eenvoudig.
Vraagstukken en problemen beperken met elkaar om tot bindende juridische
afspraken te k omen in een verdragstekst
Alle onderwerpen van Europees belang (Politiek, sociaal, economisch, cultureel,
veiligheid…) Beperking: Nationale defensie
Doel: Door samenwerking kan men elkaar beter begrijpen, van elkaar leren en
gezamenlijke problemen oplossen.
I.1.3. De institutionele structuur
Intergouvernementeel vs supranationale organisaties:
Intergouvernementeel Supranationaal
Inter = tussen Supra= boven
Gouvernementeel = regering
Meest klassieke soort van organisaties met
Staten die een verdrag sluiten, waarin
samenwerking tussen nationalestaat dat bepaalde bevoegdheden worden
regeringen (regeringen vd landen die afgegeven naar deze nieuwe opgerichte
deelnemen aan de organisatie) bv. organisatie. Staten geven bevoegdheden
Benelux, Raad van Europa af, de organisatie maakt hierrond beleid.
(kan leiden tot bepaald beleid waar een
staat niet per se mee toestemt, maar het
werd boven hun hoofd vastgesteld.) bv.
EU
(makkelijke organisatie) Iedere regering (Moeilijkere organisatie) Voert beleid
, 3
krijgt een stoel rond de tafel waar sommige landen niet per se mee
akkoord gaan.
Regering geeft GEEN bevoegdheden af Staten geven bevoegdheden af. Geen
aan deze organisatie. -> om tot afspraken toestemming nodig, beslissing boven hun
te komen moet elke stoel toestemming hoofd. Staat moet binnen de lijnen van
geven. = Elk land heeft een vetorecht deze supranationale organisatie
(hoe klein of hoe groot het land ook is) functioneren.
Resultaat: Iedereen moet toestemmen Resultaat: boven het hoofd van de staten
beslist
Intergouvernementele organisatie tussen meerdere onafhankelijke regeringen: behoud
van bevoegdheden; unanimiteit beslist; meest draagkrachtig; macht bij regering
Voorbeeld: Raad van Europa: 3 onderdelen
1. Comité van ministers: Ministers van de nationale regeringen (nu: 46 stoelen) die
een of twee keer per jaar samenkomen, voor de rest van het jaar wordt er aan de
hand van diplomaten gecommuniceerd.
Bepalen prioritaire activiteiten van de Raad van Europa bv. Wat doen we
met AI-technologie, wat mag, wat mag niet?
Ziet er op toe dat de arresten van het Europese Hof worden nageleefd.
Neemt beslissing bij 2/3e meerderheid -> maar dit heeft niet veel zin want
is nooit een bindende beslissing. Die moet altijd nog door de nationale
regering toegestemd worden (vetorecht).
Werkt met stuurgroep: experten van de lidstaten.
“Comite voor Criminele Problemen’ (European COmite of Crime
Problems”): Hebben meer kennis over de materie die behandeld
moet worden dan de ministers/diplomaten.
(bv. Probleem waarmee ze zich bezig houden: personen met
psychische problemen die vaak in contact komen met de politie;
hoe hiermee omgaan? Bv. Overbevolking in gevangenissen…)
2. De parlementaire vergadering (≠ parlement): Leden van de lidstaten komen bij
elkaar (306 leden).
Geen klassiek parlement. (Klassiek parlement is wetgevende macht, dit
doet de parlementaire vergadering niet, ook geen controleorgaan.)
maken geen wetten (Comité van ministers is het orgaan dat bindende
beslissingen ken maken); controleren geen regeringen (daarvoor is geen
regeling in de Raad van Europa)
Taken: Adviesorgaan: Gaan in discussie met elkaar en geven adviezen aan
het comité van ministers. (Volgens Van Daele weinig interessante
adviezen)
3. Secretariaat generaal: Administratie: agenda’s, afspraken, beheer van gebouwen,
rapporten…
, 4
Supranationale organisatie: een organisatie waar staten spreken met elkaar over een
verdrag, binnen dit verdrag richten ze een organisatie op
o Staten staan vrijwillig hun bevoegdheden af
o Staten aanvaarden dat ze door de organisatie gebonden kunnen worden
o Complexe structuur
I.1.4. De juridische instrumenten
Wat is het resultaat?
Het enige bindende recht dat geproduceerd kan worden is een klassiek
verdrag. (bv. Een uitleveringsverdrag van veroordeelden, bv.
Verbeurdverklaringen…)
Wel ook: een soft law; maar zijn maar aanbevelingen, zijn niet bindend.
Grote moeilijkheid: veel vertraging op bv. Uitleveringen, verbeurdverklaringen… Vaak
wordt het wel uitgesproken, maar komt er weinig van in huis of duurt het lang voordat er
effectief actie wordt ondernomen.
I.1.5. De belangrijkste verwezenlijkingen
EVRM (1950) --> Europees Hof Rechten van de Mens (Fundamentele
waarborgen)
o Ondertekening en naleving EVRM noodzakelijk om te kunnen toetreden
tot de Raad van Europa
o = Bescherming aan iedereen op het grondgebied
o Supranationale instelling IN intergouvernementele organisatie want het
Hof kan bindende uitspraken doen.
Staten kunnen een andere staat voor het hof brengen
Individuele burger heeft klachtrecht: jijzelf kan aar Staatsburg gaan
om klacht in te dienen. (Na uitputting van alle (inter)nationale
middelen & denkt dat jouw MR niet gerespecteerd werden)
Bv. Wanneer je eer art. van het EVRM anders
interpreteerd. Klassieke interpretatie of modern? Bv. Saldus
Arrest: verplicht om (in bepaalde gevallen) een advocaat te
nemen, ja of nee?
Veel veroordelingen van verschillende staten voor schendingen
van het EVRM. BE vaak art 2 en 3. Bv 3: Foltering in
gevangenissen door levenslange veroordelingen.
Andere verdragen strafrecht
Resoluties en aanbevelingen
Sterkte: de grootte vd organisatie
Zwakte: hoe groter de organisatie, hoe moeilijker om tot een akkoord te komen
I.2. De Benelux